29 544 Arbeidsmarktbeleid

32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 829 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 mei 2018

Met ingang van 1 mei 2018 is het in meer situaties mogelijk dat een uitkeringsgerechtigde zijn volledige WW-uitkering behoudt terwijl hij daarnaast ook een ouderdomspensioen ontvangt. Deze gewijzigde – voor de uitkeringsgerechtigde gunstiger – bepalingen gelden niet alleen voor werknemers met een WW-uitkering met een eerste WW-dag op of na 1 mei 2018. Ook de reeds lopende WW-uitkeringen zullen, indien deze nieuwe regelgeving van toepassing is, met ingang van 1 mei 2018 hierop worden aangepast.

In de WW is de hoofdregel dat inkomsten wegens ouderdomspensioen, onder andere prepensioen en vroegpensioen, geheel op de uitkering in mindering worden gebracht. Een ouderdomspensioen wordt, evenals een WW-uitkering, beschouwd als een inkomensvervangende uitkering vanwege werkloosheid. Achtergrond van deze verrekening is om te voorkomen dat er een cumulatie van werkloosheidsuitkeringen ontstaat. Door deze verrekening bedraagt het totale inkomen – WW én ouderdomspensioen – maximaal 70 procent van het laatstverdiende loon. Dit zorgt er voor dat er in deze situatie een prikkel blijft bestaan voor WW-gerechtigden om het werk te hervatten.

Er gelden op dit moment al twee uitzonderingen op deze hoofdregel.

Ten eerste geldt dat het ouderdomspensioen niet wordt verrekend met de WW-uitkering als de werknemer een deeltijdpensioen ontvangt. Dit is geregeld in artikel 3:5, vijfde lid, Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (hierna: AIB). Het gaat om de situatie waarin een werknemer tijdens zijn dienstbetrekking besluit een gedeelte van de werktijd in te ruilen voor een prepensioen. Hiermee wordt voorkomen dat wanneer deze werknemer vervolgens werkloos wordt en voor de resterende uren WW aanvraagt, het prepensioen op de – lagere – WW-uitkering in mindering moet worden gebracht. De hoogte van die WW-uitkering is immers berekend op basis van het resterende aantal uren dat de betreffende werknemer dan inmiddels werkt naast zijn deeltijdpensioen.

Ten tweede is een uitzondering van toepassing wanneer het ouderdomspensioen betreft dat voortvloeit uit een naastgelegen (parallelle) dienstbetrekking ten opzichte van de dienstbetrekking waaruit hij werkloos is geworden. Dit is geregeld in artikel 3:5, zevende lid AIB. De hoogte van die WW-uitkering is immers alleen gebaseerd op het loon uit die dienstbetrekking waaruit hij werkloos is geworden. Deze bepaling in het zevende lid van 3:5 AIB is met ingang van 1 mei 2018 vervallen en vervangen door twee nieuwe artikelleden 7 en 8.

Met de wijzigingen in het kader van de Wet werk en zekerheid was rekening gehouden met verruiming van de mogelijkheden om pensioeninkomsten in bepaalde situaties niet (meer) te korten op een WW-uitkering. Bij besluit van 28 januari 2015 tot wijziging van het AIB in verband met het introduceren van inkomensverrekening in de Werkloosheidwet was dit reeds aangekondigd. De nieuwe artikelleden 7 en 8 van artikel 3:5 van het AIB zijn toen nog niet in werking getreden. Mijn ambtsvoorganger heeft in zijn brief van 21 maart 2017 aan Uw Kamer gemeld dat de desbetreffende artikelleden nog niet in werking waren getreden omdat het voor het UWV vanwege de grote hoeveelheid wetswijzigingen op dat moment nog niet mogelijk was om deze in te voeren per 1 juli 2015. Inmiddels heeft het UWV mij laten weten dat het vanaf 1 mei 2018 de voorgenomen wijziging van de regelgeving kan uitvoeren.

Concreet houdt de eerste wijziging in dat een ouderdomspensioen dat al werd ontvangen voorafgaand aan de dienstbetrekking waaruit de werknemer werkloos is geworden, niet wordt verrekend met de WW-uitkering. De reden dat in deze situatie ouderdomspensioen niet wordt verrekend met de WW-uitkering is dat er in dat geval, anders dan bij de hoofdregel wordt verondersteld, het ouderdomspensioen geen aanleiding is geweest voor betrokkene om zich volledig uit het arbeidsproces terug te trekken. Deze werknemer is immers weer in een dienstbetrekking gaan werken, terwijl hij ouderdomspensioen ontving.

Voorbeeld: een werknemer ontvangt vanaf 1 januari 2017 een ouderdomspensioen en gaat met ingang van 1 maart 2017 in loondienst werken. Deze werknemer wordt per 1 mei 2018 werkloos en voldoet aan de voorwaarden voor het recht op WW-uitkering. Op grond van artikel 3:5, zevende lid, van het AIB wordt zijn ouderdomspensioen niet verrekend met de WW-uitkering.

De tweede wijziging houdt in dat ouderdomspensioen dat reeds eerder in aanmerking is genomen voor een WW-uitkering, niet nogmaals wordt verrekend met een «volgende» WW-uitkering. De ratio hiervan is dat het onbillijk wordt geacht om ouderdomspensioen met meerdere (volgtijdelijke) WW-uitkeringen te verrekenen. Ook hier geldt dat in dit geval, anders dan bij de hoofdregel wordt verondersteld, het ouderdomspensioen geen aanleiding is geweest voor betrokkene om zich volledig uit het arbeidsproces terug te trekken. Zoals in de toelichting bij het wijzigingsbesluit is opgenomen moet «in aanmerking genomen» ruim worden opgevat. Dat kan dus ook van toepassing zijn in een situatie waarin een werknemer geen (eerdere) WW-uitkering heeft aangevraagd, maar daar wel recht op gehad zou hebben.

Voorbeeld: een werknemer heeft twee dienstverbanden, A en B, naast elkaar. Het dienstverband A van deze werknemer eindigt met ingang van 1 januari 2017. Hij ontvangt vanaf genoemde datum vanuit dienstverband A een ouderdomspensioen. Daarnaast blijft het dienstverband B gewoon doorlopen. Betrokkene vraagt op dat moment geen WW-uitkering aan vanuit dienstverband A. Deze werknemer wordt per 1 mei 2018 werkloos uit dienstverband B en voldoet aan de voorwaarden voor het recht op WW-uitkering. Op grond van artikel 3:5, achtste lid, van het AIB wordt zijn ouderdomspensioen uit dienstbetrekking A niet verrekend met de WW-uitkering die hij ontvangt vanwege beëindiging van het dienstverband B. Het ouderdomspensioen uit dienstbetrekking A is reeds in aanmerking genomen voor de WW-uitkering die zou zijn ontstaan na eindiging van dienstverband A, indien hij deze zou hebben aangevraagd.

Het UWV heeft aangegeven dat zich met name bij de toepassing van de tweede wijziging situaties kunnen voordoen waarin betrokkene geen «eerdere» WW-uitkering heeft aangevraagd. In de uitvoeringspraktijk zijn deze situaties niet eenvoudig te onderkennen. Hiervoor is nader onderzoek nodig naar het arbeidsverleden van betrokkene. Wanneer een werkloze werknemer ouderdomspensioen ontvangt, zal het UWV allereerst moeten vaststellen uit welk dienstverband het ouderdomspensioen voortkomt dat de werkloze werknemer ontvangt. Op grond van de hoofdregel zou dat ouderdomspensioen in zo’n situatie verrekend moeten worden met de WW-uitkering die de werknemer ontvangt op grond van het beëindigen van dat dienstverband. Als tweede moet het UWV vaststellen of er sprake is van een eerdere dienstbetrekking en beoordelen of dat ouderdomspensioen voortkomt uit die eerdere dienstbetrekking. Daarbij moet het UWV ook vaststellen of na afloop van die eerdere dienstbetrekking er mogelijk een recht op WW-uitkering zou zijn ontstaan indien betrokkene deze had aangevraagd. Als dat het geval is dan is het betreffende ouderdomspensioen reeds eerder in aanmerking genomen voor een WW-uitkering.

Om deze bepaling werkbaar te maken voor de uitvoeringspraktijk heb ik met het UWV afgesproken dat op dit punt het UWV een aanname zal hanteren. Er is sprake van «in aanmerking nemen» wanneer het ontvangen van het ouderdomspensioen op enig moment samenviel met het einde van een dienstbetrekking. Hierbij wordt een termijn van twee maanden na afloop van die dienstbetrekking gehanteerd. Stel dat dienstverband A van een werknemer eindigt met ingang van 1 januari 2017. Een ouderdomspensioen dat hij ontvangt met een ingangsdatum voor 1 maart 2017 wordt dan geacht in aanmerking te zijn genomen voor een WW-uitkering vanuit dienstbetrekking A, ook al heeft betrokkene die niet aangevraagd. In de situatie dat op een later moment voor de werknemer een «volgend» recht op WW-uitkering ontstaat omdat hij opnieuw werkloos wordt, wordt dat ouderdomspensioen niet verrekend met die nieuwe WW-uitkering. Deze aanname wijkt op het moment dat de werkloze werknemer het tegendeel aannemelijk maakt.

Zoals hiervoor aangegeven zullen deze gewijzigde bepalingen met ingang van 1 mei 2018 in werking treden. Niet alleen voor werknemers met een WW-uitkering met een eerste WW-dag op of na 1 mei 2018, maar ook voor reeds lopende WW-uitkeringen. Het UWV zal lopende WW-uitkeringen waarbij er sprake is van samenloop met pensioeninkomsten gaan herbeoordelen. De verwachting is dat binnen enkele weken na inwerkingtreding van deze verruimde uitzonderingen veruit het grootste deel van de lopende WW-uitkeringen in lijn zal zijn gebracht met de nieuwe regelgeving. Daarnaast zal het UWV ook op de website UWV.nl aandacht besteden aan genoemde wijzigingen en uitkeringsgerechtigden door middel van een nieuwsbericht er op wijzen dat zij zich kunnen melden bij het UWV wanneer zij van mening zijn dat de pensioeninkomsten niet langer in mindering gebracht mogen worden op de WW-uitkering.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Naar boven