29 565
Wijziging van de Wet milieubeheer en enige andere wetten ten behoeve van de implementatie van richtlijn nr. 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PbEU L 275) en de instelling van een emissieautoriteit (Implementatiewet EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten)

nr. 18
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 september 2004

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken hebben mij verzocht in een brief uitleg te geven over mijn brief 31 augustus jl. (29 565, nr. 17) inzake een mogelijke opt-out regeling in relatie tot mijn uitspraken tijdens het Algemeen overleg d.d. 31 maart jl..

Tijdens dit Algemeen Overleg over het concept CO2-allocatieplan heb ik reeds aangegeven dat ik mij grote zorgen maakte over het verschil in interpretatie van de richtlijn. Verschillende lidstaten hanteerden toen al verschillende definities van een verbrandingsinstallatie. Nederland is van de meest brede definitie uitgegaan conform de interpretatie van de Europese Commissie. Dit verschil van interpretatie veroorzaakt een potentieel concurrentienadeel voor Nederlandse bedrijven. Dat hebben Staatssecretaris Van Geel en ik ook al op verschillende momenten laten weten aan de Europese Commissie.

Inmiddels zijn er door de Commissie acht nationale allocatieplannen goedgekeurd, waaronder het Nederlandse. Van die acht plannen zijn er drie, het Duitse, Engelse en Zweedse plan, die een afwijkende definitie gebruiken voor verbrandingsinstallaties met als gevolg dat delen van hun industrie buiten de CO2 handel blijven. Het gaat hier vooral om de chemische industrie. Frankrijk en Spanje hebben conceptplannen ingediend waarin een nog smallere definitie wordt gebruikt waardoor daar mogelijk de gehele chemische industrie buiten de handel zal blijven. Het is nog onzeker of de Commissie de Franse en Spaanse plannen ongewijzigd zal goedkeuren.

Door deze verschillende interpretaties wordt het level playing field binnen de EU verstoord. Nederland heeft de richtlijn CO2-emissiehandel correct geïmplementeerd en het mag niet zo zijn dat Nederlandse bedrijven de dupe worden van afwijkende implementatie in andere lidstaten en het uitblijven van actie van de Commissie.

Dit was voor mij reden deze categoriebedrijven de mogelijkheid tot een opt-out te geven in plaats van de zaak aan het Hof voor te leggen. Tegen de tijd dat het Hof uitspraak doet is immers emissiehandel al begonnen onder de ongelijke omstandigheden. De mogelijkheid van opt-out, die volledig past binnen de Richtlijn, stelt mij beter in staat de ongelijke implementatie van de richtlijn in de EU tijdelijk te repareren.

De vaste Commissie voor Economische Zaken meent dat er een discrepantie is tussen de brief en mijn uitspraken tijdens het Algemeen Overleg. Die discrepantie zie ik niet. Tijdens het Algemeen Overleg heb ik nadrukkelijk aangegeven zowel een gang naar het Hof als een opt-out te overwegen.

Alleen die bedrijven die werkelijk kunnen aantonen concurrentienadeel te ondervinden door het verschil in de definitie komen in aanmerking voor opt out en dan alleen nog voor de 1ste handelsperiode, dus niet in de Kyoto-periode. Ook moeten de overige Lidstaten nog instemmen met ons verzoek. Dit is de zware procedure waar ik in het Algemeen Overleg op doelde.

Een mogelijke opt-out leidt niet tot overschrijdingen van de zogenoemde CO2-streefwaarden, aangezien bedrijven moeten blijven voldoen aan bestaande afspraken inzake emissiereducties.

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst

Naar boven