29 538 Zorg en maatschappelijke ondersteuning

Nr. 227 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 september 2016

Het is van groot belang dat een cliënt voordat sprake is van feitelijke Wmo-ondersteuning op de hoogte is van de eventuele eigen bijdrage(n) die hiervoor betaald dient te worden. Daarnaast is het van groot belang dat de factuur die de cliënt voor de Wmo-ondersteuning van het CAK ontvangt tijdig wordt ontvangen.

In bijlage 1 is op een schematische wijze weergegeven hoe de kostprijs van een Wmo-voorziening, het gemeentelijke tarief, de maximale periodebijdrage en de feitelijke eigen bijdrage (de factuur) voor de Wmo-voorziening zich tot elkaar verhouden1.

Samenvatting

In het debat van 10 maart jl. (Handelingen II 2015/16, nr. 63, item 5) stonden zowel de informatievoorziening over de eigen bijdrage als stapelfacturen centraal. Met deze brief informeer ik uw Kamer over de stand van zaken van de aangenomen moties en de gedane toezeggingen.

De hoofdpunten van deze brief:

  • In de motie Bergkamp en Van Dijk2 wordt de regering verzocht om te bevorderen dat de informatievoorziening over de eigen bijdrage in iedere gemeente goed op orde is en dat mensen op de hoogte kunnen worden gebracht van de financiële ondersteuning die gemeenten kunnen bieden wanneer de eigen bijdrage niet kan worden opgebracht. Met verschillende acties die in gang zijn gezet om de informatievoorziening over eigen bijdragen te verbeteren wordt de cliënt nu beter geïnformeerd over de eventuele eigen bijdrage die betaald moet worden.

  • Om het probleem van stapelfacturen structureel aan te pakken is onder andere een pilot van start gegaan om de aanlevering van gegevens te vereenvoudigen en meer te standaardiseren. Dit houdt onder andere in dat gegevensuitwisseling versneld plaatsvindt en onafhankelijk wordt van de partij die de gegevens aanlevert, de berichten in lijn zijn met de ketenstandaard iWmo en de gegevensset wordt teruggebracht tot het strikt noodzakelijke.

  • Voorts is een verkenning gestart voor een pilot naar een zogenaamd «energiemodel» waarbij de facturatie plaatsvindt op grond van een vast bedrag en achteraf een eventuele verrekening plaatsvindt. Op deze manier is de facturatie onafhankelijk van tussentijds dataverkeer tussen gemeenten en/of aanbieders met het CAK. Een toelichting over de oorzaken van stapelfacturen en de twee pilots kunt u terugvinden in bijlage 23.

  • Tijdens het debat van 10 maart jl. over de eigen bijdragen Wmo 2015 heb ik toegezegd om aanvullend kwalitatief onderzoek uit te laten voeren naar ongewenste zorgmijding, eigen bijdragen en maatwerk op grond van de Wmo 2015. Het kwalitatieve onderzoek is momenteel in volle gang. Het CBS is begin 2016 gestart met het kwantitatieve onderzoek naar de financiële gevolgen van de Hervorming langdurige zorg (HLZ) voor langdurig zorggebruikers en heeft recent aangegeven dat het onderzoek in november gereed is. De planning van het kwalitatieve onderzoek sluit aan op het CBS-onderzoek.

  • In het kader van het terugdringen van het aantal stapelfacturen heeft een meerderheid van de leden van uw Kamer ingestemd met de motie Van Dijk en Potters4 ingediend in het debat van 10 maart jl., waarin wordt gevraagd te onderzoeken of een maximale aanleveringtermijn voor gemeenten en aanbieders en een kortere vaststellingstermijn door het CAK mogelijk is. Aanleiding voor de motie waren de stapelfacturen voor cliënten (een eigen bijdrage over meer dan 2 perioden van vier weken). Het gedane onderzoek leidt er toe dat ik tot een voorstel ben gekomen om gemeenten en aanbieders te committeren aan een aanleveringstermijn van 12 weken door deze termijn in het uitvoeringsbesluit Wmo 2015 op te nemen. De vaststellingstermijn ben ik van plan te verkorten naar een termijn van 16 weken. Zodra het voorstel definitief gereed is, treed ik hierover graag in overleg met uw Kamer.

  • Naar aanleiding van de door uw Kamer aangenomen motie Van Dijk en Bergkamp5 is onderzocht welke oplossingen er zijn om te voorkomen dat getrouwde echtparen geconfronteerd worden met hoge eigen bijdragen wanneer één van de partners wordt opgenomen in een instelling. De mogelijkheid tot het laten aanmerken als «duurzaam gescheiden levend» zal breder onder de aandacht gebracht worden waardoor mensen niet in de veronderstelling verkeren dat ze moeten scheiden vanwege de hoogte van de eigen bijdrage.

  • Naar aanleiding van een vraag van de Kamerlid Van der Staaij in het debat van 10 maart jl. is een structurele oplossing gevonden voor het probleem dat in bepaalde gevallen de «hoge intramurale eigen bijdrage» onjuist was vastgesteld als gevolg van ontbrekende gegevens van de Belastingdienst.

Bevorderen informatievoorziening eigen bijdrage Wmo 2015

In de motie Bergkamp en Van Dijk6 wordt de regering verzocht om te bevorderen dat de informatievoorziening over de eigen bijdrage in iedere gemeente goed op orde is en dat mensen op de hoogte kunnen worden gebracht van de financiële ondersteuning die gemeenten kunnen bieden wanneer de eigen bijdrage niet kan worden opgebracht.

Op grond van de Wmo 2015 zijn gemeenten verplicht om in het onderzoek ter voorbereiding op een besluit over Wmo-ondersteuning aandacht te besteden aan de situatie en mogelijkheden van de cliënt. De financiële situatie van de cliënt is hier een belangrijk onderdeel van. Het is essentieel dat de gemeenten cliënten gedegen voorlichting geven over de financiële gevolgen van een toekenning waaronder de eigen bijdrage, zodat een cliënt dit in zijn of haar keuze kan meenemen. Gemeenten dienen daarbij alert te zijn op situaties waarin mensen ondersteuning nodig hebben, maar daar vanwege hun financiële situatie geheel of gedeeltelijk van afzien. Ongewenste zorgmijding dient voorkomen te worden. Met het tot de gemeenten beschikbare instrumentarium, is het voor gemeenten mogelijk om voor alle situaties tot maatwerk te komen.

Zoals eerder gemeld in mijn brief van 14 april jl. (Kamerstuk 29 538, nr. 212) zijn samen met de VNG en het CAK verschillende acties ondernomen om de communicatie over de eigen bijdrage te verbeteren en te vereenvoudigen. Hierbij is specifiek aandacht voor de informatievoorziening vanuit gemeente aan de cliënt en het bevorderen van het gemeentelijk maatwerk. Een overzicht van de ingezette acties vindt u terug in bijlage 37. Door deze acties verbetert de informatievoorziening over de eigen bijdrage. Geen huishouden en situatie is echter gelijk en daarom dient in het gesprek tussen de gemeente en de cliënt ten eerste de cliënt te worden geïnformeerd over de eigen bijdrage en ten tweede dienen de gevolgen van de eigen bijdrage op het huishouden met de cliënt te worden besproken. Ik merk op dat dit onderdeel ook wordt meegenomen in het kwalitatieve onderzoek dat in aanvulling op het kwantitatieve onderzoek van het CBS zal worden uitgevoerd.

Aanpak stapelfacturen

A. Verkorting vaststellingstermijn eigen bijdrage

In het kader van het terugdringen van het aantal stapelfacturen heeft een meerderheid van de leden van uw Kamer ingestemd met de motie Van Dijk en Potters8 ingediend in het debat van 10 maart jl., waarin wordt gevraagd te onderzoeken of een kortere vaststellingstermijn door het CAK en het invoeren van een maximale aanleveringtermijn voor gemeenten en aanbieder mogelijk is.

Met de eerstgenoemde termijn wordt de termijn bepaald waarbinnen het CAK een vaststellingbeschikking dient af te geven nadat het CAK door de gemeente of aanbieder in kennis is gesteld dat de ondersteuning in een zorgperiode is verstrekt. Krachtens de Wmo 2015 geldt dat het CAK zo spoedig als mogelijk de eigen bijdrage moet vaststellen, maar uiterlijk 24 maanden nadat het CAK in kennis is gesteld van de geleverde ondersteuning. Deze termijn kan bij AMvB worden verkort. Het verkorten van de vaststellingstermijn per periode draagt eraan bij dat de benodigde gegevens tijdiger bij het CAK worden aangeleverd.

Ik ben van plan om de landelijke regelgeving aan te passen zodat deze voorziet in een termijn van (zie schema 2 op de volgende pagina):

  • maximaal 4 perioden waarover het CAK de bijdrage voor het eerst moet vaststellen en factureren;

  • maximaal 12 perioden waarover het CAK de eerder vastgestelde bijdrage kan herzien vanwege wijzigingen in de samenstelling van het huishouden of het inkomen.

B. Invoering maximale aanleveringstermijn

Wat betreft de mogelijkheden voor een maximale aanlevertermijn voor gemeenten en aanbieders geldt dat de Wmo 2015 momenteel geen wettelijke basis kent om een maximale aanlevertermijn te kunnen hanteren. Het CAK communiceert aan gemeenten en aanbieders wanneer de gegevens over de voorafgaande zorgperiode moeten worden aangeleverd aan het CAK. De aanlevertermijn die het CAK communiceert bedraagt circa vier weken nadat de ondersteuning in een periode is verleend. Indien gegevens binnen een periode van vier weken worden aangeleverd ontstaan geen stapelfacturen. Deze termijn wordt breed gecommuniceerd. Uit onderzoek blijkt dat – afhankelijk van de periode – 50 tot 60% van de zorggegevens binnen een termijn van vier weken wordt aangeleverd. De termijn van vier weken is echter niet afdwingbaar.

Omdat het onwenselijk is dat cliënten negatieve gevolgen ondervinden van een late gegevensaanlevering door gemeenten of aanbieders, stel ik voor een grondslag te creëren voor een uiterlijke aanlevertermijn in de Wmo 2015 om vervolgens een termijn van maximaal 3 perioden als verplichting op te nemen in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Daarbinnen blijft de huidige norm van 1 maand die het CAK hanteert in zijn contacten met gemeenten en aanbieders van kracht.

Hoewel gemeenten nu al de mogelijkheid hebben om een dergelijke verplichte aanlevertermijn op te nemen in de contracten met aanbieders, constateer ik dat gemeenten hiermee verschillend omgaan. Dit leidt ertoe dat een maximale termijn niet altijd wordt gehanteerd. Gemeenten die wel een maximale aanlevertermijn vastleggen in contracten met aanbieders, hanteren verschillende termijnen. Dit leidt voor aanbieders tot onnodige onduidelijkheid en onnodige variatie in een relatief eenvoudig administratief proces.

Ik ben voornemens de maximale aanlevertermijn vast te leggen in landelijke regelgeving zodat alle betrokken partijen zich hieraan houden. Door maximaal 3 perioden op te nemen in landelijke regelgeving wordt rekening gehouden met de huidige uitvoering en met wat het overgrote deel van de voor dit voorstel geconsulteerde gemeenten als haalbaar acht. Voor zowel gemeenten als aanbieders ontstaat hiermee duidelijkheid, omdat deze uiterlijke aanlevertermijn voor alle gemeenten hetzelfde is. De administratieve processen bij aanbieders kunnen met deze landelijke duidelijkheid strak worden ingericht.

Schema 1. De huidige situatie

Schema 1. De huidige situatie

Schema 2. Het voorstel

Schema 2. Het voorstel

Als gebruikelijke stap bij nieuwe regelgeving zal ik het CAK vragen een uitvoeringstoets uit te brengen om de exacte uitvoeringsconsequenties in beeld te brengen. Het CAK neemt hierbij de uitvoeringsconsequenties voor de betrokken ketenpartners mee. Over de uitkomsten van de uitvoeringstoets zal ik uw Kamer voor het einde van het jaar informeren.

Kwalitatief onderzoek ongewenste zorgmijding

Tijdens het debat van 10 maart jl. heb ik toegezegd om aanvullend – naast het kwantitatieve CBS-onderzoek – kwalitatief onderzoek uit te laten voeren naar zorgmijding, eigen bijdragen en maatwerk op grond van de Wmo 2015.

Zoals gemeld in de recente beantwoording van de Kamervragen gesteld door de leden Keijzer van het CDA en Leijten en Van Gerven van de SP, sluit de planning van het kwalitatieve onderzoek aan op het CBS-onderzoek dat in november gereed zal zijn. Indien het onderzoek eerder gereed is, dan zal ik het onderzoek ook eerder aan uw Kamer doen toekomen.

Mogelijkheden «duurzaam gescheiden»

In de motie Van Dijk en Bergkamp wordt de regering gevraagd welke oplossingen er zijn om te voorkomen dat getrouwde echtparen geconfronteerd worden met hoge eigen bijdragen wanneer één van de partners opgenomen wordt in een instelling vanwege een chronische ziekte of beperking, en hierbij de procedure van «duurzaam scheiden», zoals voor AOW-gerechtigden mogelijk is, te betrekken.

Op dit moment zijn er echtparen die overwegen een echtscheiding aan te vragen, zodat alleen het inkomen van de partner in de instelling meetelt voor de berekening van de eigen bijdrage. Op deze manier zou het echtpaar de eigen bijdrage kunnen verlagen. Ook het scheiden van tafel en bed wordt door sommige echtparen als mogelijke oplossing gekozen.

In de motie wordt verwezen naar de mogelijkheid die de AOW biedt om als «duurzaam gescheiden levend» aangemerkt te worden indien één van de AOW-gerechtigde echtelieden in een verpleeghuis moet worden opgenomen. Door de opname in een instelling leven deze echtelieden feitelijk duurzaam gescheiden. De SVB biedt hen dan de mogelijkheid om als «echtelieden gescheiden» te worden aangemerkt. Indien een echtpaar zich als duurzaam gescheiden laat registreren bij de SVB hebben beide partners recht op AOW-uitkeringen voor alleenstaanden in plaats van (de lagere) AOW-uitkeringen voor gehuwden. Het CAK merkt de cliënten die bij de SVB geregistreerd staan als duurzaam gescheiden automatisch ook als duurzaam gescheiden aan voor de eigen bijdrage voor Wlz-zorg of beschermd wonen. Het CAK volgt dus nu al de registratie van de SVB.

De mogelijkheid om (administratief) als duurzaam gescheiden te worden aangemerkt bestaat in de Wlz en de Wmo 2015 ook voor paren die nog niet de AOW-leeftijd hebben bereikt en waarvan één van de partners in een instelling wordt opgenomen (artikelen 1.1.2, tweede lid, onder b, van zowel de Wlz als van de Wmo 2015). Ook in die gevallen kan de feitelijke leefsituatie (er wordt geen gezamenlijk huishouden gevoerd) in plaats van de burgerlijke staat (gehuwd zijn) leidend worden voor de berekening van de eigen bijdrage.

In het debat van 10 maart jl. heb ik toegelicht dat de mogelijkheid voor niet-AOW’ers geen standaardoptie is. Dit wil zeggen dat de feitelijke woonsituatie (duurzaam gescheiden levend) niet automatisch doorwerkt om te bepalen of iemand die gehuwd is als «ongehuwd» moet worden beschouwd bij het berekenen van de eigen bijdrage. Ik heb naar aanleiding van de door uw Kamer aangenomen motie bekeken of het mogelijk en wenselijk is om het aanmerken als duurzaam gescheiden de standaard te laten zijn. Na het afwegen van de voor- en nadelen kom ik tot de conclusie dat het automatisch aanmerken van echtparen als duurzaam gescheiden levend niet wenselijk is om de volgende redenen.

Ten eerste is van belang dat de feitelijke situatie van duurzaam gescheiden leven van een echtpaar niet voldoende is om automatisch als zodanig te worden aangemerkt. Indien zij dit ook daadwerkelijk willen, moeten zij dit zelf kenbaar maken bij het CAK (net als bij de SVB voor AOW). Het zou immers onwenselijk zijn dat een huwelijk zonder de uitdrukkelijke wens van de partners zomaar een andere «status» in de systemen kan krijgen.

Ten tweede wil ik er op wijzen dat bij het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage wettelijk is geborgd dat wordt gekeken naar de situatie en de draagkracht van de cliënt. Wanneer een partner thuis woont en/of een gezin te onderhouden heeft, dan zal de in de instelling opgenomen cliënt de lage eigen bijdrage betalen. Over het algemeen zal de systematiek van de intramurale eigen bijdrage daardoor tot een bijdrage leiden die past bij de leefsituatie van de gehuwde verzekerden.

Ten derde zal het standaard invoeren van duurzaam gescheiden leven voor veel cliënten ook nadelig kunnen uitpakken. Wanneer een cliënt namelijk automatisch als duurzaam gescheiden wordt aangemerkt, zal deze cliënt de hoge eigen bijdrage gaan betalen, omdat er geen rekening meer wordt gehouden met een partner thuis. De cliënt kan dan een hogere eigen bijdrage gaan betalen binnen de systematiek van de hoge eigen bijdrage dan het maximum van de lage eigen bijdrage (wanneer hij/zij het hoogste inkomen van het echtpaar heeft).

Hoewel ik het om hierboven genoemde redenen niet wenselijk vind om standaard uit te gaan van duurzaam gescheiden levende echtparen, vind ik het wel van belang dat mensen tijdig op de hoogte zijn van de mogelijkheid om deze status aan te vragen. Dit voorkomt dat mensen in de veronderstelling verkeren dat ze een echtscheiding of een scheiding van tafel en bed moeten aanvragen.

Daarom heb ik het CAK gevraagd deze mogelijkheid om administratief als duurzaam gescheiden te worden aangemerkt meer onder de aandacht te brengen, ook voor niet-AOW-gerechtigden. Ik hoop dat dit situaties zal voorkomen waarin cliënten zich gedwongen voelen te scheiden van hun partner vanwege de hoogte van de eigen bijdrage en de financiële problemen die daar mogelijk uit voortkomen.

Onjuist vastgestelde eigen bijdragen

In het debat van 10 maart jl. heb ik naar aanleiding van een vraag van het lid Van der Staaij toegezegd bij het CAK na te gaan hoe het zit met signalen over onjuist vastgestelde eigen bijdragen als gevolg van ontbrekende gegevens van de Belastingdienst.

Met ingang van 1 januari 2013 is de Wet uniformering loonbegrip (Wul) van kracht geworden. De inkomensafhankelijke bijdrage Zvw is daardoor een werkgeverspremie geworden die voor de meeste mensen door de werkgever betaald wordt en dus geen onderdeel is van het loon/verzamelinkomen. Bepaalde groepen, zoals zelfstandigen, betalen deze premie wél zelf, via een belastingaanslag. Nu is gebleken dat in bepaalde situaties de «hoge intramurale eigen bijdrage» voor Wlz-zorg onjuist is vastgesteld omdat ten onrechte geen rekening is gehouden met betaalde inkomensafhankelijke bijdrage Zvw (inkomensafhankelijke premie). Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de afdracht van de inkomensafhankelijke bijdrage op een uitkering van een inkomensverzekeraar. Omdat het CAK niet de beschikking had over die gegevens heeft het CAK de betaalde inkomensafhankelijke bijdrage niet kunnen meenemen als aftrekpost op het bijdrageplichtig inkomen.

Indien een individuele verzekerde het vermoeden heeft dat een deel van de betaalde inkomensafhankelijke bijdrage Zvw ten onrechte niet door het CAK is meegenomen, kan hij/zij contact opnemen met het CAK. Het CAK zal het probleem dan direct oplossen. Na overleg tussen de Belastingdienst, het CAK en de ministeries van Financiën en VWS is bovendien ook een structurele oplossing uitgewerkt. Het CAK heeft inmiddels van de Belastingdienst de gecorrigeerde gegevens ontvangen, zodat vanaf juli 2016 correcties met terugwerkende kracht plaatsvinden voor alle cliënten die een nadeel hebben ondervonden doordat onvoldoende rekening gehouden was met de betaalde inkomensafhankelijke bijdrage Zvw.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Kamerstuk 29 538, nr. 208

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
4

Kamerstuk 29 538, nr. 209.

X Noot
5

Kamerstuk 29 538, nr. 210

X Noot
6

Kamerstuk 29 538, nr. 208

X Noot
7

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
8

Kamerstuk 29 538, nr. 209

Naar boven