nr. 18
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 september 2004
De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken hebben mij verzocht
in een brief uitleg te geven over mijn brief 31 augustus jl. (29 565,
nr. 17) inzake een mogelijke opt-out regeling in relatie tot mijn uitspraken
tijdens het Algemeen overleg d.d. 31 maart jl..
Tijdens dit Algemeen Overleg over het concept CO2-allocatieplan
heb ik reeds aangegeven dat ik mij grote zorgen maakte over het verschil in
interpretatie van de richtlijn. Verschillende lidstaten hanteerden toen al
verschillende definities van een verbrandingsinstallatie. Nederland is van
de meest brede definitie uitgegaan conform de interpretatie van de Europese
Commissie. Dit verschil van interpretatie veroorzaakt een potentieel concurrentienadeel
voor Nederlandse bedrijven. Dat hebben Staatssecretaris Van Geel en ik ook
al op verschillende momenten laten weten aan de Europese Commissie.
Inmiddels zijn er door de Commissie acht nationale allocatieplannen goedgekeurd,
waaronder het Nederlandse. Van die acht plannen zijn er drie, het Duitse,
Engelse en Zweedse plan, die een afwijkende definitie gebruiken voor verbrandingsinstallaties
met als gevolg dat delen van hun industrie buiten de CO2 handel
blijven. Het gaat hier vooral om de chemische industrie. Frankrijk en Spanje
hebben conceptplannen ingediend waarin een nog smallere definitie wordt gebruikt
waardoor daar mogelijk de gehele chemische industrie buiten de handel zal
blijven. Het is nog onzeker of de Commissie de Franse en Spaanse plannen ongewijzigd
zal goedkeuren.
Door deze verschillende interpretaties wordt het level playing field binnen
de EU verstoord. Nederland heeft de richtlijn CO2-emissiehandel
correct geïmplementeerd en het mag niet zo zijn dat Nederlandse bedrijven
de dupe worden van afwijkende implementatie in andere lidstaten en het uitblijven
van actie van de Commissie.
Dit was voor mij reden deze categoriebedrijven de mogelijkheid tot een
opt-out te geven in plaats van de zaak aan het Hof voor te leggen. Tegen de
tijd dat het Hof uitspraak doet is immers emissiehandel al begonnen onder
de ongelijke omstandigheden. De mogelijkheid van opt-out, die volledig past
binnen de Richtlijn, stelt mij beter in staat de ongelijke implementatie van
de richtlijn in de EU tijdelijk te repareren.
De vaste Commissie voor Economische Zaken meent dat er een discrepantie
is tussen de brief en mijn uitspraken tijdens het Algemeen Overleg. Die discrepantie
zie ik niet. Tijdens het Algemeen Overleg heb ik nadrukkelijk aangegeven zowel
een gang naar het Hof als een opt-out te overwegen.
Alleen die bedrijven die werkelijk kunnen aantonen concurrentienadeel
te ondervinden door het verschil in de definitie komen in aanmerking voor
opt out en dan alleen nog voor de 1ste handelsperiode, dus niet
in de Kyoto-periode. Ook moeten de overige Lidstaten nog instemmen met ons
verzoek. Dit is de zware procedure waar ik in het Algemeen Overleg op doelde.
Een mogelijke opt-out leidt niet tot overschrijdingen van de zogenoemde
CO2-streefwaarden, aangezien bedrijven moeten blijven voldoen aan
bestaande afspraken inzake emissiereducties.
De Minister van Economische Zaken,
L. J. Brinkhorst