nr. 22
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 december 2004
Bij de behandeling van de wetsvoorstellen voor de Wfsv (29 529) en
de Invoeringswet Wfsv (29 531) is gesproken over de beslistermijnen die
gelden in de fiscaliteit. Er is een motie1 aangenomen
waarin de regering wordt verzocht de beslistermijnen alsmede de bezwaartermijnen
nog dit jaar te heroverwegen, daarbij aansluiting zoekend bij de Algemene
wet bestuursrecht (Awb). Daarnaast is verzocht uw Kamer daarover nog in 2004
te rapporteren en tijdig voor de inwerkingtreding van de Wet financiering
sociale verzekeringen een wetsvoorstel aan de Kamer aan te bieden, waarin
de heroverweging in de wet wordt verankerd.
Naar aanleiding van voornoemde motie en de gedachtewisseling met uw Kamer
over de beslistermijnen, heb ik de haalbaarheid van het verkorten van de fiscale
beslistermijnen bezien. Gebleken is dat de Belastingdienst in staat is om
in nagenoeg alle gevallen te beslissen binnen de door de Awb gestelde termijnen
van acht weken voor beschikkingen op aanvraag, respectievelijk zes weken voor
beslissingen op bezwaar. Ook is gebleken dat de geautomatiseerde verwerking
van de beslissingen de nodige tijd kost. Dit leidt er in een aantal gevallen
toe dat de termijnen van de Awb niet worden gehaald.
Dit in aanmerking nemend acht ik een wettelijke beslistermijn van dertien
weken verantwoord, voor zowel beschikkingen op aanvraag, als voor beslissingen
op bezwaar. Dit impliceert dat zal worden voorgesteld de wettelijke beslistermijnen
van een jaar die zijn opgenomen in artikel 5a en artikel 25, eerste lid, Algemene
wet inzake rijksbelastingen (AWR), met ingang van 1 januari 2006 terug
te brengen naar dertien weken. Deze termijn is in nagenoeg alle gevallen in
de praktijk haalbaar en sluit aan bij een termijn die voorkomt in de sociale
zekerheidswetgeving2. Overigens blijft de in het
Voorschrift Awb 19973 gehanteerde doelstelling
om Awb-conform te werken, gehandhaafd.
In een wetsvoorstel dat naar verwachting in de eerste helft van 2005 bij
de Tweede Kamer zal worden ingediend, zal de wijziging van de AWR worden meegenomen.
De in artikel 25, tweede lid, van de AWR opgenomen verdagingsmogelijkheid
van een jaar voor het doen van uitspraken op bezwaar blijft in mijn voorstel
gehandhaafd. Deze verdagingsmogelijkheid is in de praktijk nodig, bijvoorbeeld
in situaties dat naar aanleiding van een bezwaarschrift nadere vragen worden
gesteld, er een strafrechtelijk onderzoek loopt of inlichtingen uit het buitenland
moeten worden verkregen. In de bepaling is thans opgenomen dat de inspecteur
met schriftelijke toestemming van Onze Minister de uitspraak voor ten hoogste
een jaar kan verdagen. In de voorgenomen wetswijziging zal worden voorgesteld
dat voor bepaalde groepen van gevallen ontheffing van het toestemmings-vereiste
kan worden verleend.
Voornoemde voorgestelde wijzigingen kunnen doorwerken naar regelingen
die worden uitgevoerd door andere bestuursorganen dan die van de Belastingdienst.
Dit is het geval bij regelingen waarbij de AWR van (overeenkomstige) toepassing
is verklaard, zoals bij de heffing van decentrale belastingen, bepaalde rijksheffingen
of bij werkzaamheden in het kader van de Wet waardering onroerende zaken.
Bezien zal worden of de voorgestelde wijzigingen ook kunnen doorwerken naar
deze regelingen. Daartoe zal ik in overleg treden met de bij die regelingen
betrokkenen, waaronder de samenwerkingsverbanden1
van de decentrale overheden.
De Staatssecretaris van Financiën,
J. G. Wijn
XNoot
1Kamerstukken II 2003/04, 29 529 en 29 531, nr. 16.
XNoot
2Zie bijvoorbeeld artikel 65 Algemene nabestaandenwet, artikel 18b Coördinatiewet
sociale verzekering, artikel 38 Toeslagenwet, artikel 129 Werkloosheidswet
en artikel 4.1.3 (voorstel van wet) Wet financiering sociale verzekeringen.
XNoot
3Besluit Staatssecretaris van Financiën van 21 juli 1997, nr.
AFZ97/2526M, Stcrt. 1997, 138.
XNoot
1Zoals de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg
en de Unie van Waterschappen.