29 453 Woningcorporaties

Nr. 383 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN EN RIJKSDIENST

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 mei 2015

Het lid Monasch (PvdA) heeft naar aanleiding van de aanbieding van de uitkomsten van het onderzoek van het CFV over tussenpersonen (Kamerstuk 29 453, nr. 368) verzocht om een aanvullende brief waarin inzicht wordt gegeven in nog niet openbaar gemaakte integriteitskwesties bij woningcorporaties door het lid Omtzigt (CDA) is verzocht om in die brief ook aandacht te besteden aan de corporaties die nog een toezichtbelemmerende bepaling hebben bij de derivatenconstructies. Verzocht is om daarbij specifieke informatie te verstrekken over de stand van zaken per corporatie over toezichtbelemmerende bepalingen, hoe dit wordt afgebouwd en welke financiële risico's er worden gelopen.

In deze brief ga ik eerst in op de ontwikkeling van het toezicht met betrekking tot integriteit door het CFV en de ILT en de onderzoeken die op dit terrein thans lopen. Ik sluit af met het onderwerp toezichtbelemmerende bepalingen.

Integriteit

Naar aanleiding van een aantal incidenten met fraude en zelfverrijking is vanaf 2009 meer aandacht gevraagd bij woningcorporaties voor integriteitsrisico’s en is een beweging ingezet gericht op het versterken van het toezicht op woningcorporaties, waaronder het toezicht op integriteit. Zo is in 2009 een nulmeting uitgevoerd door het CFV in de vorm van een enquête onder woningcorporaties naar de borging van de (integriteits)waarden van woningcorporaties. Woningcorporaties moesten vragen beantwoorden over onder meer het formuleren van beleid omtrent integer handelen, het beschikken over een integriteitscode, de inhoud van de integriteitscode, het beschikken over een vertrouwenspersoon integriteit en de rol van de accountant met betrekking tot integriteitskwesties. Doel van het onderzoek was het bevragen van de sector naar de stand van zaken rond integriteitbewustzijn. In 2010 is er door het CFV in een vervolgonderzoek gekeken of corporaties ten opzichte van de nulmeting verbeteringen in hun integriteitsbeleid en -instrumentarium hadden aangebracht. De belangrijkste conclusie was dat corporaties zaken rond integriteit actief oppakten en op het terrein van intern toezicht zich voorgenomen hadden verdere verbeteringen door te voeren.

In 2010 is tevens een preventieve doorlichting van de woningcorporatiesector uitgevoerd door het bureau Intraval in opdracht van de toenmalige VROM-Inspectie. In dit onderzoek is een empirische verkenning uitgevoerd naar de kwetsbaarheden en risico’s van de sector. Door inzage in geaggregeerde justitiële documenten en belastingdienstgegevens kon een beeld worden gevormd van de integriteitsrisico’s voor de sector rond vastgoedtransacties en antecedenten van bestuurders en toezichthouders. De belangrijkste conclusie van het onderzoek was dat er geen sprake is van indringing door georganiseerde criminaliteit in de sector.

In 2009 is het Meldpunt Integriteit Woningcorporaties van start gegaan bij de inspectie. Bij dit meldpunt kon een vermoeden van fraude en/of zelfverrijking met het vermogen van een woningcorporatie worden gemeld. Naar elk van de meldingen is onderzoek gedaan. In 2013 zijn er 114 meldingen gedaan en tussen 1 januari 2014 en eind februari 2015 zijn 50 meldingen binnen gekomen. Geen van deze meldingen heeft tot een strafrechtelijk onderzoek geleid. Het aantal meldingen daalt en de ernst van de aangebrachte meldingen lijkt ook te dalen. De aard van de meldingen lijkt ook te veranderen. Vermoeden van fraude is nauwelijks onderwerp van melding, maar meer meldingen gaan over governance. De (schijn van) belangenverstrengeling met commerciële bedrijven is in dit kader regelmatig onderwerp van gesprek tussen de ILT en woningcorporaties.

Tevens zijn er, vooruitlopend op de invoering van de Herzieningswet per 1 juli 2015 regels gesteld – of aangescherpt – om risico’s op integriteitskwesties te verkleinen bijvoorbeeld ten aanzien van derivaten (met ingang van september 2012) en beleggingen (met ingang van 1 februari 2015). Het toezicht op de naleving van de derivatenregelgeving is belegd bij het CFV. In dat kader heeft het CFV het eerder genoemde onderzoek gedaan naar tussenpersonen. Naar aanleiding van de bevindingen uit dat onderzoek zijn 18 corporaties een extern forensisch onderzoek gestart of voeren een nader intern onderzoek uit. Of er daadwerkelijk sprake is van integriteitsschendingen bij deze woningcorporaties moet nog blijken.

In de werkwijze van zowel de ILT als van het CFV is een omslag gemaakt naar meer risicogericht toezicht. Onderdeel daarvan is het op basis van analyses en onderzoek (als hiervoor genoemd) in beeld brengen van thema’s en corporaties waar problemen kunnen ontstaan, het voorkomen van problemen en het bevorderen van de naleving door de woningcorporaties zelf. In dat kader is de ILT (bij de invoering van de Herzieningswet vanaf 1 juli de Autoriteit Woningcorporaties) dit jaar gestart met het uitvoeren van inspectieaudits naar de governance binnen woningcorporaties, zodat de ILT tijdig kan optreden tegen mogelijke overtredingen en nieuwe incidenten. Onderdeel van deze analyse is de integriteit van corporaties. Wanneer een corporatie niet goed scoort in een risico-analyse vindt er ter plekke een inspectie plaats. Ook in het financieel toezicht zal blijvend aandacht zijn voor integriteitrisico’s, bijvoorbeeld rondom vastgoedtransacties. Verder worden er nieuwe methodieken ontwikkeld gericht op het eerder detecteren van risicovol gedrag. Met de vorming van het integrale toezicht (volkshuisvestelijk en financieel toezicht onder een dak) per 1 juli 2015 krijgt dit nog verder gestalte. Integriteit is daarbij een van de toetspunten van de fit and propertest waaraan bestuurders en commissarissen op grond van de Herzieningswet toegelaten instellingen bij (her)benoemingen moeten voldoen.

Mede op basis van de eerder genoemde onderzoeken zijn initiatieven van Aedes en de Vereniging van Toezichthouders in Woningcorporaties (VTW) ter verbetering van de zelfregulering van de sector en de kwaliteit van het interne toezicht gestimuleerd en ondersteund, bijvoorbeeld op het gebied van scholing (Kamerstuk 29 453, nr. 183). Ook is een groot aantal maatregelen opgenomen in de Herzieningswet toegelaten instellingen als waarborgen voor een onafhankelijk, alert en kritisch intern toezicht.

In het afgelopen jaar zijn door de ILT geen zaken overgedragen aan het Openbaar Ministerie voor strafrechtelijke vervolging. Op het toezichtsterrein van het CFV vinden er zoals gemeld nog (forensische) onderzoeken plaats bij woningcorporaties in het kader van het tussenpersonenonderzoek, die zouden kunnen leiden tot nieuwe aangiften. Dit leidt tot aanpakken van de integriteitsrisico’s zelf en bevordert ook het risicobewustzijn bij corporaties en stimuleert dat ook de corporatiesector zelf het thema integriteit op de agenda zet en houdt. Ik kan niet uitsluiten dat daarbij ook integriteitsschendingen en fraude bij corporaties aan het licht zullen komen. Door dergelijke zaken tijdig te signaleren kan grotere schade voorkomen worden. Ik acht het van groot belang dat in de corporatiesector, waarin jaarlijks vele miljarden zijn gemoeid met kasstromen, investeringen, aanbestedingen en andere omvangrijke financiële transacties, blijvend aandacht is voor integriteitskwesties. Dit is niet alleen een opgave voor het externe toezicht, maar ook voor de sector zelf. Integriteit laat zich niet enkel vangen in regels, maar vraagt eerst en vooral om adequaat handelen van alle actoren in de sector: van bestuurders, leden van de Raad van Toezicht en van medewerkers van corporaties.

Toezicht belemmerende bepalingen

Van de 23 corporaties die ultimo 2014 toezicht belemmerende bepalingen (TBB’s) in de derivatencontracten hadden, waren op het moment van publicatie van het onderzoek, twee corporaties in een vergevorderd stadium met het wegnemen daarvan. Er zijn momenteel nog 21 corporaties over met contracten met TBB’s. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de onderliggende waarde van de derivatencontracten (de zogenaamde notional waarde) met TBB’s, uitgesplitst naar banken:

Bank

Notional waarde van TBB contracten (x € 1 miljoen)

Aantal1 corporaties

Barclays

1.118

6

BNP Paribas

386

10

Credit Suisse

299

1

Nomura

167

3

ABN AMRO

138

7

City Bank

31

1

ING

30

1

TOTAAL

2.169

 
X Noot
1

Een aantal corporaties heeft derivatencontracten met meer dan één bank.

Uit opgave van de financieel toezichthouder blijkt dat bovengenoemde banken niet willen meewerken aan het verwijderen van TBB’s uit de contracten of alleen tegen voor corporaties niet acceptabele condities, zoals hoge afkoopkosten. Voorts is van invloed dat het WSW borgingsverzoeken voor een basisrentelening ter afbouw van dergelijke derivatencontracten alleen in overweging neemt als de corporatie niet kan voldoen aan de vereiste liquiditeitsbuffer of als de TBB’s in het derivaat een substantieel risico vormen voor het WSW. De kosten voor het afbouwen van de derivaten met TBB’s staan dan onvoldoende in verhouding met de risico’s zoals die op dat moment zijn ingeschat. In mijn brief van 7 juni 2013 (TK 2012–2013, 29 453, nr. 318) heb ik aangegeven te kunnen instemmen met deze lijn van het WSW. Indien dergelijke risico’s voor het WSW zich niet voordoen, dan kunnen corporaties de derivaten met TBB’s weliswaar afbouwen met een basisrentelening, maar komen ze voor deze lening niet in aanmerking voor borging. Corporaties die in de problemen dreigen te komen als een bank ontbinding van het contract eist zullen zich een dergelijke afbouw met een ongeborgde basisrentelening in de regel niet kunnen veroorloven.

De marktwaarde van de derivaatcontracten met TBB’s bedraagt ultimo 2014 circa € 900 miljoen negatief. Het risico van een lagere (negatieve) marktwaarde van een dergelijk derivaat is dat wanneer de toezichthouder de corporatie een toezichtsmaatregel oplegt, de bank kan eisen dat het contract wordt ontbonden en wordt afgerekend tegen de dan geldende marktwaarde. De situatie kan zich dan voordoen dat de corporatie daarvoor onvoldoende middelen heeft en (verder) in de financiële problemen komt. Overigens is het de vraag of een bank bij een opgelegde toezichtsmaatregel ook daadwerkelijk de clausule zal inroepen. Een toezichtmaatregel kan namelijk ook in het belang van de bank zijn of de bank kiest ervoor om het klantbelang mee te wegen bij zijn beslissing om al dan niet de ontbinding van een contract af te dwingen. Niettemin zijn dergelijke clausules die het externe toezicht belemmeren onaanvaardbaar en is daarom in de afgelopen jaren ingezet op verantwoorde afbouw van derivatencontracten met TBB’s.

Op dit moment is ongeveer een derde van de 21 corporaties in staat om bij een gedwongen ontbinding van een contract de marktwaarde daarvan volledig te financieren uit de liquiditeitsbuffer die zij, op basis van artikel 8 van de beleidsregels derivaten woningcorporaties, moeten aanhouden. De risico’s concentreren zich bij een viertal corporaties, waarvan er drie geen buffer aanhouden voor tussentijdse marktwaardeverrekening, omdat zij geen contracten hebben met een dergelijke verrekening. Op grond van de recent ontvangen informatie over de stand van zaken rond de uitvoering van hun plannen van aanpak om TBB’s in de contracten weg te nemen, wordt bij deze vier corporaties door de financiële toezichthouder nauwlettend in de gaten gehouden op welke wijze zij de risico’s van de contracten met TBB’s managen en of er voorzien is in adequate (financiële) maatregelen in geval van gedwongen ontbinding van een contract.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

Naar boven