29 565
Wijziging van de Wet milieubeheer en enige andere wetten ten behoeve van de implementatie van richtlijn nr. 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PbEU L 275) en de instelling van een emissieautoriteit (Implementatiewet EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten)

nr. 12
DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 25 juni 2004

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I, onderdeel E, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In artikel 16.1, eerste lid, wordt «artikel 16.12, tweede lid» telkens vervangen door: artikel 16.12, eerste lid.

2. Artikel 16.12 wordt gewijzigd als volgt:

a. Het eerste lid vervalt.

b. Het tweede tot en met vijfde lid worden vernummerd tot het eerste tot en met vierde lid.

c. In het eerste lid (nieuw) vervalt «de bescherming van het milieu dan wel».

d. In het tweede lid (nieuw), aanhef, en het derde lid (nieuw), onderdeel b, wordt «tweede lid» vervangen door: eerste lid.

e. In het tweede lid (nieuw) vervalt onderdeel a, onder vernummering van de onderdelen b en c tot de onderdelen a en b.

f. In het vierde lid (nieuw) wordt «vierde lid» vervangen door: derde lid.

3. In de artikelen 16.15, 16.16, eerste en tweede lid, 16.20, derde lid, en 16.40, tweede lid, wordt «16.12, tweede lid» vervangen door: 16.12, eerste lid.

4. Artikel 16.16 wordt gewijzigd als volgt:

a. Het eerste lid wordt gewijzigd als volgt:

1°. De zinsnede «31 december» wordt vervangen door: 30 september.

2°. Er worden drie volzinnen toegevoegd, luidende: Het bestuur van de emissieautoriteit kan het afgeven van de in de eerste volzin bedoelde verklaring voor ten hoogste drie maanden verdagen. Van de verdaging wordt voor het in de eerste volzin genoemde tijdstip schriftelijk mededeling gedaan aan degene die het emissieverslag heeft ingediend. De mededeling omvat de reden voor de verdaging.

b. In het tweede lid wordt «na afloop van het kalenderjaar, bedoeld in het eerste lid» vervangen door: na het tijdstip, genoemd in het eerste lid, onderscheidenlijk, indien toepassing is gegeven aan de tweede volzin van dat lid, na het tijdstip dat met toepassing van die volzin is vastgesteld.

c. In het derde lid wordt «na afloop van het tijdstip, genoemd in het eerste lid» vervangen door: na afloop van het kalenderjaar, bedoeld in het eerste lid.

5. In artikel 16.20, eerste lid, wordt «Het bestuur van de emissieautoriteit kan de beperkingen waaronder een vergunning is verleend, en de voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbinden» vervangen door: Het bestuur van de emissieautoriteit kan de voorschriften die aan een vergunning zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog voorschriften aan een vergunning verbinden.

6. In de artikelen 16.20, eerste lid, 16.21 en 16.22 vervalt «de bescherming van het milieu of van».

7. Aan artikel 16.26, eerste lid, worden twee volzinnen toegevoegd, luidende: Het ontwerp van het plan wordt tevens toegezonden aan de beide kamers der Staten-Generaal. De toezending, bedoeld in de derde volzin, geschiedt ten minste vier weken voordat het plan overeenkomstig artikel 9, eerste lid, van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt toegezonden.

8. Aan artikel 16.30, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Het ontwerp van het besluit wordt tevens toegezonden aan de beide kamers der Staten-Generaal.

B

In artikel I, onderdeel J, wordt in artikel 18.6a, eerste lid, «artikel 16.12, vierde lid» vervangen door: artikel 16.12, derde lid.

C

In artikel I, onderdeel M, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In artikel 18.16a, eerste lid, wordt «artikel 16.12, vierde lid» vervangen door: artikel 16.12, derde lid.

2. Artikel 18.16e, derde lid, laatste volzin, komt te luiden: Het tweede lid is niet van toepassing.

D

In artikel I, onderdeel N, wordt «artikel 16.12, tweede lid» vervangen door: artikel 16.12, eerste lid.

E

Aan artikel I wordt na onderdeel R een onderdeel toegevoegd, luidende:

S

In artikel 21.6, vierde lid, eerste volzin, wordt na «artikel 1.1, eerste, derde, zesde, zevende of achtste lid» ingevoegd: , 2.2, derde lid.

F

In artikel III wordt «artikel 16.12, vierde lid» vervangen door: artikel 16.12, derde lid.

Toelichting

De in deze nota van wijziging opgenomen wijzigingen vloeien voort uit mijn toezegging tijdens het wetgevingsoverleg met de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op 21 juni 2004 om een aantal conceptamendementen van het lid De Krom alsmede een verzoek van het lid Spies middels een nota van wijziging te verwerken in het voorliggende wetsvoorstel. Daarnaast is nog een kleine technische verbetering aangebracht. De wijzigingen worden hieronder toegelicht.

Onderdeel A

Onderdeel 2, onder a, behelst het vervallen van de mogelijkheid om een emissievergunning onder beperkingen te verlenen (artikel 16.12, eerste lid, van de Wet milieubeheer). Deze mogelijkheid was aanvankelijk in het wetsvoorstel opgenomen om de regeling van de emissievergunning in hoofdstuk 16 van de Wet milieubeheer consistent te laten zijn met die van de milieuvergunning in hoofdstuk 8 van die wet. Het lid De Krom heeft gewezen op de geringe meerwaarde van deze bepaling in de praktijk en op het feit dat de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten de mogelijkheid van verlening onder beperkingen niet bevat. Om die reden is het eerste lid van artikel 16.12 van de Wet milieubeheer geschrapt.

De wijzigingen in de onderdelen 1, 2, onder b, d en f, 3 en 5 betreffen technische aanpassingen die direct voortvloeien uit het vervallen van het eerste lid van artikel 16.12 van de Wet milieubeheer.

De wijzigingen in onderdeel 2, onder c en e, houden verband met het vervallen van het criterium «het belang van de bescherming van het milieu» in verband met de voorschriften die aan een emissievergunning worden verbonden. Het enige criterium dat als gevolg van deze aanpassing in dat verband geldt, is het belang van de goede werking van het systeem van handel in emissierechten. Een en ander houdt verband met het voorkomen van interferentie tussen hoofdstuk 16 en hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer.

De wijzigingen van artikel 16.16 van de Wet milieubeheer, opgenomen in onderdeel 4, strekken ertoe de termijn voor de beoordeling van het emissieverslag door het bestuur van de emissieautoriteit in te korten, overeenkomstig hetgeen ik tijdens eerdergenoemd wetgevingsoverleg heb toegezegd. De aanvankelijk in het wetsvoorstel opgenomen termijn van negen maanden wordt gewijzigd in zes maanden, met een mogelijkheid tot verlenging met drie maanden. De indiener van het emissieverslag wordt van een eventuele verlenging op de hoogte gesteld. Dit wordt geregeld in artikel 16.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Hiermee meen ik een aanvaardbaar evenwicht te hebben gevonden tussen enerzijds de noodzaak om het bestuur van de emissieautoriteit voldoende gelegenheid te geven om ingediende emissieverslagen zorgvuldig te beoordelen, en anderzijds de wens de betrokken bedrijven zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden over de door hen ingediende emissieverslagen. Het tweede lid is technisch aangepast aan de wijzigingen in het eerste lid. Het begin van de termijn van tien jaar, bedoeld in het derde lid van artikel 16.16 van de Wet milieubeheer, blijft ongewijzigd. Hiervoor is gekozen vanwege de samenhang met de bewaartermijn voor gegevens die is neergelegd in de EG-verordening registratie handel in broeikasgasemissierechten en ook omdat die bepaling anders onnodig ingewikkeld zou worden.

Onderdeel 7 voorziet erin dat de betrokkenheid van de beide kamers der Staten-Generaal bij de totstandkoming van het nationale toewijzingsplan, dat voorafgaand aan elke planperiode moet worden vastgesteld, wettelijk wordt verankerd overeenkomstig de wens van de leden De Krom en Spies. De termijn van vier weken die in artikel 16.26, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt opgenomen, waarborgt dat met de inbreng van het parlement rekening kan worden gehouden in het plan zoals dat ter beoordeling aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt toegezonden. Wat betreft het toewijzingsplan voor de eerste planperiode (2005–2007) is aan de betrokkenheid van de Tweede Kamer feitelijk reeds invulling gegeven door middel van het algemeen overleg op 31 maart 2004. (Kamerstukken II 2003/04, 26 603, 28 663 en 28 240, nr. 40). Dit gegeven, in samenhang met artikel IV van het wetsvoorstel dat een voorziening bevat voor de vaststelling van het nationale toewijzingsplan voor de periode 2005–2007, betekent dat de formeel geregelde betrokkenheid van het parlement bij de totstandkoming van toewijzingsplannen met ingang van het plan voor de tweede planperiode (2008–2012) wordt geëffectueerd.

Onderdeel 8 bevat een wettelijke voorziening voor de betrokkenheid van de beide kamers der Staten-Generaal bij de totstandkoming van het nationale toewijzingsbesluit, dat voorafgaand aan elke planperiode moet worden genomen. Op het opnemen van deze voorziening is met name aangedrongen door het lid Spies.

Onderdelen B, D en F

Deze wijzigingen betreffen technische aanpassingen die direct voortvloeien uit het vervallen van het eerste lid van artikel 16.12 van de Wet milieubeheer. Verwezen wordt naar de toelichting bij onderdeel A.

Onderdeel C

De wijziging in onderdeel 1 betreft een technische aanpassing die direct voortvloeit uit het vervallen van het eerste lid van artikel 16.12 van de Wet milieubeheer. Verwezen wordt naar de toelichting bij onderdeel A.

Onderdeel 2 bevat een wijziging van de laatste volzin van artikel 18.16e, derde lid, van de Wet milieubeheer inzake de bestuurlijke boete. Deze aanpassing is technisch van aard. De noodzaak om bij de verplichte bestuurlijke boete wegens overmatige emissies op grond van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten het eerste lid van artikel 18.16e uit te sluiten, is namelijk vervallen als gevolg van de eerste nota van wijziging (Kamerstukken II 2003/04, 29 565, nr. 8). Daarbij is die verplichte boete (artikel 18.16a, tweede lid, van de Wet milieubeheer) duidelijker onderscheiden van de gevallen waarin een boete kan worden opgelegd (artikel 18.16a, eerste lid, van de Wet milieubeheer).

Onderdeel E

De wijziging van artikel 21.6 van de Wet milieubeheer strekt ertoe de formele betrokkenheid van het parlement te waarborgen bij de vaststelling van een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2.2, derde lid, van de Wet milieubeheer. Bij een dergelijke algemene maatregel van bestuur kunnen aan bestuur van de emissieautoriteit andere taken worden opgedragen dan die welke in het eerste en tweede lid van artikel 2.2 van de Wet milieubeheer aan dat bestuur worden opgedragen. Het lid De Krom heeft verzocht om een dergelijke voorhangprocedure in de wet op te nemen. Ik heb tijdens meergenoemd wetgevingsoverleg verklaard dit in het wetsvoorstel op te nemen.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Naar boven