Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 februari 2019
Tijdens het Algemeen Overleg Nationale Veiligheid en Crisisbeheersing van 19 december
2018 (Kamerstukken 29 517 en 28 684, nr. 155) heb ik toegezegd om met de veiligheidsregio’s in gesprek te gaan over de aanpak
van vuurwerkincidenten door de brandweer en uw Kamer hierover te informeren.
Nog diezelfde dag heb ik met de voorzitter van Brandweer Nederland gesproken over
de instructies voor het bestrijden van vuurwerkincidenten door de brandweer en de
zorgen die hierover door de leden van de Vaste Kamercommissie Justitie en Veiligheid
zijn geuit. In dat gesprek heeft de voorzitter van Brandweer Nederland aangegeven
bekend te zijn met de verschillende opvattingen over de bestrijding van vuurwerk.
Ook gaf hij aan dat er voor Brandweer Nederland op dit moment geen reden is het handelingsperspectief,
zoals toegelicht in mijn brief van 7 november 2018 aan de Kamer, bij de bestrijding
van vuurwerkincidenten aan te passen.1
De voorzitter van Brandweer Nederland heeft op 24 december 2018 alle regionale brandweercommandanten
geïnformeerd over dit ongewijzigde standpunt. Daarbij heeft hij hen de suggestie gedaan
om het bestaande handelingsperspectief nogmaals onder de aandacht te brengen van de
eenheden die er in de praktijk mee te maken kunnen krijgen; dit om eventuele onduidelijkheden
weg te nemen voor de jaarwisseling.
Het huidige brandweeroptreden bij vuurwerkincidenten is gebaseerd op de Operationele
Handreiking Ongevalsbestrijding Gevaarlijke Stoffen uit 2012. Deze handreiking is
opgesteld door de vakgroep Incidentbestrijding Gevaarlijke Stoffen van Brandweer Nederland.
Bij dit handelingsperspectief gaat het om de bestrijding van brand in/aan een opslag
van vuurwerk of bij vervoer van vuurwerk, waarbij de gevarenklasse van het vuurwerk
leidend is voor de bestrijdingsmogelijkheden.
Net als uw Kamer hecht ik groot belang aan veilige werkomstandigheden voor het brandweerpersoneel
en daarmee aan passende eenduidige instructies om risico’s voor de brandweermensen
en andere betrokkenen zo klein mogelijk te laten zijn. Vandaar mijn voornemen om de
huidige instructies nog eens op een rij te zetten en te bezien hoe deze zodanig zijn
te uniformeren dat alle mogelijke onduidelijkheden en eventuele onnodige verschillen
worden weggenomen.
Om uitvoering te geven aan mijn toezegging aan uw Kamer heb ik de Inspectie van Justitie
en Veiligheid verzocht een onderzoek uit te voeren dat de volgende elementen omvat:
-
– de wijze waarop de 25 veiligheidsregio’s het handelingsperspectief voor de bestrijding
van brand in/aan een opslag van vuurwerk of bij vervoer van vuurwerk uit de Operationele
Handreiking Ongevalsbestrijding Gevaarlijke Stoffen uit 2012 hebben omgezet in procedures
en instructies;
-
– de verschillen tussen veiligheidsregio’s waarbij onder andere gekeken wordt naar de
wijze van optreden (offensief en defensief) en het type blusmiddel (water, blusschuim,
bluspoeder of andere middelen) in relatie tot de onderscheiden gevarenklassen;
-
– door de veiligheidsregio’s opgedane ervaringen bij het blussen van vuurwerk(branden);
-
– een advies over aanpassingen in de operationele handreiking om mogelijke onduidelijkheden
weg te nemen.
Daarnaast vraag ik het Instituut Fysieke Veiligheid een nader onderzoek te doen naar:
-
– van Brandweer Nederland afwijkende opvattingen van externe deskundigen (onder meer
het gebruik van water bij de bestrijding);
-
– in ons omringende landen geldende voorschriften voor het omgaan met blussen van vuurwerkbranden;
-
– een advies over aanpassingen in de operationele handreiking om mogelijke onduidelijkheden
weg te nemen.
De planning voor beide onderzoeken is erop gericht om eventuele aanpassingen in de
instructies en handreiking doorgevoerd te hebben voorafgaand aan de jaarwisseling
2019/2020. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer in het najaar van 2019.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus