Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 september 2011
Op 28 juni 2011 heeft uw Kamer een motie van de leden Van den Besselaar (PVV), Hamer (PvdA) en Ulenbelt (SP) aangenomen, waarin
de regering wordt verzocht de Uitvoeringsinstructie UWV in te trekken en niet te publiceren (Kamerstukken II 2010–2011, 29 544, nr. 319). De indieners beogen met deze motie het ontslagrecht materieel te beschermen. Naar aanleiding van de motie bericht ik u
als volgt.
De Uitvoeringsinstructie UWV is bedoeld om duidelijkheid te geven over de toepassing van de bestaande ontslagregels in concrete,
relatief nieuwe, gevallen. UWV is van oordeel dat de huidige beleidsregels daarvoor onvoldoende houvast bieden. Dit kan leiden
tot verschillen in de uitvoering, hetgeen ongewenst is. De uitvoering van wet- en regelgeving dient zo consistent mogelijk
te zijn. Zowel voor de uitvoering als voor derden is het van belang om helderheid te geven over de beleidsregels. De uitvoeringsinstructie
is geen inhoudelijke wijziging van bestaande beleidsregels, maar een aanvulling daarop. Er is ook geen sprake van een wijziging
of materiële verruiming van het ontslagrecht. De aanvulling op de beleidsregels past binnen het huidige wettelijke kader (BBA
en Ontslagbesluit).
Om recht te doen aan de wens van de Kamer, zoals neergelegd in de motie, heeft UWV op mijn verzoek besloten de uitvoeringsinstructie
aan te passen. Ten eerste zal expliciet in de tekst van de uitvoeringsinstructie worden opgenomen dat deze instructie geen
wijziging of materiële verruiming van het ontslagrecht behelst. Ten tweede zal de tekst van de instructie met betrekking tot
ontslagaanvragen in verband met fluctuaties in het werkaanbod, naar aanleiding van de discussie met uw Kamer, verder worden
verduidelijkt. Uitdrukkelijker zal worden verwoord dat bij fluctuaties in het werkaanbod niet alleen sprake moet zijn van
substantiële en structurele werkvermindering voor vaste werknemers, maar ook dat een werkgever eerst al het mogelijke moet
doen om dergelijke fluctuaties door een andere organisatie van de werkzaamheden op te vangen voordat kan worden toegekomen
aan het ontslag van vaste werknemers. Anders gesteld: interne flex gaat voor op externe flex. Ten derde zal één onderdeel
uit de instructie feitelijk komen tevervallen. Het gaat hier om het onderdeel over ontslag van vaste werknemers vanwege noodzakelijk
geachte kostenbesparing waarbij het werk naar aard en omvang in het geheel niet wijzigt en er evenmin sprake is van fluctuaties
in het werkaanbod. Volstaan zal worden met op te merken dat in die situaties geen vergunning kan worden verleend, wat gezien
de in de oorspronkelijke instructie opgesomde criteria, feitelijk al het geval was.
Ten slotte zal in de instructie worden opgenomen dat als een werkgever de gelegenheid te baat wil nemen om bij wijzigingen
in het arbeidspatroon en/of de arbeidsomvang, de arbeidsvoorwaarden van zijn werknemers neerwaarts bij te stellen (zonder
dat deze wijzigingen als zodanig daartoe aanleiding geven) geen ontslagvergunning zal worden verleend. Als een werknemer om
die reden weigert op een aanbod van de werkgever in te gaan en vervolgens voor ontslag wordt voorgedragen, dient een ontslagvergunning
te worden geweigerd omdat de UWV procedure dan feitelijk wordt misbruikt om te komen tot een neerwaartse bijstelling van arbeidsvoorwaarden
zonder dat de te verrichten werkzaamheden daar aanleiding toe geven.
Aan UWV is verzocht over te gaan tot publicatie van de aangepaste instructie. Tevens heb ik UWV verzocht de toepassing van
de instructie te monitoren. In januari 2012 zal ik uw Kamer over de uitkomsten hiervan berichten.
Het feit dat er een uitvoeringsinstructie wordt opgesteld, betekent overigens niet dat er veelvuldig ontslagaanvragen worden
ingediend in zaken die in de instructie aan de orde zijn. Zoals ik uw Kamer in het AO van 9 juni jl. (kamerstuk 29 544, nr. 332) ook heb toegelicht, betreft het een gering aantal zaken van het totaal aantal zaken dat door UWV wordt behandeld.
Ik vertrouw erop uw Kamer hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. G. J. Kamp