29 574
Vaststelling van een nieuwe regeling inzake inkomensvoorziening voor kunstenaars (Wet werk en inkomen kunstenaars)

nr. 8
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 20 augustus 2004

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel f, komt te luiden:

f. gemengde beroepspraktijk: een beroepspraktijk waarin het inkomen wordt verworven uit werkzaamheden die zijn gerelateerd aan een beroep of bedrijf ter uitoefening van de scheppende, uitvoerende of toegepaste kunst en uit werkzaamheden die niet zijn gerelateerd aan een dergelijk beroep of bedrijf;.

B

Artikel 11, onderdeel b, komt te luiden:

b. niet kan aantonen alleen of samen met zijn echtgenoot met werkzaamheden volgens bij algemene maatregel van bestuur nader te bepalen voorwaarden in ieder geval gedurende de periode, bedoeld in artikel 19, eerste en tweede lid, over de periode van twaalf kalendermaanden onmiddellijk voorafgaand aan respectievelijk de dertiende uitkeringsmaand € 2 800, 00, de vijfentwintigste uitkeringsmaand € 4 400,00 en de zevenendertigste uitkeringsmand € 6 000,00 te hebben verworven;.

C

Artikel 16, eerste lid, komt te luiden:

1. Uiterlijk in het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin uitkering is verleend en binnen acht weken nadat de kunstenaar de benodigde gegevens heeft verstrekt, wordt de uitkering, bedoeld in artikel 15, definitief vastgesteld.

D

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Met ingang van de dag waarop het netto minimumloon wijzigt, worden de brutonormen en bedragen, genoemd in de artikelen 8, onderdeel a, 15 en 16 herzien.

2. Onder vernummering van het vijfde lid tot zevende lid, worden twee nieuwe leden ingevoegd, luidende:

5. Bij de vaststelling van de brutonormen en bedragen, bedoeld in het eerste lid, is ten aanzien van de verschuldigde loonheffing rekening gehouden met de algemene heffingskorting, alsmede met de door de uitkeringsgerechtigde verschuldigde premie op grond van de Ziekenfondswet en de vereveningsbijdrage. Met betrekking tot de brutonormen en bedragen, genoemd in artikel 8, onderdeel a, onder 2°, derde lid, 15, eerste lid, onderdeel a, en 16, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, is tevens rekening gehouden met de alleenstaande ouderkorting.

6. De vereveningsbijdrage, bedoeld in het vijfde lid, is gelijk aan het bedrag van de premie die een werkgever op grond van de Werkloosheidswet op het overeengekomen loon van een werknemer, die is verzekerd op grond van deze wet, inhoudt.

E

Na artikel 18 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 18a Aanpassing middelen

1. Met ingang van de dag waarop de som wijzigt van de budgetten voor levensonderhoud, genoemd in artikel 3.2, eerste lid, onderdeel a, van de Wet studiefinanciering 2000 en het bedrag dat op grond van artikel 3.29, eerste lid, van die wet wordt verstrekt aan een studerende die ten onrechte over een kalendermaand geen reisvoorziening ontvangt, worden de in artikel 6, tweede lid, genoemde bedragen zodanig herzien dat deze gelijk zijn aan deze som.

2. Met ingang van 1 januari van elk kalenderjaar worden de in artikel 7, tweede lid, onderdeel e, en derde lid, genoemde bedragen herzien met de procentuele stijging van het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie.

3. Van de herziene bedragen en van de dag waarop de herziening plaatsvindt wordt door Onze Minister mededeling gedaan in de Staatscourant.

F

Artikel 21 wordt vervangen door:

Artikel 21 Activerend beleid

1. Op verzoek van de kunstenaar die uitkering ontvangt op grond van deze wet, kan het college, zo nodig gehoord de adviserende instelling, aan hem voorzieningen aanbieden, gericht op het bevorderen van de arbeidsinschakeling in het kader van de uitoefening van een gemengde beroepspraktijk.

2. Het college laat werkzaamheden die in het kader van de voorzieningen, bedoeld in het eerste lid, worden uitgevoerd, verrichten door derden die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in de arbeid bevorderen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld, waarbij kan worden bepaald dat een deel van de werkzaamheden niet door derden hoeft te worden verricht.

3. Het college kan de voorziening, bedoeld in het eerste lid, op verzoek van de kunstenaar ook aan zijn echtgenoot aanbieden.

4. De gemeenteraad van een gemeente, waarvan het college is aangewezen op grond van artikel 23, eerste lid, stelt bij verordening regels met betrekking tot de toepassing van het eerste lid.

G

In artikel 31, tweede lid, onderdeel a, vervalt «opzettelijk».

H

Aan artikel 40 wordt een lid toegevoegd, luidende:

11. Onze Minister van Justitie verstrekt ten aanzien van de persoon die rechtens zijn vrijheid is ontnomen, onverwijld en kosteloos de beschikbare informatie en alle overige opgaven en inlichtingen, die van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, aan het college, door tussenkomst van het Inlichtingenbureau, waarbij hij gebruik kan maken van het sociaal-fiscaalnummer.

I

In artikel 49, eerste lid, wordt «artikel 48, eerste lid, onderdeel a» vervangen door: artikel 48, eerste lid.

J

Aan artikel 50 wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het derde lid.

K

Aan artikel 64 wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

C

Aan artikel 45 wordt een lid toegevoegd, luidende:

11. Onze Minister van Justitie verstrekt ten aanzien van de persoon die rechtens zijn vrijheid is ontnomen, onverwijld en kosteloos de beschikbare informatie en alle overige opgaven en inlichtingen, die van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, aan het college, of, indien het college aan de Centrale organisatie werk en inkomen mandaat heeft verleend tot het nemen van besluiten inzake de verlening van bijstand, aan de Centrale organisatie werk en inkomen, door tussenkomst van het Inlichtingenbureau, waarbij hij gebruik kan maken van het sociaal-fiscaalnummer.

L

Aan artikel 65 wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

C

Aan artikel 45 wordt een lid toegevoegd, luidende:

11. Onze Minister van Justitie verstrekt ten aanzien van de persoon die rechtens zijn vrijheid is ontnomen, onverwijld en kosteloos de beschikbare informatie en alle overige opgaven en inlichtingen, die van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, aan het college, of, indien het college aan de Centrale organisatie werk en inkomen mandaat heeft verleend tot het nemen van besluiten inzake de verlening van bijstand, aan de Centrale organisatie werk en inkomen, door tussenkomst van het Inlichtingenbureau, waarbij hij gebruik kan maken van het sociaal-fiscaalnummer.

M

Artikel 68 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «A» geplaatst.

2. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

B

Indien het bij koninklijke boodschap van 22 april 2004 ingediende voorstel van wet houdende Invoering van de Wet financiering sociale verzekeringen (Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen) (Kamerstukken II, 2003/04, 29 531) tot wet is of wordt verheven en in werking treedt of is getreden, wordt in de artikelen 30, derde lid, onderdeel m, en 34, eerste lid, onderdeel h, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen telkens «de Wet inkomensvoorziening kunstenaars» vervangen door: de Wet werk en inkomen kunstenaars.

N

Aan artikel 69 wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

D

Aan artikel 64 wordt een lid toegevoegd, luidende:

11. Onze Minister van Justitie verstrekt ten aanzien van de persoon die rechtens zijn vrijheid is ontnomen, onverwijld en kosteloos de beschikbare informatie en alle overige opgaven en inlichtingen, die van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, aan het college, of, indien het college aan de Centrale organisatie werk en inkomen mandaat heeft verleend tot het nemen van besluiten inzake de verlening van bijstand, aan de Centrale organisatie werk en inkomen, door tussenkomst van het Inlichtingenbureau, waarbij hij gebruik kan maken van het sociaal-fiscaalnummer.

O

Artikel 71 wordt vervangen door:

Artikel 71 Wet kinderopvang

In artikel 6, eerste lid, onderdeel d, wordt «Wet inkomensvoorziening kunstenaars» vervangen door: Wet werk en inkomen kunstenaars.

P

Na artikel 78 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 78a Woonwagen of woonschip

1. Artikel 13, eerste lid, is tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip niet van toepassing op de kunstenaar die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet recht had op uitkering en eigenaar was van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woonwagen of bewoond woonschip met bijbehorend erf.

2. In afwijking van artikel 77 wordt het in de woonwagen of het woonschip met bijbehorend erf gebonden vermogen van de kunstenaar, bedoeld in het eerste lid, met ingang van het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op de waarde ervan op dat tijdstip.

Artikel 78b Krediethypotheek

Artikel 8 van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars blijft van toepassing op de uitkering die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet werd verleend met toepassing van genoemd artikel.

Q

Artikel 80 wordt vervangen door:

Artikel 80 Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. In dat besluit wordt zo nodig toepassing gegeven aan artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet.

Toelichting

Deze nota van wijziging is overwegend van technisch aard. Daarnaast zijn enige in de nota naar aanleiding van het verslag aangekondigde wijzigingen van het wetsvoorstel opgenomen.

A

Met deze wijziging wordt een onduidelijkheid in de definitie van gemengde beroepspraktijk weggenomen.

B

Met de onderhavige wijziging van artikel 11 wordt gehoor gegeven aan de in het Verslag over WWIK geuite wens van de leden van de fracties van het CDA, de PvdA en de ChristenUnie om de hoofdlijnen van de progressie-eis expliciet in de wet op te nemen. In de wet worden de bedragen opgenomen die per trede in de progressie-eis van toepassing zijn.

Na iedere 12 uitkeringsmaanden WWIK-gebruik – dus na 12, 24 en 36 uitkeringsmaanden – dient een kunstenaar te kunnen aantonen in ieder geval een bruto-inkomen te hebben verworven overeenkomstig de dan van toepassing zijnde trede. Het begrip uitkeringsmaanden betekent dat het hier niet hoeft te gaan om een aaneengesloten periode van 12 maanden zoals het geval zou zijn als gesproken wordt over kalenderjaar. Het kan immers voorkomen dat de periode van 12 uitkeringsmaanden zich over een langere periode dan een kalenderjaar uitstrekt omdat de periode van 12 uitkeringsmaanden onderbroken is door een of meerdere periodes waarin de kunstenaar geen beroep heeft gedaan op de WWIK. In zo'n situatie hoeft er bij een hernieuwd beroep op de WWIK geen onderzoek naar entree-eis of progressie-eis te worden uitgevoerd, zolang de van toepassing zijnde periode van 12 uitkeringsmaanden niet is overschreden. Het brede begrip werkzaamheden houdt in dat niet alleen de inkomsten uit kunst, maar ook overige inkomsten van de kunstenaar zelf of van zijn echtgenoot worden meegenomen, voor zover deze uit arbeid zijn genoten.

Voor de vraag of een kunstenaar voldoet aan de van toepassing zijnde progressie-eis wordt het inkomen over de 12 kalendermaanden direct voorafgaand aan de datum waarop de voorgaande periode van 12 uitkeringsmaanden is verstreken in aanmerking genomen.

Bij algemene maatregel van bestuur worden ten aanzien van de verdere uitwerking van de progressie-eis nadere regels gesteld.

Bij de keuze voor de hoogte van de bedragen in de progressie-eis heeft het kabinet twee uitgangspunten gehanteerd. Enerzijds moet in de hoogte van de treden de eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan voldoende tot uitdrukking komen. Anderzijds mogen de treden ook niet dusdanig hoog worden vastgesteld dat de kunstenaar een groot deel van zijn energie moet besteden aan het verwerven van inkomsten, waardoor de ontwikkeling van de kunstpraktijk in gevaar kan komen. Met de in het wetsvoorstel opgenomen bedragen wordt naar de mening van het kabinet recht gedaan aan beide uitgangspunten.

C

Tijdens de parlementaire behandeling van inmiddels de Wet van 9 juli 2004 (Stb. 363), houdende wijziging van de Wet werk en bijstand en enige andere wetten in verband met een aantal technische verbeteringen en het herstel van enkele omissies in de Invoeringswet Wet werk en bijstand is er een amendement aangenomen op de Wet inkomensvoorziening kunstenaars (WIK) (Kamerstukken II, 2003/04, 29 499, nr. 9). Het amendement regelt dat de uitkering binnen 8 weken nadat de kunstenaar de benodigde gegevens heeft verstrekt wordt vastgesteld en in ieder geval uiterlijk in het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin uitkering is verleend. De regering kan zich vinden in de strekking van dit amendement en heeft het in de WWIK overgenomen in artikel 16.

D

Met onderhavige wijziging van artikel 18 wordt bepaald dat bij de vaststelling van de brutonormen en bedragen in de artikelen 8, onderdeel a, 15 en 16 van de WWIK rekening wordt gehouden met de algemene heffingskorting en – voorzover van toepassing – met de door de kunstenaar verschuldigde ziekenfondspremie en de uit te betalen uitkering in te houden vereveningsbijdrage.

E

Door een omissie is het artikel welke de aanpassing van de middelen regelt niet in de WWIK opgenomen. Met een nieuw in het wetsvoorstel te voegen artikel 18a wordt geregeld dat het niet in aanmerking te nemen vermogen en het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, wordt aangepast aan de ontwikkeling van het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie. Tevens bewerkstelligt artikel 18a, eerste lid, dat de in artikel 6, tweede lid, genoemde bedragen van rechtswege wijzigen wanneer het inkomen op grond van de WSF 2000 wijzigt, respectievelijk het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie stijgt.

F

In aansluiting op vragen in het Verslag over de WWIK, heeft het kabinet besloten de verantwoordelijkheid voor de toekenning van op arbeidsinschakeling gerichte voorzieningen onder te brengen bij de centrumgemeenten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de WWIK (met name onder punt 5.4.4. van de Nota naar aanleiding van het verslag). Het onderhavige artikel regelt de noodzakelijke aanpassing van artikel 21 van de wet. Met deze wijziging wordt onnodige bureaucratie in de vorm van een extra loket en noodzakelijke onderlinge afstemming tussen woongemeenten en centrumgemeenten vermeden. Door de verantwoordelijkheid voor de toekenning van op arbeidsinschakeling gerichte voorzieningen onder te brengen bij de centrumgemeenten wordt ook de effectiviteit van de activering bevorderd. Centrumgemeenten kunnen een betere inschatting maken van de meest effectieve vorm van activering dan woongemeenten dit zouden kunnen. Door een omissie is de adviserende rol van de adviserende instelling niet in het artikel opgenomen. Met onderhavige formulering van het artikel 21, eerste lid, wordt dat hersteld.

G

In artikel 31, tweede lid, onderdeel a, is abusievelijk het woord «opzettelijk» blijven staan. Met onderhavig artikel wordt dit hersteld.

H, K, L en N

Sinds 1 januari 2002 functioneert het Inlichtingenbureau als knooppunt voor gegevensuitwisseling van en naar sociale diensten. Het Inlichtingbureau verzorgt sindsdien het gegevensverkeer van de gemeenten met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), de Informatiebeheergroep en de Belastingdienst in het kader van bestrijding van witte fraude. Per 1 april 2003 zijn alle 489 gemeenten aangesloten op het landelijk systeem van het Inlichtingbureau. Alle gemeenten zijn nu in staat om met behulp van elektronische signalen die het Inlichtingenbureau maandelijks aanlevert het gemeentelijk handhavingsbeleid inzake de bestrijding van witte fraude in te vullen.

Bij de aanbieding van het rapport «Uitkering en detentie» op 10 maart 2003 aan de Tweede Kamer is, mede namens de minister van Justitie, de toezegging opgenomen dat voor de bijstandssector wordt gewerkt aan een vergelijkbaar bericht als de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) doorgeeft aan UWV en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) in het kader van de Wet socialezekerheidsrechten gedetineerden. In het Handhavingsprogramma 2003–2006 is toegezegd de wenselijkheid en haalbaarheid van de gegevensuitwisseling met betrekking tot detentie tussen DJI en gemeenten via het Inlichtingenbureau te onderzoeken. Geconcludeerd is dat de samenloop van een bijstandsuitkering en detentie te detecteren is via bestandsvergelijkingen door het Inlichtingenbureau. De realisatie van de gegevensuitwisseling tussen DJI en gemeenten via het Inlichtingenbureau is beleidsmatig wenselijk vanwege de grote maatschappelijke waarde van detectie van samenloop van (bijstands)uitkering en detentie en de mogelijke fraudebaten. Detentie is immers krachtens de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de WWIK een uitsluitingsgrond voor het verkrijgen van bijstand.

Op grond van artikel 64, eerste lid, van de WWB, artikel 45, eerste lid, van de IOAW, artikel 45, eerste lid, van de IOAZ en artikel 40, eerste lid, van de WWIK moet de Minister van Justitie desgevraagd al gegevens over detentie verstrekken aan gemeenten, maar nog niet via het Inlichtingenbureau en nog niet uit eigen beweging. Deze spontane verstrekkingsplicht wordt in de WWB, de IOAW, de IOAZ en de WWIK opgenomen, conform de wijze waarop dit reeds in artikel 54, achtste lid, van de Wet SUWI voor het UWV en SVB is geregeld. De onderhavige wijzigingen van de IOAZ, de IOAW, de WWIK en de WWB (onderdelen K, L, H en N) dienen hiertoe.

I

Door in artikel 49, eerste lid, nu te verwijzen naar artikel 48, eerste lid, wordt zeker gesteld dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ook voorschotten op de uitvoeringskosten kan verlenen. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan zodoende zowel voorschotten op de uitkeringskosten als op de uitvoeringskosten verlenen.

J

Met onderhavig artikel wordt alsnog de mogelijkheid gecreëerd om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen met betrekking tot de verlaging van de vergoeding van uitkeringskosten.

M

In dit onderdeel wordt de citeertitel Wet inkomensvoorziening kunstenaars in de SUWI-wet aan de nieuwe citeertitel aangepast, nadat de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen in werking is getreden.

O

In onderhavig artikel wordt de gewijzigde citeertitel van de Wet kinderopvang opgenomen.

P

Met het onderhavige artikel 78a wordt het overgangsrecht voor kunstenaars die eigenaar zijn van een door henzelf bewoonde woonboot of woonwagen op dezelfde wijze wordt geregeld als in de Invoeringswet WWB na invoering van het amendement Weekers (Kamerstukken II, 29 499, nr. 7). In artikel 78b wordt voor de gevallen waarin vóór de inwerkingtreding van de WWIK uitkering is verleend met toepassing van artikel 8 van de WIK en de krediethypotheek nog niet is gevestigd geregeld dat deze wordt gevestigd met inachtneming van de regels van de WIK. Voor de gevallen waarin vóór de inwerkingtreding van de WWIK uitkering is verleend met toepassing van artikel 8 van de WIK en de krediethypotheek is gevestigd blijft het bepaalde bij of krachtens artikel 8 van de WIK van toepassing. Deze bepaling laat de gemeenten geen ruimte voor hertaxatie in de betreffende gevallen.

Q

In het verslag over de WWIK merken de leden van de fracties van het CDA, de PvdA en de VVD op dat de regering beoogt het wetsvoorstel op 1 januari 2005 in werking te laten treden. Daar voor het activeringsdeel geldt dat de budgetten voor 2005 al zijn vastgesteld geldt dat hiervoor waarschijnlijk een latere inwerkingtreding noodzakelijk zal zijn. De leden van de CDA, de PvdA en de VVD vragen wanneer de regering het activeringsdeel zal vaststellen en waarom het tijdstip afhankelijk is van het tijdstip waarop het budget voor 2005 werd vastgesteld. Zoals bij de toelichting bij onderdeel G is aangegeven, heeft het kabinet besloten om de verantwoordelijkheid voor activering op te dragen aan de centrumgemeenten die belast zijn met de uitvoering van de WWIK. Het kabinet heeft daarin ook aangegeven het, gezien de beperkte omvang van de doelgroep in relatie tot het reïntegratiebudget WWB (W-deel), niet noodzakelijk te achten dat thans een extra factor in het verdeelmodel voor het W-deel van de WWB wordt betrokken. De inwerkingtredingsbepaling is om deze reden aangepast en inwerkingtreding zal plaatsvinden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Aangezien inwerkingtreding is voorzien met ingang van 1 januari 2005 is voor de zekerheid opgenomen dat zonodig toepassing kan worden gegeven aan artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof

Naar boven