Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 oktober 2023
In mijn brief van 8 mei 20231 heb ik uw Kamer onder andere geïnformeerd over de stand van zaken omtrent het wetsvoorstel
resultaatgericht beschikken en mijn twijfels over het al dan niet voortzetten van
het wetsvoorstel. Ik heb uw Kamer toegezegd hierover in beraad te treden met het kabinet
en u te informeren over de uitkomst. Door middel van deze brief geef ik gestalte aan
deze toezegging.
Sinds 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke
ondersteuning (Wmo) 2015. Gemeenten beschikken over een grote mate van beleidsvrijheid
om de uitvoering van de Wmo 2015 zo vorm te geven dat deze aansluit bij de lokale
situatie. Gemeenten hebben deze beleidsvrijheid benut om (onder andere) de werkwijze
resultaatgericht beschikken te ontwikkelen en in de praktijk te brengen. Naar de overtuiging
van gemeenten en aanbieders bood deze werkwijze flexibiliteit om te komen tot passende
ondersteuning tegen beheersbare uitgaven.
Sinds 2016 oordeelde de Centrale Raad van Beroep meermaals dat het resultaatgericht
beschikken in strijd is met de rechtszekerheid van cliënten. Bij de toekenning van
Wmo-ondersteuning moet naar het oordeel van de Centrale Raad van Beroep duidelijk
zijn waar de cliënt aanspraak op kan maken, uitgedrukt in tijd. Deze uitspraken gaven
aanleiding het wetsvoorstel resultaatgericht beschikken te ontwerpen, waarbij de voordelen
van flexibiliteit in de uitvoering behouden konden blijven en gepaard zouden gaan
met een versteviging van de rechtsbescherming van de cliënt door middel van de introductie
van een laagdrempelige klacht- en geschilprocedure.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft in december 2020 een kritisch advies
uitgebracht over het wetsvoorstel. Gaandeweg bleek dit wetsvoorstel niet op voldoende
steun te kunnen rekenen bij cliëntorganisaties, aanbieders, de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG) en gemeenten.
Met hen is uitvoerig gesproken over de werkwijze resultaatgericht beschikken, het
wetsvoorstel en de wijze waarop rechtszekerheid gewaarborgd kan worden. Helaas heb
ik moeten constateren dat partijen het niet eens kunnen worden over de wijze waarop
de rechtszekerheid vorm kan krijgen.
Elke mogelijke uitkomst die aan de orde is geweest, heeft bij een of meerdere partijen
tot onvrede geleid. Bij de totstandkoming van wetgeving weeg ik de belangen van cliënten,
gemeenten en overige betrokken partijen zorgvuldig en moet tevens rekenschap worden
gegeven aan de eisen die de Centrale Raad van Beroep stelt aan de rechtszekerheid
in relatie tot het resultaatgericht beschikken.
Om deze reden zal het wetsvoorstel niet bij uw Kamer worden ingediend.2
Gemeenten die in de individuele besluitvorming op grond van de Wmo 2015 (de beschikking)
enkel een resultaatbeschrijving opnemen, zullen deze werkwijze (moeten) wijzigen zodat
geen strijdigheid bestaat met de jurisprudentie en de algemene rechtsbeginselen. Met
de VNG blijf ik vanzelfsprekend hierover in gesprek. De VNG, gemeenten, cliëntorganisaties
en zorgaanbieders zijn met elkaar in gesprek over de noodzaak tot het vinden van een
alternatief passend binnen de huidige wetgeving en geldende jurisprudentie, dat tevens
de flexibiliteit biedt die de uitvoering nodig heeft om het ondersteuningsstelsel
houdbaar te houden. Ik steun deze ontwikkeling. Hierbij wil ik zelf ook lessen en
«good practices» meenemen uit bijvoorbeeld de cure-sector en de samenwerking tussen
de eerstelijnszorg en het gemeentelijke domein versterken.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. van Ooijen