29 544 Arbeidsmarktbeleid

Nr. 556 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 september 2014

Tijdens de regeling van werkzaamheden op 3 september jl. heeft uw Kamer op verzoek van de heer Van Weyenberg (Handelingen II 2013/14, nr. 104, Regeling van Werkzaamheden) verzocht om een reactie op het artikel «Jongeren mondjesmaat geholpen» in Trouw.* Hierbij geef ik gehoor aan dit verzoek.

Het bericht in Trouw is voor een belangrijk deel gebaseerd op de eerste Monitor regionale aanpak jeugdwerkloosheid die het bureau Panteia in mijn opdracht heeft uitgevoerd. In de Voortgangsbrief Aanpak Jeugdwerkloosheid van 4 april 2014 (Kamerstuk 29 544, nr. 513) heb ik u de uitkomsten uit deze monitor geschetst. In deze brief heb ik ook een verwijzing opgenomen naar de digitale publicatie van het eerste deelrapport «Monitor regionale aanpak jeugdwerkloosheid»2. Tijdens het AO arbeidsmarktbeleid van 4 juni jl. (Kamerstuk 29 544, nr. 547) heb ik uitvoerig met uw Kamer gesproken over de uitkomsten van dit rapport en de Aanpak Jeugdwerkloosheid.

Het bestrijden van de jeugdwerkloosheid is voor het kabinet een topprioriteit. De hoge werkloosheid onder jongeren is een bittere pil voor jongeren die hun opleiding hebben afgerond, iets willen maken van hun leven maar geen werk kunnen vinden. Het kabinet heeft daarom verschillende maatregelen genomen, zoals het versterken van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt en het aanstellen van een Ambassadeur aanpak jeugdwerkloosheid. Een essentieel onderdeel van de aanpak jeugdwerkloosheid is de regionale aanpak. Dat is de plek waar gemeenten en hun samenwerkingspartners met kennis van de lokale en regionale situatie, jongeren gepaste ondersteuning kunnen bieden. Voor deze regionale aanpak is 25 miljoen euro beschikbaar gesteld. Alle 35 arbeidsmarktregio’s hebben een regionaal plan van aanpak gemaakt om voor deze middelen in aanmerking te komen, die beschikbaar zijn gesteld via een zogenaamde decentralisatie-uitkering. Dit betekent dat verantwoording over besteding van de middelen niet plaatsvindt aan het Rijk, maar op lokaal en/of regionaal niveau («horizontaal»). Om inzicht te krijgen in uitvoering en effectiviteit van de regionale aanpak laat ik halfjaarlijks, in samenwerking met de arbeidsmarktregio’s, de Monitor regionale aanpak jeugdwerkloosheid uitvoeren.

In mijn brief van 4 april 2014 heb ik gemeld dat de 35 arbeidsmarktregio’s hard werken aan de uitvoering van hun plan van aanpak jeugdwerkloosheid in samenwerking met diverse partijen. In termen van plaatsingen variëren de resultaten per regio van enkele tot enkele honderden plaatsingen op banen, leerwerkbanen en stages.

De resultaten uit de eerste monitor kwamen op een moment dat regio’s pas een korte periode (september 2013 – februari 2014) aan de slag waren met hun aanpak jeugdwerkloosheid. Sinds die eerste monitor zijn er veel ontwikkelingen in de regio’s geweest.

De regio’s zijn voortvarend aan de slag om de projecten uit hun regionale plannen van aanpak tot een succes te maken. Van donderdag 18 tot en met donderdag 25 september 2014 vindt de WerkWeek plaats, met door het hele land tal van activiteiten van allerlei partijen, waaronder arbeidsmarktregio’s, UWV, werkgevers, sportclubs en jongeren zelf, om zo de kansen op werk voor jongeren te vergroten. We blijven Leercirkels organiseren waar voor de regionale projectleiders aanpak jeugdwerkloosheid de mogelijkheid is om kennis en ervaring uit te wisselen.

Naast de ontwikkelingen op regionaal niveau, zijn er ook andere (nieuwe) initiatieven om de jeugdwerkloosheid aan te pakken. Zo is per 1 juli voor werkgevers een premiekorting ingevoerd voor werkgevers die een jongere uitkeringsgerechtigde in dienst nemen. In de begrotingsafspraken 2014 is hiervoor in totaal 300 miljoen euro gereserveerd. Tot 1 januari 2016 kunnen werkgevers een vacature plaatsen specifiek voor jongeren van 18–27 jaar, onder vermelding dat het om een vacature in het kader van de Aanpak Jeugdwerkloosheid gaat.

Ook de sectorplannen kennen veel aandacht voor de aanpak jeugdwerkloosheid. In het begrotingsakkoord 2014 is afgesproken dat een derde van het budget voor de sectorplannen wordt ingezet voor de bestrijding van jeugdwerkloosheid. Zoals ik heb gemeld in mijn brief over voortgang sectorplannen (Kamerstuk 33 566, nr.69), wordt in het eerste tijdvak van de sectorplannen naar schatting voor 47% aan de bestrijding van jeugdwerkloosheid uitgegeven.

Daarnaast hebben de Minister van OCW en ik de wethouders opgeroepen om deel te nemen aan het project «voortijdig schoolverlaten één jaar later» met als inzet om jongeren die zijn uitgevallen uit het onderwijs in beeld te krijgen. De ambitie is dat van de jongeren die op 1 oktober 2013 zijn uitgevallen een jaar later 70 procent alsnog een startkwalificatie heeft, een opleiding volgt, werk heeft van minimaal 12 uur per week of een leerwerktraject volgt. Wij zullen u bij gelegenheid informeren over de voortgang van dit project.

In maart 2013 heeft het kabinet de Aanpak Jeugdwerkloosheid gepresenteerd (Kamerstuk 29 544, nr. 438). Sinds die start is er al veel bereikt en in gang gezet, maar we zijn er nog niet. Hoewel de werkloosheid onder jongeren de afgelopen maanden is gedaald, zijn er nog steeds te veel jongeren op zoek naar een stageplek en op zoek naar een baan. Samen met de regio’s gaat het kabinet onverminderd door met het bestrijden van de jeugdwerkloosheid.

Dit najaar verschijnt de tweede halfjaarlijkse monitor van de regionale aanpak. Ik zal de uitkomsten wederom aan uw Kamer doen toekomen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


XNoot
*

Trouw, «Jongeren mondjesmaat geholpen», 3 september 2014

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven