29 538
Zorg en maatschappelijke ondersteuning

31 795
Wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning, wat betreft de wijze waarop een aanspraak bestaat op een individuele voorziening en enige andere wijzigingen

nr. 107
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 september 2009

In deze brief ga ik in op de uitvoering van een aantal moties, die zijn aangenomen bij de plenaire behandeling van het voorstel tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) op 1 en 9 april 2009 (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2008–2009, nrs. 71 en 75, blz. 5622–5662 en blz. 5899–5922). Ook komt de uitvoering van de toezeggingen aan de orde die ik op het terrein van de arbeidsmarkt en de Wmo heb gedaan. Achtereenvolgens komen de volgende onderwerpen aan de orde:

– Wetswijziging Wmo

– Arbeidsmarkt

– Aanbesteden

– Persoonsgebonden budget

– Voortgang activiteiten Kwaliteitsdocument Hulp bij het huishouden

– Indicatiestelling

– Wonen, Welzijn en Zorg

– Wmo-raden

– Overig

Eind oktober zal ik Uw Kamer een beleidsbrief met als titel «Welzijn Nieuwe Stijl» sturen. In die brief geef ik mijn visie op de bijdrage die welzijn naar mijn overtuiging kan leveren aan het bereiken van de Wmo-doelstelling; «meer meedoen». Daarbij presenteer ik de acties die ik op basis daarvan ga ondernemen. Ik bouw daarbij voort op de resultaten die partijen reeds bereikt hebben door in het welzijnswerk nieuwe accenten te leggen. Ook de resultaten van het Wmo-congres van 24 september aanstaande verwerk ik in de beleidsbrief.

1. Wetswijziging Wmo

Het voorstel tot wijziging van de Wmo is in Uw Kamer met algemene stemmen aangenomen en in de Eerste Kamer aanvaard als hamerstuk. Door deze wetswijziging is de positie van de burger stevig gewaarborgd. De wetswijziging treedt op 1 januari 2010 in werking. Voor de overlegbepaling geldt een andere ingangsdatum; die is in werking getreden de dag na publicatie in het Staatsblad op 26 augustus jl. Gemeenten zijn voortvarend gestart met de implementatie van de wetswijziging. Om gemeenten en zorgaanbieders te ondersteunen bij de invoering van de wetswijziging zijn, naast de reeds bestaande helpdesk Wmo en website www.invoeringwmo.nl, de volgende activiteiten ondernomen:

– Samen met de VNG zijn vier regionale voorlichtingsbijeenkomsten voor gemeenten en thuiszorgaanbieders georganiseerd. Deze bijeenkomsten zijn druk bezocht.

– Gemeenten en zorgaanbieders hebben een factsheet «Wetswijziging Wmo» ontvangen. Hierin wordt een toelichting gegeven op de verschillende aspecten van de wetswijziging Wmo. In de factsheet wordt onder meer ingaan op het persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor de alfahulp, de geïnformeerde toestemming en de vraag welke service een gemeente kan bieden rondom het persoonsgebonden budget (zoals bemiddeling en de mogelijkheden rondom het verlichten van de administratieve lasten van de burger).

– Gemeenten en zorgaanbieders hebben een plan van aanpak «Burgers laten kiezen» ontvangen. Hierin worden activiteiten in kaart gebracht die gemeenten, thuiszorgaanbieders en cliëntenorganisaties kunnen ondernemen om de geïnformeerde toestemming te realiseren voor burgers die momenteel hulp bij het huishouden in natura via een alfahulp ontvangen.

– Op de website www.invoeringwmo.nl is de PgbWijzer geplaatst. De PgbWijzer is een – samen met Per Saldo – ontwikkelde kennisbank om gemeenten te ondersteunen bij het ontwikkelen van het pgb-beleid en de uitvoering van het pgb. Op deze website vinden gemeenten praktische tips, voorbeelden en suggesties voor het ontwikkelen van het pgb-beleid in de Wmo. In de PgbWijzer is onder andere een checklist opgenomen waarin elementen van een pgb-regeling worden benoemd. Ook bevat de PgbWijzer instrumenten die inzicht geven in de elementen die een rol spelen bij de bepaling van de hoogte van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, woningaanpassingen, vervoersvoorzieningen of mobiliteitshulpmiddelen.

– Gemeenten ontvangen binnenkort voorbeeldbrieven voor communicatie richting burgers.

Ik vertrouw erop dat deze activiteiten ertoe leiden dat gemeenten de wetswijziging succesvol zullen implementeren.

2. Arbeidsmarkt

De wetswijziging Wmo raakt ook de arbeidsmarkt. Behalve dat de wetswijziging de positie van de burger verbetert, heeft de wetswijziging ook een positief effect op de positie van medewerkers in de zorg. De wetswijziging maakt een einde aan de «gedwongen» alfahulpen.

Omvang contracten

In mijn brief van 6 juli 2009 (vergaderjaar 2009–2010, 31 795, nr. 35) heb ik u de stand van zaken geschetst rondom de uitvoering van de motie van mevrouw Wolbert en mevrouw Sap (Kamerstukken 2008–2009, 31 795, nr. 26). In de motie wordt gevraagd in overleg met thuiszorgaanbieders te onderzoeken in hoeverre de omvang van bestaande contracten een beletsel vormt voor mensen om een dienstverband aan te gaan als thuiszorgmedewerker en daarom te kiezen voor een contract als alfahulp. Daarover heb ik totdusver geen signalen ontvangen.

In de motie wordt ook gevraagd om de mogelijkheden voor contracten van minder uren te onderzoeken.

De uitvoering van deze motie is in overleg met de werkgeversorganisaties Actiz en BTN opgepakt. Actiz en BTN hebben vervolgens een inventarisatie onder hun leden gepleegd. Actiz en BTN hebben laten weten dat 97% van de aangesloten thuiszorgaanbieders voornemens is om alfahulpen in dienst te nemen. Bijna tweederde van deze aanbieders stelt eisen aan de contractsduur bij het in dienst nemen van alfahulpen. Deze contractsduur ligt gemiddeld tussen de 10 en 16 uur per week per medewerker. Er worden dus ook contracten kleiner dan 10 uur door thuiszorgaanbieders aangeboden. Ruim een derde van de kleine contracten betreft een contract minder dan 10 uur.

Thuiszorgaanbieders spannen zich in om alfahulpen in dienst te nemen. Voor aanbieders is het van belang om voldoende personeel aan te trekken om per 1 januari 2010 de ondersteuning in natura te kunnen leveren. Dit betekent dat thuiszorgaanbieders goede voorlichting moeten geven, wellicht in samenwerking met de vakbonden, over de voordelen van een dienstverband. Desalniettemin geven aanbieders aan, dat er bij medewerkers ook beletselen zijn om in loondienst te treden. De belangrijkste reden hiervoor ligt erin dat alfahulpen vinden dat zij er financieel op achteruit gaan. Immers, netto houden zij soms minder over. Daarentegen worden er in loondienst wel pensioen en vakantiedagen opgebouwd en is men verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid. Ook geven aanbieders aan dat alfahulpen zich niet willen «binden» aan een organisatie en dat alfahulpen vaak behoefte hebben aan kleine contracten. Zoals geschreven, bieden veel thuiszorgaanbieders daarom kleine contracten aan. Daaraan zijn ook nadelen verbonden voor de aanbieders: het leidt tot een grote «span of control» en de hogere administratieve belasting.

Subsidieregelingen Motie Van Geel (behoud van thuiszorgmedewerkers voor de zorg)

a. Vaststellingen subsidies 2008

In 2008 hebben ruim 170 thuiszorgaanbieders voor in totaal € 22 mln. aan subsidie ontvangen. In de regelingen was als eis opgenomen dat de subsidiabele kosten in 2008 gemaakt moesten worden. Organisaties die subsidie aanvroegen, dienden zelf een begroting in voor de kosten die zij in 2008 dachten te maken. De toegekende bedragen zijn in 2008 bevoorschot. De thuiszorgaanbieders dienden voor 1 mei 2009 de afrekening met accountantsverklaringen in te dienen, zodat VWS de subsidies formeel vast kon stellen. Nog niet alle organisaties hebben de gegevens volledig ingeleverd. Het beeld van de tot nu toe ontvangen vaststellingen laat zien dat een relatief groot bedrag niet is uitgegeven. De verwachting is dat uiteindelijk in totaal € 7 mln. teruggevorderd dient te worden. Het betreft voornamelijk een beperkt aantal grotere thuisorganisaties. Er rest mij geen andere keuze dan de onterecht verkregen subsidie terug te vorderen. De subsidie is tenslotte verstrekt voor bepaalde activiteiten en die zijn niet verricht.

b. Inhoud subsidieregelingen 2009

De wetswijziging Wmo raakt de middelen die ik structureel voor de komende jaren tot mijn beschikking heb voor de arbeidsmarktgevolgen Wmo. Voor 2009 en latere jaren bestond de mogelijkheid – mede op basis van de ervaringen in 2008 – om nog eens kritisch te bekijken op welke wijze hier het beste invulling kan worden gegeven.

Ik heb de afgelopen tijd benut om intensief overleg te voeren met werkgevers (Actiz en BTN), werknemers (CNV, ABVAKABO FNV, Samenwerkende Beroepsverenigingen Zorg) en de VNG over de wijze waarop de middelen uit de motie Van Geel het beste ingezet kunnen worden. Uiteindelijk is daarover met partijen overeenstemming bereikt. Anders dan in 2008 wordt een tweetal doeleinden onderscheiden die nauw aansluiten bij de wetswijziging Wmo.

1 een bijdrage voor thuiszorgaanbieders voor het in dienst nemen van alfahulpen;

2 een bijdrage voor thuiszorgaanbieders voor om- her- en bijscholing van thuishulpen.

Dit heeft geresulteerd in een tweetal subsidieregelingen, waarop thuiszorgaanbieders een beroep kunnen doen. De regelingen hebben zowel betrekking op het kalenderjaar 2009 als 2010. In betreffende jaren is € 9 respectievelijk € 8 miljoen beschikbaar. Vooral van de mogelijkheid om subsidie te krijgen voor het weer in dienst nemen van alfahulpen, verwacht ik dat veel gebruik zal worden gemaakt. Uit de signalen die mij bereiken, zijn thuiszorgaanbieders druk bezig met het in dienst nemen van alfahulpen. Dit om op 1 januari 2010 voldoende personeel in loondienst te hebben dat de ondersteuning bij de hulp in het huishouden in natura kan leveren.

De regelingen zijn inmiddels in de Staatscourant gepubliceerd (Staatscourant, 11 september 2009, nr 13 510 en 13 513). De komende tijd zal door VWS (via voorlichtingsbijeenkomsten en de website) actief worden gecommuniceerd over de mogelijkheden voor thuiszorgaanbieders om subsidie aan te vragen.

Toekomst van het Mobiliteitscentrum Thuiszorg (MCT)

In mijn brief van 11 december 2008 (2008–2009, 29 538, nr. 91) heb ik u geïnformeerd over het op termijn beëindigen van de activiteiten van het Mobiliteitscentrum Thuiszorg (MCT). Op 18 januari 2008 heb ik het MCT in Zeist formeel geopend. Inmiddels zijn we ruim anderhalf jaar verder. We mogen vaststellen dat het samenwerkingsverband MCT goede resultaten heeft geboekt. Zo is de afgelopen periode door het MCT, bij vele thuiszorgaanbieders waar ontslag of overgaan van thuiszorgpersoneel naar andere aanbieders dreigde, concrete ondersteuning geboden. Die ondersteuning leidt er toe dat ontslag zoveel mogelijk wordt voorkomen en de overgang van personeel soepel verloopt.

De werkzaamheden van het MCT eindigen binnenkort. Het netwerk dat is gecreëerd met het MCT zal worden gecontinueerd in de zogenoemde brancheservicepunten zorg. Door de toenemende zorgvraag heeft de zorgsector de komende jaren veel extra personeel nodig. Regionale samenwerking tussen alle betrokken partijen is essentieel om die personele groei te realiseren. De ervaringen en kennis opgedaan met het MCT zijn daarbij zeer nuttig; niet alleen voor de thuiszorg, maar zorgbreed; niet alleen bij dreigende ontslagen, maar voor een ieder die in de zorg wil en kan werken.

Op 29 september aanstaande zal de slotbijeenkomst van het MCT zijn. Alle deelnemende partijen aan het MCT hebben hun ervaringen/best practices gebundeld in een boekje dat verspreid zal worden onder gemeenten en thuiszorgaanbieders.

Aantal zzp’ers in de Wmo

Tijdens het Algemeen Overleg op 14 april 2009 heeft u mij verzocht om opgave te doen van het aantal zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) dat werkzaam is als huishoudelijke hulp in de Wmo.

EIM en Bureau Bartels hebben in 2008 in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderzoek gedaan naar zzp’ers1. Zij komen, op basis van het Algemeen Bedrijvenregister van het CBS, tot een schatting van in totaal 287 000 zzp’ers, waarvan 15 720 in de gezondheids- en welzijnszorg, waarvan een kleine 400 in de thuiszorg (AWBZ en Wmo). In deze cijfers ontbreken de zelfstandigen die minder dan 15 uur per week werken. Specifiek voor de zorg is het feit dat ten tijde van het onderzoek voor ondernemingen in de zorgsector nog geen inschrijvingsplicht bij de KvK bestond. Die is in 2009 ingegaan. Hierdoor zal het aantal geregistreerde zzp’ers in de zorg sterk stijgen.

3. Aanbesteden

Gemeenten hebben – met het oog op de wetswijziging – de hulp bij het huishouden opnieuw aanbesteed, of zitten op dit moment in het traject van aanbesteding. Om een beeld te krijgen hoe deze nieuwe ronde van aanbestedingen verloopt, heb ik hiernaar onderzoek laten doen. Belangrijke vraag van mij is namelijk of gemeenten en aanbieders geleerd hebben van de eerste ronde van aanbesteden en nu, bij de volgende ronde, meer sociaal overwogen aanbesteden.

Ten behoeve van het onderzoek zijn bij 20 gemeenten die in 2009 nieuwe contracten hebben afgesloten voor de hulp bij het huishouden interviews gehouden. 18 van de 20 gemeenten hebben bij deze aanbesteding samengewerkt met andere gemeenten. Inclusief de samenwerkende gemeenten heeft het onderzoek betrekking op 4,1 miljoen inwoners.

Geconcludeerd kan worden dat gemeenten meer gewend zijn aan hun rol als opdrachtgever voor hulp bij het huishouden en dat zij de leereffecten van de eerste ronde aanbestedingen veelal verwerkt hebben in de nieuwe aanbestedingsronde. Het gaat dan vooral om het proces van aanbesteden. Het boekje sociaal overwogen aanbesteden is door het overgrote deel gebruikt ter inspiratie, controle of kennisoverdracht.

Inhoudelijk hebben de meeste gemeenten geen nieuwe beleidsdoelstellingen geformuleerd voor de hulp bij het huishouden en zijn de productbeschrijvingen (HH1, HH2 en soms HH3) weinig veranderd. Gemeenten hebben de gevolgen van wetswijziging voor de positie van de alfahulp en de beoogde overgang adequaat in de aanbesteding opgenomen. Wat betreft het resultaat van de aanbestedingen vindt er een kleine verschuiving plaats tussen aanbieders. Zo zijn er over het algemeen iets minder inschrijvers dan in de eerste aanbestedingsronde. In veel gevallen zijn oude aanbieders opnieuw gecontracteerd, in een enkel geval is sprake van een grote verschuiving doordat de grootste dienstverlener niet is geselecteerd.

De tarieven zijn bij de nieuwe aanbesteding fors gestegen, voor zowel HH1 als HH2. De bandbreedte voor de tarieven bij deze gemeenten varieert van € 19 (was € 13) voor HH1 tot € 25 (was € 23,80) voor HH2. Deze nieuwe tarieven passen goed binnen de bandbreedte voor HH1 en HH2, zoals die vorig jaar naar voren kwam uit het het onderzoek «Transparantie in de kostenstructuur bij hulp in het huishouden», waarover ik u in mijn brief van 11 december 2008 heb geïnformeerd.

Op basis van dit onderzoek stel ik vast dat partijen goed geleerd hebben van de eerste aanbestedingservaring in de Wmo en dat er nu meer rust en balans is. Dit blijkt onder andere uit meer reële tarieven, die beter aansluiten bij het kostenniveau van de dienstverleners.

De echte innovatie ontbreekt vooralsnog; bijvoorbeeld als het gaat om vernieuwende invulling van het compensatiebeginsel of de gewenste verbinding met andere beleidsterreinen. Dit onderstreept voor mij de noodzaak van innovatie en van de ingezette trajecten als het project «De Kanteling» en de ontwikkeling van «Welzijn nieuwe stijl». De komende tijd zal mijn prioriteit dan ook liggen bij de innovatie van de Wmo, het welzijn nieuwe stijl, waarvoor ik tijdens het congres op 24 september a.s. de aftrap zal geven.

4. Persoonsgebonden budget

«Signalen over persoonsgebonden budget»

Tijdens het Algemeen Overleg van 17 december 2008 (Kamerstukken II 2008–2009, 29 538 nr. 98) heeft uw Kamer, naast de motie van het lid Sap – waarover ik u separaat per brief van 8 september heb geïnformeerd – haar zorgen geuit over de uitvoering van het pgb-beleid door gemeenten en over signalen dat gemeenten soms geen pgb verstrekken. Deze zorgen werden mede gevoed door een passage in de eerste tussenrapportage van het SCP waarin onterecht werd gesteld dat gemeenten niet verplicht zijn een pgb te verstrekken. Het SCP heeft haar tekst aangepast.

Om gemeenten over dit punt en andere aspecten van het persoonsgebonden budget te informeren, is in het voorjaar de PgbWijzer Wmo op de website www.invoeringwmo.nl beschikbaar gesteld. Hierin komen alle aspecten van het pgb-beleid in de Wmo aan de orde komen, voorzien van aandachtspunten, voorbeelden, tips en nadere informatie over het wettelijk kader. Het project PgbWijzer wordt door Per Saldo uitgevoerd in nauwe samenwerking met de VNG en mijn ministerie.

Ook aan het al dan niet uitsluiten van de keuze voor een pgb is in de PgbWijzer uitvoerig aandacht besteed en op deze wijze onder de aandacht van gemeenten gebracht. De gemeente biedt de burger voor individuele voorzieningen de keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan. Naast een helder onderscheid tussen het wel of niet zelf regelen van een voorziening, is het ook belangrijk dat de burger ook daadwerkelijk weet waarvoor hij kiest. Daarom regelt de wetswijziging Wmo expliciet de geïnformeerde toestemming. Gemeenten worden hierdoor verplicht om hun burgers voorafgaand aan de keuze voor een individuele voorziening a) alle keuzemogelijkheden voor te leggen en b) in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen te informeren over de consequenties van de keuze die de burger maakt. Dit zal in mijn ogen een goede stimulans vormen voor een – goed overwogen – pgb-keuze.

Als een gemeente een persoonsgebonden budget weigert omdat sprake is van een overwegend bezwaar, kan dit alleen maar het resultaat zijn van een individuele beoordeling, voorzien van een deugdelijke motivering in het besluit. Het op voorhand uitsluiten van groepen of categorieën van voorzieningen verdraagt zich hier niet mee. Deze lijn wordt onderschreven door een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2008. Het betrof in deze zaak een weigering van een persoonsgebonden budget voor een roerende woonvoorziening. Volgens de Centrale Raad van Beroep kan een gemeente niet licht «van overwegende bezwaren» van algemene aard spreken en zal de gemeente dit altijd individueel moeten motiveren in het besluit.

Aanspraak diensten van de SVB

Tijdens het debat over de wetswijziging Wmo is een motie aangenomen (Kamerstukken 2008–2009, 31 795 nr. 30) waarin de regering wordt verzocht er zorg voor te dragen dat alle Wmo-cliënten die kiezen voor een persoonsgebonden budget aanspraak kunnen maken op de diensten van de Sociale Verzekerings Bank (SVB). In het debat over deze motie hebben de indieners aangegeven dat een verplichting zich niet verhoudt tot de beleidsvrijheid van gemeenten. Het ging er om dat de gemeenten die geen service en administratieve ondersteuning regelen voor hun burgers over de streep getrokken worden dit alsnog te doen.

Het al dan niet collectief of individueel regelen van de administratieve ondersteuning en verzekeringen voor budgethouders behoort tot de beleidsvrijheid van gemeenten. Hierbij spelen naast bestuurlijke overwegingen, ook overwegingen van «ordening»; ik acht het niet gewenst hiervoor slechts één partij aan te wijzen. Ik vind wel dat – indien gemeenten niets collectief hebben geregeld voor hun budgethouders – deze budgethouders wel op een andere wijze ondersteund moeten worden. De budgethouders moeten in staat gesteld worden om deze ondersteuning zelf te regelen. Dit kan de gemeente doen door de kosten te vergoeden. Daarom ben ik gesprekken blijven voeren met gemeenten en de VNG over service aan pgb-houders. Hierin doe ik een dringend appèl op gemeenten om de ondersteuning (in administratie) te regelen. 88% van de gemeenten heeft deze ondersteuning voor de pgb-houders inmiddels geregeld bij de SVB. In het kader van de wetswijziging brengen we het belang van ondersteuning nogmaals onder de aandacht van gemeenten.

Een deel van de gemeenten dat geen aansluitovereenkomst heeft met de SVB, is de mening toegedaan dat de burger zelf kiest voor een persoonsgebonden budget en dat de budgethouder dus ook zelf verantwoordelijk is voor de administratie en de werkgeversverplichtingen. Ik zal die gemeenten erop wijzen dat zij de pgb-houder collectief danwel individueel administratieve ondersteuning moeten bieden. Daarbij zal ik benadrukken dat het gemeenten vele voordelen biedt als zij pgb-houders administratieve ondersteuning en verzekering – al dan niet via de SVB – bieden. Dit draagt immers ook bij aan een goede uitvoering van het gemeentelijke pgb-beleid. Als de administratie op orde is, helpt dit bijvoorbeeld ten aanzien van een volledige en deugdelijke verantwoording van het persoonsgebonden budget.

Overigens kunnen budgethouders die zowel een persoonsgebonden budget voor AWBZ-zorg als voor een Wmo-voorziening hebben, altijd gebruik maken van de diensten van de SVB ook als hun gemeente geen aansluitovereenkomst heeft.

5. Voortgang activiteiten Kwaliteitsdocument Hulp bij het Huishouden en IGZ-toezicht

Kwaliteitsdocument en CQ-index hulp bij het huishouden

Tijdens het Algemeen Overleg van 14 april 2009 heb ik u gemeld dat het NIVEL bijna klaar was met het (door een pilot) uittesten van de CQ-index voor de hulp bij het huishouden. De CQ-index voor de hulp bij het huishouden is een uitwerking van de kwaliteitseisen en indicatoren die staan geformuleerd in het «Kwaliteitsdocument Verantwoorde Hulp bij het Huishouden». Met de CQ-vragenlijst wordt de kwaliteit van de hulp bij het huishouden gemeten vanuit de beleving van de burger. Ik heb u toegezegd dat ik u de rapportage van het NIVEL over deze pilot zou toesturen. Hierbij treft u de bedoelde rapportage Ervaringen van cliënten met de Hulp bij het Huishouden aan, alsmede de gedrukte versie van het Kwaliteitsdocument.1

De pilot bestond uit een grootschalig onderzoek bij 22 grote en kleine thuiszorgaanbieders verspreid over heel Nederland, die op vrijwillige basis hebben meegedaan. Door 2 256 burgers zijn ervaringsvragenlijsten ingevuld. De ervaringen van de burgers met hulp bij het huishouden zijn over het algemeen goed te noemen. De meeste huishoudelijke hulpen maken goed schoon, zijn hulpvaardig en beleefd, en respecteren de privacy. 90% van de burgers zou de thuiszorgorganisatie waarschijnlijk of beslist wel aanbevelen bij vrienden of familie, 10% waarschijnlijk niet of beslist niet. Voor verbetering vatbaar zijn de praktische afspraken, zoals hoe de zorgaanbieder omgaat met de voordeursleutel. Burgers willen ook graag meebeslissen van welke persoon zij hulp bij het huishouden krijgen en dat er in overleg schriftelijke werkafspraken worden gemaakt.

Burgers waarderen de huishoudelijke hulp gemiddeld met een 8,3. Dankzij het gedegen NIVEL-onderzoek kunnen we er zeker van zijn dat de CQ-index «Hulp bij het Huishouden» een valide en betrouwbaar meetinstrument is dat voor vele doeleinden en partijen bruikbaar is. Voor het toezicht door de IGZ, voor de aanbesteding door gemeenten, voor kwaliteitsverbetering door aanbieders van hulp bij het huishouden en voor inspraak en advies door Wmo- en cliëntraden.

Vervolgactiviteiten toezicht

De komende maanden wordt gewerkt aan de implementatie van het Kwaliteitsdocument en de CQ-index bij aanbieders, gemeenten en Wmo- en cliëntenraden.

In het najaar voert de IGZ een quick scan uit om een actueel beeld te krijgen van de kwaliteit van de aangeboden hulp bij het huishouden. Het rapport hierover kunt u begin 2010 tegemoet zien.

6. Indicatiestelling

Tijdens het Algemeen Overleg van 17 december 2008 heeft mevrouw Van Miltenburg gevraagd op hoeveel plaatsen in het Wmo-loket ook de AWBZ wordt geïndiceerd. Uit navraag bij het CIZ blijkt dat in circa 30 gemeenten het CIZ echt fysiek in het gemeentelijk loket zit en AWBZ-indicaties afhandelt. Zoals ik in bovengenoemd Algemeen Overleg al aangaf, zijn er ook andere mogelijkheden om de bureaucratie rondom zorgloketten voor de burger te verminderen, dan alleen door fysieke deelname van het CIZ in het gemeentelijk zorgloket. Bijvoorbeeld door in de backoffice afspraken te maken tussen gemeente en het CIZ kan de aanvraagprocedure voor de AWBZ voor de burger aanzienlijk vereenvoudigd worden. In dat kader heeft het CIZ met ingang van 2009 aan alle gemeenten aangeboden om gebruik te maken van de aanmeldfunctionaliteit. Deze functionaliteit biedt gemeenten de mogelijkheid om digitaal een AWBZ-aanvraag door te sturen aan het CIZ. Het CIZ neemt vervolgens contact op met de cliënt waarbij diverse gegevens van de cliënt niet nogmaals door het CIZ uitgevraagd hoeven te worden. Op dit moment hebben 115 gemeenten positief gereageerd en aangegeven aanvragen via de aanmeldfunctionaliteit te willen aanleveren. Van deze gemeenten hebben inmiddels 37 gemeenten daadwerkelijk via deze weg AWBZ-aanvragen ingediend bij het CIZ. Dit betreft voor dit jaar in totaliteit 1 168 AWBZ-aanvragen die door gemeenten zijn ingediend via de aanmeldfunctionaliteit. Ik vind deze ontwikkeling positief, maar ik zal het gebruik van deze aanmeldfunctionaliteit door gemeenten verder stimuleren.

Daarnaast heb ik onlangs een factsheet voor beleidsmedewerkers, indicatiestellers en andere professionals die betrokken zijn bij de indicatiestelling laten maken met adviezen uit de praktijk. Een van deze adviezen betreft het belang van integraal beleid. Dit kan op verschillende manieren worden ingevuld. Het belangrijkste is dat gemeenten beseffen dat burgers er niet bij gebaat zijn als elke instantie zijn eigen oplossing biedt, zonder daarin de samenhang te zoeken. De factsheet draagt een aantal mogelijkheden aan om dit te voorkomen. Samenwerking met het CIZ wordt daarbij uitdrukkelijk genoemd.

Overigens merk ik op dat slechts een beperkt deel van de AWBZ-cliënten via de gemeenten naar het CIZ worden doorverwezen. Het grootste deel loopt via zorgprofessionals (zoals huisartsen en andere eerste lijnsvoorzieningen) en zorgaanbieders. Ik wil dat cliënten, professionals en zorgaanbieders zo min mogelijk hinder ondervinden van het proces van indicatiestelling voor de AWBZ. Mijn beleid is er daarom op gericht om het proces van indicatiestelling AWBZ eenduidig in te richten en vergaand te vereenvoudigen. Over de uitkomsten van een aantal pilots die het CIZ vorig jaar heeft afgerond, heb ik u in mijn brief van 7 juli 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 26 631/30 597, nr. 268) geïnformeerd, naar de inhoud waarvan ik u kortheidshalve wil verwijzen. In de kern komt het er op neer dat zorgprofessionals en zorgaanbieders een meer actieve rol krijgen in het proces van indicatiestelling voor de AWBZ. Zij beschikken immers over de (medische) gegevens van cliënten. Daarmee kunnen zij digitaal een indicatieadvies uitbrengen aan het CIZ dat het indicatiebesluit afgeeft. In 2008 hebben bijna 1 300 zorgaanbieders daarvan gebruik gemaakt met 150 000 indicatieadviezen als resultaat. Overigens moet er door de professionals en aanbieders nog een forse slag gemaakt worden in het volledig en correct aanleveren van de minimale (digitale) gegevensset. De standaardindicatieprotocollen (SIP’s) en de spoedprocedure zijn bijvoorbeeld nog eens nadrukkelijk onder de aandacht van de huisartsenvoorziening gebracht. Ook het gedetacheerd werken van indicatiestellers in de (grotere) gezondheidscentra wordt nu fasegewijs in 24 centra uitgerold. Dit alles met de bedoeling het indicatiestellingsproces van onnodige bureaucratie te ontdoen, doorlooptijden van een aanvraag terug te brengen, cliënten sneller te laten weten waar zij aan toe zijn en hen eerder in zorg te nemen.

Ik deel de strekking achter deze vraag, namelijk dat burgers met een hulpvraag zo min mogelijk hinder ondervinden van het indicatieproces en dat voor verschillende aanvragen bij verschillende instanties (dezelfde) gegevens moeten aanleveren. Zoals ik hierboven heb aangegeven heb ik daarvoor verschillende acties ondernomen. Tot slot wil ik in dit verband nog wijzen op burgers met een meervoudige hulpvraag, in verschillende domeinen. Daarvoor heb ik vanuit het programma Stroomlijning Indicatieprocessen in zorg en sociale zekerheid (Stip), naast Regelhulp, het project Gezamenlijke beoordeling uitgevoerd met twee experimentele pilots in Doetinchem en Leeuwarden. Hierbij werd samengewerkt door deze gemeenten niet alleen met het CIZ, maar ook met het UWV en het Werkbedrijf. Uit de evaluatie van deze pilots blijkt dat samenwerking van medewerkers van organisaties op één locatie, verschillende knelpunten kan verminderen of zelfs kan wegnemen. In vervolg op deze twee experimentele pilots, laat ik in 2009 en 2010 in 20 proeflocaties het project Proeflocaties Gezamenlijke beoordeling lokaal vormgeven en uitvoeren. Op basis hiervan kan beslist worden over het vervolg van de Gezamenlijke beoordeling, in welke vorm en onder welke voorwaarden dit dient plaats te vinden.

7. Wonen, welzijn en zorg

Woningaanpassingen

Tijdens het Algemeen Overleg op 11 juni 2008 (Kamerstukken II 2007–2008, 29 538, nr. 86) signaleerde mevrouw Van Miltenburg knelpunten in de financiering van zeer dure woningaanpassingen, waarbij een onevenredig groot effect op het budget zou ontstaan. Mevrouw Van Miltenburg vroeg zich af of er sinds de Wmo meer of minder woningaanpassingen zijn verstrekt dan in het verleden en wat de stand van zaken is aangaande de verlening van woningaanpassingen. Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg aangaf, zijn woningaanpassingen een belangrijk element van de Wmo. Naar aanleiding van een amendement van het lid Van der Vlies (Kamerstukken II 2008–2009, 31 795, nr. 12) heb ik daarom ook ingestemd met wijziging van artikel 4 van de Wmo, waarmee gemeenten gevraagd wordt bij de verlening van (woon)voorzieningen ondermeer rekening te houden met de persoonskenmerken en de behoeften van de aanvrager, die vanwege een veranderde gezinssituatie wil verhuizen.

Dure woningaanpassingen (duurder dan € 20 420) konden voor de inwerkingtreding van de Wmo gedeclareerd worden bij het Ministerie van VWS. Het daarvoor beschikbare budget (€ 24 900 000) was voldoende om de dure woningaanpassingen die gemeenten bij VWS declareerden, te financieren. Bij de invoering van de Wmo is in overleg met de VNG afgesproken dit budget, in het kader van het financieel arrangement van de Wmo, over te hevelen naar het gemeentefonds. Daarover bent u op 11 januari 2007 geïnformeerd (Kamerstukken 2006–2007, 30 800 XVI en 30 131 nr. 60).

Ik heb onderzoek laten verrichten om na te gaan in hoeverre er veranderingen zijn opgetreden in het gemeentelijke beleid op het gebied van de verlening van dure woningaanpassingen sinds de inwerkingtreding van de Wmo. Het onderzoek moest ondermeer inzicht geven in mogelijke wijzigingen in:

– de criteria die een gemeente gebruikt voor de beoordeling van aanvragen voor woningaanpassingen;

– de toepassing van het primaat van verhuizen;

– het woningbouwbeleid.

Uit dit onderzoek (Compensatieplicht en grote woonvoorzieningen. Hoe gaan gemeenten om met het verstrekken van dure woonaanpassingen?) blijkt dat het overgrote deel van de 50 onderzochte gemeenten sinds het van kracht worden van de Wmo de verstrekking van dure woningaanpassingen niet heeft gewijzigd. Gemeenten blijken over het algemeen geen wijzigingen te hebben aangebracht voor zover het gaat om de criteria voor de verlening van dure woningaanpassingen en de toepassing van het primaat van verhuizen.

Beter thuis in de buurt

Ruim de helft van de gemeenten geeft wel aan een actiever woningbouwbeleid (gericht op het realiseren van voldoende geschikte woningen voor personen met beperkingen) te voeren. Voorbeelden hiervan zijn: meer aandacht voor prestatieafspraken met woningcorporaties, de bouw van levensloopbestendige woningen en het samen met woningcorporaties onderzoeken van de toekomstige vraag naar woningen voor personen met een beperking. Ik ben erg blij met initiatieven van gemeenten om met een actief woningbouwbeleid in te spelen op de vraag naar geschikte woningen voor ouderen en personen met beperkingen zodat zij (langer) zelfstandig kunnen (blijven) wonen.

Om dit soort initiatieven zoveel mogelijk te faciliteren is door VNG en Aedes een project gestart genaamd «Lokaal aan de slag met Wmo en wonen». Het project wordt financieel door VWS ondersteund in het kader van het Actieplan «Beter (t)huis in de buurt» en heeft als doel gemeenten en corporaties te faciliteren bij het maken van een woningbouwbeleid waarin vooraf al rekening wordt gehouden met de behoefte aan woningen die geschikt zijn voor personen met een beperking zodat grootschalige aanpassingen van woningen achteraf zoveel als mogelijk voorkomen kunnen worden. In dit kader verschijnt begin 2010 een handreiking die alle betrokken partijen zal ondersteunen bij het bereiken van het bedoelde resultaat.

Samenwerking tussen de actoren op de terreinen wonen, zorg en welzijn is essentieel om samenhangend beleid voor wonen, welzijn en zorg te realiseren. Samen met mijn collega van WWI wil ik gemeenten en hun samenwerkingspartners helpen bij het ontwikkelen en uitvoeren van dit beleid. Daartoe is voorjaar 2009 – als onderdeel van het Actieplan «Beter (t)huis in de buurt» – het ondersteuningsprogramma «Verbinding wonen welzijn en zorg« gestart dat uitgevoerd wordt door drie kenniscentra: Movisie, Vilans en het kenniscentrum wonen-zorg van Aedes/ActiZ. Gemeenten kunnen gebruik maken van adviseurs (individueel of in praktijkwerkplaatsen) bij vraagstukken rond samenwerking en regievoering. Daarnaast voorziet het programma in het bundelen, vertalen en verspreiden van kennis en in scholing, training en workshops.

Mensen met een beperking in de lokale samenleving

Ook de Taakgroep Handicap en Lokale Samenleving, opvolger van de Taskforce Handicap en Samenleving, levert een belangrijke bijdrage aan het gemeentelijke beleid over personen met een beperking. De Taakgroep, onder voorzitterschap van oud CDA-senator mevrouw Van Leeuwen, heeft zich ten doel gesteld zoveel mogelijk gemeenten ervan te overtuigen dat het belangrijk is burgers met beperkingen zoveel mogelijk te betrekken bij het gemeentelijke beleid. De Taakgroep organiseert daartoe ondermeer overleggen tussen gehandicaptenplatforms, Wmo-raden en de lokale bestuurders. De boodschap van de taakgroep is dat betrokkenheid van personen met beperkingen nodig is om ervoor te zorgen dat niemand wordt buitengesloten. Immers ook zij moeten kunnen meedoen in de samenleving. Gemeenten hebben in het kader van de Wmo een verantwoordelijkheid en kunnen een belangrijke bijdrage leveren door bij het maken van beleid rekening te houden met de gevolgen van dat beleid voor burgers met een beperking. De lokale activiteiten van de taakgroep worden voortgezet. In ieder geval tot april 2010, met de intentie om te verlengen tot 2011. Het eindrapport van de Taskforce waarin verslag wordt gedaan van alle activiteiten en de resultaten in de periode van 2004 tot 2008 treft u als bijlage aan.1

8. Rol van de Wmo-raden

Op verzoek van de heer Pechtold (D66) is er bij Movisie een onderzoek uitgezet naar de invloed van Wmo-raden op het gemeentelijk beleid. Deze onderzoeksvraag laat zich niet eenvoudig beantwoorden. Om die reden heeft Movisie een voorstudie uitgevoerd op basis van bestaand onderzoek.

Movisie constateert dat er grote verschillen bestaan in samenstelling, deskundigheid, functioneren en invloed van de Wmo-raad. Een eenduidig beeld van het functioneren van de Wmo-raden is daarom nog moeilijk te geven. De raden zijn nog jong en volop in ontwikkeling. Vanwege deze diversiteit is het ook moeilijk om nu al een antwoord te geven op de vraag naar de invloed van Wmo-raden. De voorstudie van Movisie bevat wel een aantal interessante conclusies.

– De representativiteit van de Wmo-raden is nog matig omdat sommige groepen minder vertegenwoordigd zijn (mensen met een psychische handicap, dak- en thuislozen, jongeren, allochtone hulpvragers). Andere groepen lijken oververtegenwoordigd (ouderen, lichamelijk gehandicapten). Die samenstelling kan leiden tot een vertekening in de invloedsuitoefening van de Wmo-raden in die zin dat sommige groepen hun belangen beter naar voren kunnen brengen dan anderen.

– De deskundigheid van de Wmo-raden is redelijk tot goed als men uitgaat van de ambitie dat de Wmo-raad een onderbouwd en gedegen gevraagd advies geeft over beleidsnota’s. Wmo-raden voelen zich hierin serieus genomen, zonder dat al hun aanbevelingen altijd worden overgenomen. Als het ambitieniveau van de Wmo-raad verder gaat, in de zin dat de raad ongevraagd advies geeft en eigen thema’s agendeert, dan zijn er nog stappen te zetten.

– Het instellen van Wmo-raden alleen is niet een afdoend antwoord op de verplichting van de gemeenten om burgers te betrekken bij het gemeentelijk beleid. De Wmo-raden vervullen al een belangrijke rol in het betrekken van burgers bij het beleid en hebben veel mogelijkheden, maar kunnen burger- en cliëntenparticipatie niet alleen dragen. Vooral de meer kwetsbare burgers zullen ook op andere manieren betrokken dienen te worden bij het Wmo-beleid.

Op basis van deze voorstudie ontwikkelt Movisie een definitieve onderzoeksopzet voor het onderzoek naar de invloed van Wmo-raden op het gemeentelijk beleid. Daarbij zal onderscheid gemaakt worden in feitelijke, formele en ervaren beleidsbeïnvloeding.

Relevant in dit verband is mijn toezegging om de oprichting en opstart van een landelijke koepel van Wmo-raden financieel te ondersteunen. Deze koepel zal zich onder andere richten op de ondersteuning van lokale Wmo-raden.

9. Overig

In het AO Meavita van 29 januari jongstleden heb ik naar aanleiding van een vraag van het lid Van Miltenburg toegezegd de marktverdeling van thuiszorgaanbieders bij de huishoudelijke hulp in Nederland te willen onderzoeken en de NMa daarop te laten reageren. De inspanning is erop gericht uw Kamer in oktober daarover te berichten.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. Bussemaker


XNoot
1

Zelfstandigen zonder personeel, EIM & Bureau Bartels, Zoetermeer, oktober 2008.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven