29 538 Zorg en maatschappelijke ondersteuning

Nr. 343 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 april 2022

Hierbij informeer ik u graag over de stand van zaken en het vervolg van de inzet van het interbestuurlijk toezicht naar aanleiding van de keuze van enkele gemeenten om beleid te hanteren dat in strijd is met de Wmo 2015. Als (kwetsbare) mensen niet zelfstandig deel kunnen nemen aan de samenleving moeten zij kunnen rekenen op passende zorg en ondersteuning om mee te kunnen blijven doen. Deze ondersteuning kunnen mensen vinden in hun eigen netwerk of wanneer dit niet voldoende blijkt te zijn door middel van een Wmo-voorziening. Gemeenten zijn integraal verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wmo 2015 en het verstrekken van passende ondersteuning. Ik zie het als mijn rol en taak om te zorgen voor een goed functionerend Wmo-stelsel.1 Mijn ambtsvoorganger heeft geconstateerd dat een aantal gemeenten in strijd handelt met de Wmo 2015. In het kader van het interbestuurlijk toezicht is overleg gevoerd met betreffende gemeenten en zijn zij gewezen op hun verplichting om in overeenstemming met de wet te handelen.

Eigen bijdrage Wmo

Het vorige kabinet heeft besloten de Wmo 2015 te wijzigen en een uniform abonnementstarief in te voeren. Hiervoor is gekozen om de complexiteit van de uitvoering te reduceren en een stapeling van zorgkosten te verminderen. De invoering van het abonnementstarief heeft belangrijke voordelen, maar ook geleid tot een toename in het gebruik van met name huishoudelijke hulp, waardoor de kosten voor gemeenten de verwachte raming overstijgen.2 Een aantal gemeenten heeft vanwege bovengenoemde aanzuigende werking sinds 2021 een inkomens- en/of vermogenstoets ingevoerd. Overigens is het goed te vermelden dat er geen recht op Wmo-ondersteuning bestaat; er is sprake van een compensatieplicht.

Om Wmo-voorzieningen toegankelijk te houden voor iedereen, werk ik, gelet op deze context, op dit moment de afspraak uit het coalitieakkoord van een eerlijkere eigen bijdrage voor de huishoudelijke hulp uit.

Met de uitwerking van deze maatregel is de verwachting dat het gebruik van de huishoudelijke hulp wordt geremd en de druk op deze Wmo-voorziening en daarmee de gemeentelijke Wmo-budgetten als geheel, afneemt. Ik informeer uw Kamer rond de zomer over de uitwerking van deze maatregel.

Interbestuurlijk toezicht

Een aantal gemeenten (waaronder de gemeenten Krimpen aan den IJssel en Leusden) heeft sinds 2021 een toets op financiële draagkracht onderdeel gemaakt van het aanvragen van een Wmo-voorziening, om het aantal Wmo-voorzieningen en daarmee gepaarde financiële belasting voor de gemeente te beperken. Deze werkwijze is in strijd met de Wmo 2015. De wet laat geen ruimte om, binnen de eigen kracht als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015, rekening te houden met de financiële mogelijkheden van een persoon om de gevraagde ondersteuning zelf te bekostigen. Met deze gemeenten zijn, in het kader van interbestuurlijk toezicht, gesprekken gevoerd door mijn ministerie. De strekking van deze gesprekken was dat de handelwijze van gemeenten onwenselijk is en hen is destijds verzocht het beleid weer in overeenstemming te brengen met de Wmo 2015.3

Ten aanzien van de gemeenten Krimpen aan den IJssel en Leusden is dit verzoek vervat in een bestuurlijke brief van 22 juli 2021. Beide gemeenten hebben het lokale beleid tot op heden niet aangepast. De brieven van de colleges van B&W waarin zij dit besluit kenbaar maken treft u als bijlagen bij deze brief4. Mijn ambtsvoorganger heeft besloten om in afwachting van een nieuw coalitieakkoord en nieuw aan te treden kabinet tegen deze, en andere gemeenten die vergelijkbaar beleid hanteren, geen verdere stappen te zetten op de escalatieladder van het interbestuurlijk toezicht.

In de tussentijd heeft een inwoner van de gemeente Goes een bezwaarschrift ingediend, omdat de aangevraagde Wmo-voorziening voor huishoudelijke hulp was afgewezen op grond van inkomen en vermogen. Deze inwoner heeft tevens een voorlopige voorziening aangevraagd bij de rechtbank Zeeland West-Brabant.5 De rechter heeft bevestigd dat het betrekken van inkomen en vermogen bij de toegang tot huishoudelijke hulp op grond van de Wmo 2015 in strijd met deze wet is en de verwachting uitgesproken dat het besluit van de gemeente in bezwaar geen stand kan houden. De rechtbank heeft hierbij verwezen naar de wetsgeschiedenis, de beantwoording van Kamervragen door de Minister op 17 augustus 2021 en een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep waarin is geoordeeld dat het uitvoeren van een dergelijke inkomens- en vermogenstoets in strijd is met de Wmo 2015. Inmiddels heb ik vernomen dat, door de gemeenten binnen het samenwerkingsverband waar de gemeente Goes onderdeel van is, geen inkomens- en vermogenstoets meer wordt uitgevoerd.

De werking van de rechterlijke uitspraak beperkt zich niet tot de gemeente Goes. Ook voor de andere gemeenten met vergelijkbaar beleid geldt deze bevestiging dat het voeren van een inkomens-en/of vermogenstoets in strijd is met de wet. Dat maakt dat het zetten van vervolgstappen op de interbestuurlijke escalatieladder nu naar mijn mening geen toegevoegde waarde heeft. De strijdigheid met de wet staat immers vast. Ik wil gemeenten de ruimte bieden om hun lokale beleid in overeenstemming te brengen met het wettelijke kader. Bovendien past in mijn rol terughoudendheid op grond van het beleidskader interbestuurlijk toezicht over schorsing en vernietiging.6 Het is ongebruikelijk om bestuurlijk in te grijpen wanneer bezwaar- en/of beroepsprocedures open staan. Overigens houd ik goed contact met de desbetreffende gemeenten over de actuele stand van zaken.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. van Ooijen

Naar boven