Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 november 2014
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft mij gevraagd een reactie
te geven op het artikel in Binnenlands bestuur: «gemeenten overtreden massaal wet
met schrappen poetshulp». Het artikel stelt dat gemeenten de wet overtreden omdat
er, zonder intrekkings – of wijzigingsbesluit, niet zo maar aan de schoonmaakhulp
mag worden gemorreld.
Gemeenten krijgen met de Wmo 2015 een brede verantwoordelijkheid voor de ondersteuning
van mensen bij participatie en zelfredzaamheid. Gemeenten worden geacht, op basis
van een zorgvuldig proces waarin het individueel onderzoek centraal staat, passende
ondersteuning te bieden die mensen in staat stelt zo lang mogelijk thuis te blijven
wonen. De Wmo 2015 schrijft niet voor welk ondersteuningsproduct hiervoor moet worden
ingezet. Veel gemeenten zijn vanwege de nieuwe wetgeving en het lagere budget op dit
moment bezig de huishoudelijke hulp op een andere manier in te richten, zodat deze
vorm van ondersteuning beschikbaar blijft voor mensen die daarop aangewezen zijn.
Deze nieuwe vormgeving van de huishoudelijke hulp kan gevolgen hebben voor cliënten
die deze hulp op basis van de huidige Wmo ontvangen. De verantwoordelijkheid voor
het regelen van overgangrecht voor cliënten met een voorziening op grond van de huidige
Wmo is neergelegd bij gemeenten. Indien gemeenten besluiten om de huishoudelijke hulp
te versoberen of te beëindigen moeten zich houden aan de bepalingen in het Europees
Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Zo moet de gemeente – mede aan de hand
van de tekst van de oorspronkelijk afgegeven beschikking aan betrokkene – een afweging
maken en bepalen of en in hoeverre het overgangsrecht leidt tot een rechtvaardig en
evenwichtig resultaat. Een en ander is afhankelijk van het beleid van de gemeente.
Zoals het artikel van Binnenlands Bestuur terecht stelt, zijn er ook gemeenten die
hebben besloten de huishoudelijke hulp die in 2014 geboden wordt in 2015 ongewijzigd
voort te zetten.
De wetgeving biedt waarborgen voor burgers. Indien een inwoner het bijvoorbeeld niet
eens is met het besluit van zijn gemeente om de huishoudelijke hulp te versoberen,
te beëindigen, via een algemene voorziening te verstrekken of van mening is dat het
overgangsrecht ontoereikend is, dan staat de mogelijkheid van bezwaar of beroep open.
Gemeenten moeten deze mogelijkheid kenbaar maken aan de cliënt. Het is van belang
en wettelijk bepaald dat de gemeente een besluit goed motiveert. Om dit zorgvuldig
te doen zal de gemeente de burger in deze afweging moeten betrekken. Het enkele feit
dat de gemeenten minder budget tot haar beschikking heeft is onvoldoende motivatie.
Op grond van de Wmo 2015 zijn gemeenten verplicht een individueel onderzoek te starten
als iemand een melding doet van de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Dit
onderzoek is, buiten de algemene eis van een goede voorbereiding op een besluit (o.g.v.
de Algemene wet bestuursrecht), niet voorgeschreven voor het aanpassen of het versoberen
van een voorziening. Er zijn wel signalen van gemeenten die individueel met inwoners
in gesprek zijn gegaan over aanpassingen in de huishoudelijke hulp. Ik vind dat een
goede handelwijze die past in de geest van de Wmo 2015, waar de gemeente naast de
burgers staat en met hen in gesprek is. Deze persoonlijke benadering zorgt voor wederzijds
begrip, vermindert de onzekerheid bij mensen die gebruik maken van deze voorziening
en beperkt het aantal bezwaar- en beroepsprocedures.
Net als de VNG in haar reactie op het artikel stelt, vind ik dat gemeenten zorgvuldig
moeten zijn bij het aanpassen van de huishoudelijke hulp bij mensen met een lopende
indicatie. Ik heb de VNG gewezen op het belang van het zorgvuldig toepassen van het
overgangsrecht en zal dat ook blijven volgen. De VNG heeft haar leden hier eerder
op gewezen in een ledenbrief en ik juich het toe dat de VNG haar verantwoordelijkheid
neemt om dit te zullen blijven doen. Indien gemeenten dit proces desondanks niet zorgvuldig
vormgeven verwacht ik dat de rechter dit zal sanctioneren.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn