29 544 Arbeidsmarktbeleid

Nr. 474 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 augustus 2013

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft gevraagd om een reactie op het bericht in de Volkskrant van 3 juli 2013 dat het kabinet Europese werkloze jongeren naar Nederland wil halen. Met deze brief voldoe ik, mede namens de Minister-President, aan dit verzoek.

Het jeugdwerkloosheidspercentage in Europa is inmiddels opgelopen tot 23,3%. Dit komt overeen met meer dan 5,5 miljoen jongeren1. Hoewel de verschillen tussen de lidstaten aanzienlijk zijn en de jeugdwerkloosheid in Nederland relatief laag is, is het probleem van de jeugdwerkloosheid zodanig dat Europese inzet gerechtvaardigd is om de bestrijding van jeugdwerkloosheid tot prioriteit te verheffen.

Het is daarom goed dat er in Europees verband gesproken wordt over het aanpakken van de jeugdwerkloosheid en dat hierbij best practices tussen de lidstaten worden uitgewisseld. Bovendien heeft de Europese Raad ingestemd met een aanbeveling voor een jeugdgarantie en wordt gesproken over het «frontloaden» van financiële middelen die beschikbaar zijn voor het Jeugdwerkgelegenheidsinitiatief. De aandacht vanuit Europa neemt niet weg dat de lidstaten vooral zelf aan zet zijn bij het bestrijden van de jeugdwerkloosheid. Het blijft voor veel lidstaten met een hoge jeugdwerkloosheid noodzakelijk om structurele hervormingen door te voeren om de werking van de arbeidsmarkt te versterken en de arbeidsmarktinstroom van jongeren te bevorderen.

De Nederlandse beleidsinzet is er op gericht om jeugdwerkloosheid te bestrijden en te voorkomen. Dit doen we door maatregelen te nemen om de aansluiting tussen het (beroeps)onderwijs en de arbeidsmarkt te versterken en het aantal voortijdige schoolverlaters terug te dringen. Het kabinet heeft daarnaast extra middelen beschikbaar gesteld om de regionale aanpak van de jeugdwerkloosheid een impuls te geven. Bovendien kunnen in het kader van de sectorplannen maatregelen die gericht zijn op het bevorderen van de arbeidsmarktinstroom van jongeren rekenen op cofinanciering vanuit de overheid. Kwalitatief goed onderwijs dat aansluit op de behoeften van de arbeidsmarkt en lokale re-integratie van jeugdige werklozen met betrokkenheid van de relevante stakeholders (zoals bijvoorbeeld werkgevers en onderwijsinstellingen) draagt Nederland in Europees verband uit als best practice.

Bij de aanpak van de jeugdwerkloosheid is in het bijzonder aandacht voor sectoren waar kansen liggen, zoals bijvoorbeeld de technieksector. Voor jongeren biedt de vervangingsvraag die de komende jaren in de technieksector optreedt als gevolg van de pensionering van oudere vakkrachten namelijk volop kansen. Deze kansen moeten benut worden. De signalen van werkgevers over het bestaan van moeilijk vervulbare vacatures in de technieksector onderstrepen vooral de noodzaak van de maatregelen die het kabinet neemt om de aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt te versterken, het belang van een goede studiekeuze en de afspraken die het kabinet met ondermeer sociale partners en het onderwijsveld heeft gemaakt in het kader van het Techniekpact.

Het is wenselijk, zeker bij een hoge (jeugd)werkloosheid om ook moeilijk vervulbare vacatures zoveel mogelijk op te vullen vanuit het binnenlandse arbeidsaanbod. Dat is echter niet altijd mogelijk. Soms hebben werkgevers op korte termijn behoefte aan personeel met specifieke kennis en vaardigheden dat niet direct beschikbaar is in Nederland. In dat geval ligt het niet alleen voor de hand om kennismigranten van buiten de EU toe te laten, maar ook om tijdelijk werkloze hoogopgeleide jongeren met relevante werkervaring uit een ander Europees land aan te trekken. Omgekeerd geldt ook dat Nederlandse werkloze jongeren met specifieke kennis en vaardigheden soms elders in Europa werk kunnen en zullen vinden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Dit betreft de werkloosheidscijfers conform de internationale definitie, uitgaande van de grens van 1 uur. Bron: Eurostat.

Naar boven