29 538 Zorg en maatschappelijke ondersteuning

Nr. 217 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 mei 2016

In mijn brief van 15 april 2015 (Kamerstuk 29 538, nr. 180) heb ik aan u toegezegd een schriftelijke reactie te geven op het rapport «Zorg beter begrepen» van het SCP. Dit rapport zoekt verklaringen voor de groeiende vraag naar zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. Op 16 april 2015 is in het 30-ledendebat dit rapport van het SCP besproken. In het debat heeft de Minister enkele toezeggingen gedaan waaraan nadien uitvoering is gegeven. In deze brief treft u de reactie op het SCP-rapport aan. Ik ga daarbij ook in op de gedane toezeggingen. Deze reactie is mede namens mijn ambtsgenoten van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).

De inhoud van deze brief is als volgt:

  • In paragraaf 1 geef ik een korte samenvatting van het rapport.

  • In paragraaf 2 geef ik een weergave van de gesprekken die ik met diverse partijen, waaronder cliëntenorganisaties, heb gevoerd over het rapport.

  • In paragraaf 3 geef ik mijn reactie op het rapport aan. Ook ga ik in op de acties die lopen c.q. die zullen worden gestart om te komen tot een goede toerusting van gemeenten en professionals, zodat ze goed kunnen inspelen op problemen én mogelijkheden van en voor mensen met een licht verstandelijke beperking.

  • In paragraaf 4 ga ik in op de uitvoering van de toezeggingen die zijn gedaan in het 30-ledendebat van 16 april 2015.

1. Inhoud rapport Zorg beter begrepen

Het onderzoek van het SCP is uitgevoerd in opdracht van VWS en heeft tot doel de oorzaken te onderzoeken van de stijging van de zorgvraag van mensen met een verstandelijke beperking. In 13 jaar tijd (1998–2011) is namelijk de zorgvraag (AWBZ) van mensen met een IQ tussen 50 en 85 vervijfvoudigd. Bij deze mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB) zijn twee groepen te onderscheiden:

  • De groep van mensen met een IQ tussen 50 en 69. Bij deze groep steeg het aantal mensen met een geldige indicatie voor AWBZ-zorg met 7% per jaar. De groep omvat ongeveer 70.000 mensen en nagenoeg iedereen ontvangt zorg.

  • De groep van mensen met een IQ tussen 70 en 85. Dat betreft zwakbegaafden met problemen in de zelfredzaamheid. Volgens een ruwe schatting van het SCP betreft het 1,4 miljoen mensen. Maar een beperkt aantal mensen van deze groep gebruikt zorg, ongeveer 3%. Wel is bij deze groep sprake van een grotere stijging van het aantal mensen met een geldige indicatie voor AWBZ-zorg, namelijk met 15% per jaar.

Het SCP heeft experts uit de zorgsector gevraagd wat de redenen zijn van de stijging. De eerste reden die de experts noemen is dat de samenleving ingewikkelder is geworden, bijvoorbeeld door de digitalisering. Voorbeelden zijn het reizen met het openbaar vervoer en het regelen van bankzaken. Veel eenvoudig werk is naar andere landen overgebracht. Deze ontwikkelingen zorgen ervoor dat het steeds moeilijker is voor mensen met een licht verstandelijke beperking om mee te doen aan de samenleving. Ze hebben daarbij ondersteuning nodig. De tweede reden van de stijgende zorgvraag heeft volgens de experts met de zorg zelf te maken. Er is sprake van een ruimere toegang. En er zijn steeds meer nieuwe vormen van zorg ontstaan. Aanbod schept vermoedelijk ook vraag. De experts noemen ook de tendens dat mensen steeds vaker niet eerst de hulp aan naasten vragen maar aan professionals.

De experts hebben ook een aantal aanbevelingen gedaan. Volgens de experts zou bijvoorbeeld begeleiding meer gericht moeten worden op het aanleren van vaardigheden om zoveel mogelijk taken zelf uit te voeren, en zo min mogelijk op het overnemen van taken. De aandacht moet worden verplaatst van datgene wat mensen niet kunnen naar dat wat ze wél kunnen. Hoewel het belangrijk is de eigen kracht van mensen met een verstandelijke beperking centraal te stellen, zullen goede zorg en een goed steunnetwerk onontbeerlijk zijn, menen de experts. Niet alle zorg dient door een beroepskracht te worden ingevuld, dat kan ook door het sociale netwerk gebeuren. Dat moet dan van jongs af aan worden opgebouwd en onderhouden. En dat is in het kader van de Wmo een belangrijke taak voor gemeenten. Sommige experts verwachten veel van de mogelijkheden van het sociaal netwerk, andere minder.

Het onderzoek van het SCP heeft betrekking op de periode 1998–2011. Op basis van eerdere rapporten van het SCP en meer recente cijfers over de periode 2012–2015 ontstaat beter inzicht in trends en ontwikkelingen:

  • Tot 2007 was er vooral sprake van een toename van de extramurale zorg voor mensen met een licht verstandelijke beperking. Vanaf 2007 is evenwel de groei bij de intramurale zorg hoger dan bij de extramurale zorg. Vanaf 2012 zet de groei bij de intramurale zorg door, terwijl bij de extramurale zorg er sprake is van stabilisatie.

  • In de meest recente jaren van de AWBZ is de groei van het aantal mensen met een geldige indicatie voor intramurale zorg op basis van dominante grondslag verstandelijke handicap aanzienlijk lager dan de groeicijfers die het SCP rapporteert voor de periode 1998–2011. Deze lagere groei wordt mede veroorzaakt door een afname van het aantal cliënten met een laag zzp. Indien we de voor de doelgroep veel gebruikte categorieën VG3, VG6 en VG7 bezien, is echter nog steeds sprake van een aanzienlijke stijging van de zorgvraag. De groei van het aantal cliënten met een indicatie voor één van deze drie pakketten in de periode 2013–2014 bedraagt ca. 8% per jaar. In het eerste jaar van de Wlz (2015) is sprake van een groei van 6%.

  • Van de nieuwe instroom intramuraal in 2011 betrof het voor de helft mensen die niet eerder gebruik hebben gemaakt van extramurale AWBZ-zorg. Mogelijk maakten zij wel eerder gebruik van jeugdzorg of welzijnszorg.

  • Binnen de groep mensen met een indicatie voor verblijf is het percentage mensen dat niet daadwerkelijk in een instelling verblijft in de periode 2009–2014 toegenomen van 14 naar 23%. Zij maken daarbij gebruik van een Wlz-pgb of het volledig c.q. modulair pakket thuis. Met name is er sprake van verschuivende voorkeur van opname in de intramurale instellingen naar zelfstandig wonen met een pgb.

  • In eerder onderzoek van bureau HHM werd gesteld dat mensen ook lijken te hebben geanticipeerd op de recente veranderingen in de zorg en dat ze de intramurale zorg (AWBZ c.q. Wlz) als een «veilige haven» beschouwen (zie mijn brief van 9 september 2014, Kamerstukken 2013–2014, 33 891, nr. 84).

2. Overleg met diverse partijen over het SCP-rapport

Ik heb het SCP-rapport als aanleiding benut om door middel van werkbezoeken, gesprekken met mensen met een licht verstandelijke handicap, professionals en kennisinstituten en overleg met de VNG, MEE en cliëntenorganisaties Ieder(in) en LFB meer inzicht te krijgen in de problematiek. Belangrijke achtergrond daarbij zijn de recente stelselwijzigingen op het terrein van zorg en ondersteuning, werk en inkomen en het onderwijs. En natuurlijk de ratificatie van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Besproken is hoe we ervoor kunnen zorgen dat gemeenten en professionals goed toegerust zijn om in te kunnen spelen op problemen van mensen met een licht verstandelijke beperking. En wat verder kan worden gedaan om mensen mee te laten doen met de samenleving.

De cliëntenorganisaties vinden het van groot belang dat de problematiek van deze mensen herkend en erkend wordt. Wmo-consulenten moeten in staat zijn goed in te schatten wat de onderhavige problematiek is.

Dat is niet alleen van belang bij de huidige herindicaties maar bij de beoordeling van alle hulpvragen. Deze groep kan namelijk de consequenties van eigen handelen vaak niet of onvoldoende overzien. De Wmo-consulenten moeten in staat zijn in begrijpelijke taal uit te leggen wat er aan de hand is en wat de gevolgen zijn van het gemeentelijk beleid. Dat vereist bij hen en bij wijkteammedewerkers niet alleen kennis over deze doelgroep, maar ook een juiste attitude en bejegening. Cliëntondersteuning is belangrijk voor deze mensen, maar wordt niet altijd aangeboden, aldus de cliëntenorganisaties. Het SCP-rapport zou moeten worden aangewend om de doelgroep meer op de kaart te krijgen.

Communicatie is voor mensen met een licht verstandelijke beperking vaak een probleem. Informatie van de overheid maar ook van het bedrijfsleven en andere partijen wordt vaak niet begrepen. De cliëntenorganisaties stellen voor dat duidelijke informatie beschikbaar is op A2 niveau (B1 is te hoog gegrepen), niveau groep 6 van de basisschool.

De cliëntenorganisaties wijzen ook op het belang van goede, maatgerichte ondersteuning. Er zijn nieuwe combinaties mogelijk op het grensvlak van beschut werken, dagbesteding en vrijwilligerswerk. Voor deze mensen is dagstructuur menigmaal nodig.

Alle gesprekspartners constateerden dat er geen sprake is van een homogene doelgroep met gelijksoortige problematiek. Een groot aantal mensen, met name bij de groep zwakbegaafden, kan zich, vaak met steun van hun omgeving, redelijk redden in de samenleving. Ze hebben werk, een zelfstandige huishouding etcetera. Anderen hebben evenwel ondersteuning nodig en afhankelijk van de aard van de problematiek zal die van tijdelijk karakter of van permanent karakter moeten zijn.

Geconstateerd werd ook dat meedoen aan de samenleving een kwestie is die de hele samenleving raakt en niet alleen de hulpverleners vanuit zorg en ondersteuning, onderwijs en werk en inkomen. Het VN-verdrag werd in deze context vaak genoemd. Daarbij werd erop gewezen dat inclusief beleid inhoudt dat oplossingen vanuit een breed perspectief worden bezien. Begrijpelijke communicatie is niet alleen van belang voor mensen met een licht verstandelijke beperking, maar ook voor laaggeletterden, ouderen enzovoorts.

3. Reactie op het SCP-rapport

Samen met mijn collega’s van SZW en OCW onderschrijf ik op basis van het SCP-rapport en op basis van de gevoerde gesprekken dat mensen met een licht verstandelijke beperking (forse) problemen kunnen ervaren om volwaardig mee te kunnen doen aan de maatschappij. Uit diverse voorbeelden blijkt dat de toegenomen complexiteit van de samenleving, zoals de digitalisering, problemen veroorzaakt voor bepaalde groepen, in het bijzonder de groep waarover deze brief gaat. Dat feit is als zodanig niet nieuw. De waarde van het SCP-rapport is dat dit opnieuw onder de aandacht wordt gebracht en dat de experts inzicht bieden in de problemen die thans spelen voor mensen met een licht verstandelijke beperking. De cliëntenorganisaties bepleiten meer aandacht voor deze minder zichtbare groep. Ik ben het volmondig met ze eens en zie het SCP-rapport dan ook als een goede aanleiding om met deze brief aandacht te vragen voor deze groep en om de problematiek niet alleen voor het eigen beleidsdomein, maar breed te agenderen. Er is een duidelijk maatschappelijk probleem en dat behoeft ruime aandacht en een goede aanpak. Deze brief bevat dan ook een aantal concrete maatregelen.

De vraag is hoe we het beeld van de trends en ontwikkelingen zoals geschetst in paragraaf 1 moeten duiden. Ik concludeer dat mensen met een licht verstandelijke beperking in toenemende mate een beroep doen op de zorg voor problemen die zij op de diverse levensgebieden bij het meedoen aan de samenleving ondervinden. Het maatschappelijk perspectief lijkt het af te leggen tegen het medisch perspectief en ik zie graag de tegenovergestelde ontwikkeling. Indien ondersteuning en zorg nodig is, ligt het – gelet op de aard van de gesignaleerde problemen – in de lijn van de verwachting om vooral een beroep te doen op extramurale ondersteuning en zorg (of tijdelijk verblijf). Evenwel blijkt – contrair aan de trend van extramuralisering – dat mensen met een licht verstandelijke beperking in toenemende mate een beroep doen op intramurale zorg. In recente jaren is er sprake van een aanzienlijke groei van het aantal mensen met een geldige indicatie voor intramurale zorg van rond 8% per jaar.

Uitgangspunt voor mij is dat mensen zo volwaardig mogelijk in de samenleving participeren en dat ze, waar ze problemen ondervinden met wonen, werken, leven, financiën etcetera, daarbij ondersteuning krijgen. Het is goed te beseffen dat het hier om mensen gaat waar de licht verstandelijke beperking geen absolute belemmering vormt om te participeren maar dat er vooral onvoldoende ontwikkelde vaardigheden, gedragsproblematiek en/of psychische/psychiatrische problematiek spelen. Deze mensen hebben potentieel een ontwikkelingsperspectief zodat ze met gerichte ondersteuning, zorg en behandeling van tijdelijk of permanent karakter weer volwaardig aan de samenleving kunnen deelnemen. Het streven moet daarom zijn: zoveel mogelijk mensen in hun directe leefomgeving helpen met extramurale ondersteuning en zorg, waar nodig het inzetten van tijdelijk verblijf en alleen als het echt niet anders kan, mensen (blijvend) opnemen in een intramurale instelling. Het laatste houdt het gevaar van hospitalisering in waarna eventuele reïntegratie in de samenleving op termijn alleen maar lastiger is.

Bij mijn contacten met diverse partijen hoor ik vaak dat de zorg meer dan nu gericht moet zijn op het versterken van individuele vaardigheden en van het sociaal netwerk en op het oplossen van gedrags- of psychiatrische problematiek, zo mogelijk in de eigen leefomgeving. Ik deel deze mening. Gelet op de aanzienlijke en aanhoudende groei van het beroep op intramurale zorg door mensen met een licht verstandelijke beperking dringt de vraag zich op of niet vaker met extramurale ondersteuning en zorg in de eigen leefomgeving kan worden volstaan, in plaats van intramurale opname. Overigens ben ik van mening dat ook bij de intramurale zorg altijd moet worden uitgegaan van mogelijkheden van mensen en verdere persoonlijke ontwikkeling, hetgeen soms erin kan resulteren dat mensen op termijn geen intramurale setting meer nodig hebben. De volgende stappen ga ik ondernemen:

  • Ik ga met partijen bespreken – en waar nodig nader onderzoeken – hoe mensen zoveel mogelijk in hun eigen leefomgeving bij hun participatie aan de samenleving en hun zelfredzaamheid kunnen worden ondersteund, zodat een beroep op intramurale zorg niet nodig is. Mensen willen graag deelnemen aan de samenleving en dat moet maximaal ondersteund worden.

  • Ik ga nader onderzoek plegen naar de indicatiestelling Wlz, in het bijzonder naar de gevolgen van de nieuwe toegangscriteria voor de Wlz. Aan de hand van casuïstiek wil ik nader onderzoeken wat de belangrijkste achterliggende mechanismen zijn die bepalend zijn voor een aanvraag voor Wlz-zorg. In datzelfde kader zal de kennelijke dynamiek van instroom en uitstroom uit de intramurale AWBZ in het nabije verleden nader worden geanalyseerd: om welke mensen gaat het en onder welke condities bleek zelfstandig wonen met extramurale zorg en ondersteuning toch weer mogelijk.

Zowel het SCP-rapport als de gevoerde gesprekken hebben mij doordrongen van het feit dat herkenning en erkenning van de problematiek van mensen met een licht verstandelijke beperking mede de sleutel is om tot oplossingen te komen.

Bekend is dat een aantal mensen in contact met de hulpverlener de eigen problemen ontkent of verbergt en soms ook hulp mijdt. Vaak is voor de hulpverlener niet goed zichtbaar dat er problematiek is en dat die verband houdt met een licht verstandelijke beperking. Met name mensen (jongeren) met een IQ tussen 50 en 70 zijn in de zorg en het onderwijs al redelijk in beeld, maar de omvangrijke groep van (volwassen) zwakbegaafden (IQ tussen 70 en 85) is relatief onbekend. Niet tijdige herkenning houdt het gevaar in van verergering en ontsporing. Pas nadat de situatie verregaand is ontspoord, wordt hulp geaccepteerd. Dat vereist van Wmo-consulenten en gespreksvoerders zowel kennis over de problematiek van deze groep als de juiste attitude en communicatie, zodat ze problemen vroegtijdig onderkennen.

Terecht wijzen experts en cliëntenorganisaties erop dat vaak de eigen kracht van deze mensen en van het gezin en/of het sociale netwerk beperkt is. Het streven is mensen dusdanig te ondersteunen dat zij zoveel mogelijk zelf hun leven weer kunnen sturen, met een realistische inschatting van wat in een individueel geval mogelijk is. Menigmaal zal het nodig zijn om langdurig een vinger aan de pols c.q. een oog in het zeil te houden om afglijden en verwaarlozing te voorkomen. Een aantal mensen heeft problemen op meerdere levensdomeinen en heeft er behoefte aan dat integraal naar hun problemen wordt gekeken en dat wordt meegedacht om tot oplossingen te komen. De met de decentralisaties beoogde integrale aanpak van problemen van mensen biedt kansen, maar die moeten dan wel ook gepakt worden. Daarvoor is meer kennis over welke interventies en methodieken werken, noodzakelijk.

Ook communicatie is voor mensen met een licht verstandelijke beperking een vaak gesignaleerd probleem. Ze begrijpen de informatie vaak niet of hebben problemen met het invullen van formulieren. Het kan gaan om communicatie van rijksoverheid, gemeenten, bedrijfsleven etcetera. Het probleem kan aan de achterkant worden aangepakt via formulierenbrigades en dergelijke, maar zeker is winst te boeken door communicatie begrijpelijker te maken.

Met de drie decentralisaties (Jeugdwet, Wmo en Participatiewet) hebben gemeenten meer mogelijkheden gekregen om de participatie van hun inwoners, waaronder de mensen met een licht verstandelijke beperking, te bevorderen. Daarnaast hebben door de wetgeving met betrekking tot het passend onderwijs, samenwerkingsverbanden passend onderwijs meer ruimte gekregen om maatwerk te bieden aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. De aanbevelingen van de experts in het SCP-rapport, zoals uitgaan wat iemand kan in plaats van wat hij of zij niet kan, zoveel mogelijk aansluiten bij de eigen kracht etcetera, komen overeen met de uitgangspunten van de decentralisaties. Maar dat moet natuurlijk ook in de praktijk worden gebracht en dat vereist een grote omslag bij alle partijen. En kennis over hoe het meedoen aan de samenleving kan worden versterkt. Ik ben samen met andere partijen nagegaan welke instrumenten en kennisproducten er voor gemeenten en professionals beschikbaar zijn om mensen met een licht verstandelijke beperking goed te kunnen ondersteunen.

Er blijkt veel ondersteuningsmateriaal te zijn, onder meer op de sites van de vanuit VWS gesubsidieerde kennisinstituten (waaronder Movisie, NJi en Vilans), de VNG, het kenniscentrum LVB, de LFB, www.steffie.nl en MEE Nederland. Onder meer in de jeugdprogramma’s van ZonMw is aandacht voor kinderen en ouders met een licht verstandelijke beperking. Op onderdelen is geconstateerd dat meer instrumenten en kennis nodig zijn, zowel op korte als middellange termijn. De volgende activiteiten, deels al lopend, deels nog op te starten, moeten hierin voorzien.

Professionaliseren van de toegang

De geconstateerde problematiek van de doelgroep is niet eenvoudig met een handreiking of goede informatie op te lossen. Als Staatssecretaris van VWS ben ik (met de bewindslieden van SZW en OCW) in gesprek met de VNG om te bezien wat er op korte en langere termijn zou moeten gebeuren met het door de cliëntenorganisatie gesignaleerde vraagstuk van een goede toegang. Wijkteams en Wmo-loketten zijn vaak multidisciplinair samengesteld en veelal maken MEE-consulenten en medewerkers van zorginstellingen er deel van uit. Op deze wijze wordt bevorderd dat de juiste kennis beschikbaar is en dat levensbreed naar problemen wordt gekeken. Momenteel is de VNG bezig om in overleg met de cliëntenorganisaties een opleiding ten behoeve van training en toerusting van Wmo-consulenten te ontwikkelen. Met de VNG is afgesproken dat deskundigheid met betrekking tot de problematiek van mensen met een licht verstandelijke beperking daar deel van zal uitmaken. Ook MEE Nederland en de LFB bieden cursussen aan voor diverse professionals. Divosa heeft recent een handreiking voor klantmanagers van sociale diensten opgesteld over herkenning, problemen, ondersteuning en bejegening van mensen met een licht verstandelijke beperking. In het kader van de verdere professionalisering van wijkteams en de toegang heeft een vijftal kennisinstellingen, waaronder Movisie en het NJi, een plan van aanpak opgesteld om gemeenten en andere partijen in de komende jaren beter en efficiënter te kunnen ondersteunen.

Kennis over passende ondersteuning en zorg

Het gaat echter niet alleen om de toegang, maar ook om het inzetten van de juiste en passende ondersteuning en zorg. Met de komst van de Participatiewet hebben gemeenten meer instrumenten gekregen om kwetsbare groepen naar werk te begeleiden, zoals de structurele inzet van loonkostensubsidie. Gemeenten en UWV kunnen werkgevers met een jobcoach tegemoetkomen in de kosten van begeleiding. Over wat de goede methode is om mensen te ondersteunen bij hun participatie en zelfredzaamheid is op onderdelen reeds kennis voorhanden. De opgave is deze bestaande kennis optimaal te verspreiden. Daarnaast is nieuwe kennis nodig, die onder meer kan worden ontwikkeld via een tweetal kennisprogramma’s, uitgevoerd door ZonMw. Op 11 november jl. is het kennisprogramma van SZW, VNG en Divosa in samenwerking met VWS en UWV op het gebied van werk en inkomen gestart. Dit programma besteedt onder meer aandacht besteed aan effectieve interventies voor mensen met een licht verstandelijke beperking. Het tweede programma betreft «Gewoon bijzonder» voor mensen met een verstandelijke beperking. Ieder(in) en LFB zijn hierbij betrokken en kunnen kennisvragen over mensen met een licht verstandelijke beperking inbrengen.

Begrijpelijke communicatie

Schriftelijke communicatie is zoals vermeld niet voor iedereen te begrijpen.

In overleg met de cliëntenorganisaties zal ik de ontwikkeling van nieuwe hulpmiddelen overwegen, die overheidsorganisaties, bedrijfsleven en andere partijen helpen hun communicatie voor iedereen begrijpelijk te maken, dus ook voor mensen met een licht verstandelijke beperking. Daarbij kunnen de bevindingen worden benut uit de in opdracht van VWS geschreven handreiking «Andere aandacht. Ervaringen van cliënten met communicatie in de zorg en het sociaal domein», u treft deze als bijlage 1 bij deze brief aan. De handreiking is gericht op de brede groep professionals in het sociale domein.

Overige acties:

  • Uit overleg met onder meer Ieder(in) en LFB is gebleken dat er diverse zelfhulptools bestaan (bijvoorbeeld op Steffie.nl). Er bestaat evenwel geen goed overzicht van wat er is en of deze tools daadwerkelijk gebruikt worden door de doelgroep. Samen met cliëntenorganisaties ga ik deze zelfhulptools inventariseren en bezien hoe het bereik en gebruik door de doelgroep kan worden vergroot.

  • Het is van belang om mensen met een licht verstandelijke beperking nauw bij het maken van beleid te betrekken. In diverse gemeenten zijn daarvan goede voorbeelden beschikbaar. In samenwerking met de cliëntenorganisaties zal ik een hulpmiddel voor gemeenten ontwikkelen om ervaringsdeskundigen in te zetten bij de vormgeving van gemeentelijk beleid en communicatie.

  • Participatie van kwetsbare mensen waaronder mensen met een licht verstandelijke beperking is een verantwoordelijkheid van de gehele samenleving. In het kader van het VN-verdrag wordt gestreefd naar een inclusieve samenleving waarin iedereen kan meedoen. Ik zal stimuleren dat in het kader van de implementatie van het VN-verdrag partijen pledges indienen waarin ook aandacht is voor mensen met licht verstandelijke beperkingen.

Nader onderzoek/beleidsadvies

  • Het SCP-rapport geeft geen cijfermatig inzicht – dat was ook niet de doelstelling – in hoeverre in de onderzoeksperiode c.q. in de laatste 10 á 15 jaar de participatie van mensen met een licht verstandelijke beperking op de diverse levensgebieden (werk, onderwijs, maatschappelijke participatie etcetera) is toegenomen of afgenomen. Ik zal nagaan in hoeverre het mogelijk is via onderzoek hier meer inzicht in te krijgen.

  • Het SCP verricht een vooronderzoek om te bezien of de geconstateerde problemen voor mensen met een licht verstandelijke beperking en de stijging van de zorgvraag als gevolg daarvan, zich ook in andere landen voordoet en of van goede voorbeelden wat te leren valt. Ik zal u te zijner tijd over de resultaten van dit onderzoek informeren.

  • De Raad voor Volksgezondheid en Samenleving heeft een adviesonderwerp in voorbereiding over de participatie en ondersteuning daarbij van mensen met een verstandelijke beperking. Het advies zal in het voorjaar verschijnen.

  • Het Samenwerkend Toezicht Jeugd/Toezicht Sociaal Domein gaat onderzoeken of de partijen uit het sociale domein voldoende aandacht en oog hebben voor de kwetsbare positie van mensen met een licht verstandelijke beperking. Ook willen de samenwerkende inspecties zicht krijgen op het (niet) gebruik maken van allerlei regelingen en voorzieningen en de onderliggende oorzaken.

  • Het Ministerie van Veiligheid en Justitie brengt in beeld welke verbeteringen kunnen worden aangebracht in de signalering en benadering van mensen met een licht verstandelijke beperking in de strafrechtketen, binnen de tenuitvoerlegging van sancties en bij het bieden van slachtofferzorg en bescherming. Op basis daarvan wordt een verbeterplan opgesteld en uitgevoerd. Het doel is de instroom in het justitiële domein en recidive te verminderen en participatie in de samenleving te bevorderen. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie kijkt daarbij niet alleen naar het justitie-domein, maar ook naar het gemeentelijk veiligheids- en sociaal domein. Justitie-partners en gemeenten worden door het ministerie ondersteund in het verbeteren van hun beleid en uitvoering gericht op mensen met een licht verstandelijke beperking.

4. Toezeggingen 30-ledendebat 16 april 2015

In het 30-ledendebat van 16 april 2015 heeft u gevraagd om te bezien in hoeverre buddysystemen behulpzaam kunnen zijn voor mensen met een licht verstandelijke handicap. Ik heb naar aanleiding daarvan Movisie verzocht een quick scan op te laten stellen naar maatjesprojecten (waaronder buddysystemen) voor mensen met een licht verstandelijke beperking en welke kennis daarover beschikbaar is ten behoeve van het veld. Deze treft u als bijlage 21 bij deze brief aan. Gebleken is dat er een groot aantal maatjesprojecten is (de databank van het Oranjefonds telt er alleen al 400) waarvan niet bekend is in hoeverre mensen met een licht verstandelijke beperking daaraan deelnemen. Maatjesprojecten specifiek voor mensen met licht verstandelijke beperkingen zijn geringer in aantal en zijn vaak gericht op sociale contacten en soms ook of alleen op praktische zaken. De MEE-organisaties kennen bijvoorbeeld projecten gericht op praktische zaken: MEE op weg, Papermates etcetera. Uit de quick scan blijkt dat over de effectiviteit van deze maatjesprojecten nog niet veel onderzoek is verricht. Kort na de quick scan is het onderzoek verschenen «Een maatje voor iedereen» waarin uitgebreider bevindingen met betrekking tot de effectiviteit van maatjesprojecten zijn beschreven. Deze studie bevat ook een leidraad voor het opzetten van maatjesprojecten.

In het debat is toegezegd om te bezien of er een handreiking voor overheidsorganisaties moet komen ten behoeve van begrijpelijke (digitale) communicatie. Zoals ik in het bovenstaande heb aangegeven, ga ik zorgen voor hulpmiddelen voor begrijpelijke communicatie, die ook door andere partijen dan de overheid kunnen worden gebruikt.

Tijdens het 30-ledendebat is de suggestie gedaan om te bezien of in de vorm van een SBIR-programma innovaties kunnen worden gestimuleerd die de doelgroep in het dagelijkse leven kan helpen bij allerhande hindernissen die zij ondervindt. Het gaat dan om een aanbesteding van de overheid om bedrijven een concreet product of concrete dienst te laten ontwikkelen. In de praktijk zien we echter dat er door zorginstellingen en bedrijven al het nodige aan toepassingen wordt ontwikkeld. Het is een goede zaak dat bedrijven die verantwoordelijkheid nemen. Hierbij kunnen MEE, cliëntenorganisaties en hulpverleners een aanjaagfunctie vervullen. Via de genoemde pledges in het kader van het VN-verdrag kunnen nieuwe innovaties worden ingebracht en in de schijnwerpers gezet. Uiteraard zal ik dit proces goed volgen.

Verder is toegezegd nader te bezien hoe een oplossing kan worden gevonden voor de financiering van Mentorschap Nederland. Bij brief van 20 mei 2015 heb ik u geïnformeerd dat een oplossing is gevonden voor de financieringsproblematiek in 2015. Daarbij heb ik aangegeven dat onderzocht zal worden hoe de landelijke kennisfunctie in de nabije toekomst het beste kan worden geborgd.

Tot slot

De recente hervormingen op het terrein van zorg en ondersteuning, werk en inkomen en onderwijs en de in paragraaf 3 genoemde activiteiten dragen naar verwachting in positieve zin bij aan de participatie van mensen met een licht verstandelijke beperking. Maar de omslag kan niet alleen vanuit deze sectoren komen, maar is als gezegd een opgave voor de hele samenleving. Een complexe opgave bovendien die niet met een paar maatregelen en ook niet in korte tijd kan worden bewerkstelligd. Het VN-verdrag legt op dit punt een verplichting bij ons allen.

In het 30-leden debat is de vraag aan de orde gekomen wat we van de samenleving redelijkerwijs kunnen of moeten verwachten. Daar is geen eenduidige grens voor te bepalen. De termen participatie en tolerantie zie ik als werkwoorden. Werkwoorden die voor iedereen in de maatschappij van toepassing zijn want iedereen kent wel een familielid, buurman, kennis of collega die anders is. Iedereen – ook mensen met een beperking zelve – kan een steentje bijdragen om te zorgen dat we een samenleving krijgen waarin iedereen mee kan doen. En als we daar samen de schouders onder zetten, verwacht ik dat we die grens steeds verder kunnen verleggen en dat blijkt dat veel meer mogelijk is dan we op dit moment kunnen dromen. Dat is niet alleen een wensdroom, gelukkig zijn al veel voorbeelden in de praktijk die laten zien dat méér mogelijk is.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven