29 538 Zorg en maatschappelijke ondersteuning

Nr. 328 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 oktober 2021

De Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) heeft in 20161 en 20182 uitspraken gedaan over het resultaatgericht beschikken van huishoudelijke hulp op grond van respectievelijk de Wmo en de Wmo 2015. De CRvB oordeelde dat een wijze van verstrekken die ertoe leidt dat een cliënt en een aanbieder niet weten hoeveel, naar tijdseenheden bepaalde, maatschappelijke ondersteuning het college verstrekt, in strijd is met het rechtzekerheidsbeginsel.

In een uitspraak van 26 mei 20213 oordeelde de CRvB dat niet valt in te zien waarom dit voor individuele begeleiding anders zou zijn.

Deze uitspraak is een bevestiging van de eerdere uitspraken. Dit leidt ertoe dat ik, ook op basis van deze recente uitspraak, het bestaande beleid, zoals vastgelegd in mijn brief van 12 april 20194, voortzet. Dit beleid houdt in dat ik gemeenten, die klachten en bezwaren tegen beschikken op resultaat ontvangen, oproep samen met de cliënt te zoeken naar een oplossing die past bij de lokale uitgangspunten, maar recht doet aan de uitspraken van de hoogste bestuursrechter. Verder acht ik het raadzaam dat gemeenten hun lokale beleid en uitvoering al zoveel mogelijk in lijn brengen met de voorgenomen wetswijziging en al datgene doen om de rechtszekerheid van hun cliënten in de praktijk te borgen.

Op dit moment verricht ik de werkzaamheden die noodzakelijk zijn om de indiening van het wetsvoorstel resultaatgericht beschikken door het nieuwe kabinet mogelijk te maken.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge


X Noot
1

Vindplaats uitspraak: ECLI:NL:CRVB:2016:1491; gebaseerd op de Wmo

X Noot
2

Vindplaats uitspraak: ECLI:NL:CRVB:2018:3241; gebaseerd op de Wmo 2015

X Noot
3

Vindplaats uitspraak: ECLI:NL:CRVB:2021:1381; gebaseerd op de Wmo 2015

X Noot
4

Kamerstuk 29 538, nr. 292

Naar boven