29 521 Nederlandse deelname aan vredesmissies

Nr. 448 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 juni 2022

In het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) staat dat Nederland binnen de EU zal inzetten op intensievere samenwerking met en ondersteuning van landen op de Westelijke Balkan. Dit voornemen heeft door de Russische inval in Oekraïne een extra dimensie gekregen. Er bestaat een risico op verscherpte verhoudingen en in het ergste geval oplaaiend conflict. De Nederlandse doelstelling ten aanzien van de Westelijke Balkan is om met partners bij te dragen aan de bevordering van de politieke en sociale stabiliteit en vreedzame co-existentie in de regio, waardoor de kans op een nieuw (gewapend) conflict kan worden verminderd.

Zoals gemeld in de Kamerbrief Samenhangende Nederlandse inzet in het kader van de collectieve verdediging en in missies en operaties ter bevordering van de internationale rechtsorde 2022–2025 (d.d. 17 juni 2022) (Kamerstuk 29 521, nr. 446), die de Kamer gelijktijdig met deze kennisgevingsbrief toegaat, wordt op dit moment – mede als gevolg van de situatie aan de Oostflank – in EU-verband gekeken naar uitbreiding van de militaire EU-operatie EUFOR Althea. Hierdoor is in de operatie een nieuwe behoefte aan stafofficieren, eenheden en capaciteiten ontstaan. EUFOR Althea is sinds 2004 gemandateerd om de militaire aspecten van de Dayton-overeenkomst te helpen implementeren, met als concreet doel de veiligheid in Bosnië-Herzegovina (BiH) te waarborgen (executief) en de capaciteit van de BiH-strijdkrachten te bevorderen (non-executief).

Bovenstaande vormt aanleiding voor het kabinet om zich naast de diplomatieke en civiele inzet op de Balkan te oriënteren op een mogelijke Nederlandse militaire bijdrage aan EUFOR Althea, gericht op de periode tot en met 31 juli 2025. Daarnaast kan een dergelijke bijdrage invulling geven aan de wens om in EU-verband een grotere militaire bijdrage te leveren. In het licht daarvan melden wij u hierbij dat het kabinet, in overeenstemming met het Toetsingskader 2014, de wenselijkheid en mogelijkheid hiervan onderzoekt. Zodra daartoe aanleiding is, zullen wij u nader informeren.

De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra

De Minister van Defensie, K.H. Ollongren

Naar boven