29 521 Nederlandse deelname aan vredesmissies

Nr. 412 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 september 2020

Uw Kamer verzocht het kabinet tijdens een Algemeen Overleg over de Raad Buitenlandse Zaken d.d. 1 juli 2020 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2189) om een brief over de plaatsing van twee Nederlandse stafofficieren op het missiehoofdkwartier van European Union Naval Force Mediterranean (EUNAVFOR MED) Operatie Irini in Rome.

Operatie Irini is onderdeel van een geïntegreerde EU-aanpak van de complexe conflictdynamiek in Libië. Operatie Irini is primair gericht op de handhaving van het VN-wapenembargo tegen Libië (VNVR-resolutie 2292). Operatie Irini ging op 1 april jl. van start, de dag na de beëindiging van EUNAVFOR MED Operatie Sophia (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2140, 31 maart 2020). De hoofdtaak van Sophia was de ontwrichting van mensensmokkelnetwerken in Libië. Nederland nam met twee stafofficieren deel aan Sophia (Kamerstuk 21 501-28, nr. 186, 14 februari 2019).

Uw Kamer is op 2 april jl. geïnformeerd dat een continuering van de inzet met stafofficieren op het missiehoofdkwartier in Rome in de rede zou liggen, ook met het oog op de Nederlandse informatiepositie (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2342). Na de overgang van Operatie Sophia naar Operatie Irini werd deze bijdrage met het oog op continuïteit in deze periode en voorspelbaarheid richting onze EU-partners voorlopig voortgezet. Op 15 augustus jl. keerden de twee stafofficieren terug naar Nederland en werd deze bijdrage aan Operatie Irini beëindigd.

Op deze bijdrage met stafofficieren aan Operatie Irini was de artikel 100-procedure niet van toepassing. Zoals toegelicht in de Kamerbrief over de werking van de artikel 100-procedure en het Toetsingskader van 22 januari 2014 (Kamerstuk 29 521, nr. 226) is artikel 100 van toepassing als het gaat om de uitzending van militaire eenheden en als de kans bestaat dat de militairen bij de uitoefening van hun taken wellicht ook wapengeweld moeten toepassen of het risico lopen hier aan te worden blootgesteld. Aan deze criteria werd in het geval van de bijdrage met stafofficieren aan Operatie Irini niet voldaan.

Zoals gebruikelijk bij dergelijke militaire bijdragen aan internationale missies waarop artikel 100 niet van toepassing is wordt de Kamer per brief of verslag over de Nederlandse inzet geïnformeerd (Kamerstuk 29 521, nr. 226, 22 januari 2014).

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten

Naar boven