29 453 Woningcorporaties

Nr. 368 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN EN RIJKSDIENST

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 maart 2015

Tijdens het AO Studentenhuisvesting van 19 november jl. (Kamerstuk 29 453, nr. 365) heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over het onderzoek van het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV) naar de rol van tussenpersonen en adviseurs bij derivatentransacties, zodra het fonds dit onderzoek afrondt. Hierbij zend ik u een brief van het CFV toe waarin het mij informeert over de algemene bevindingen van zijn onderzoek bij 27 woningcorporaties. Hierin staan ook de vervolgstappen die door het CFV in samenwerking met de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) en door onderzochte corporaties worden gezet.

Het CFV concludeert in deze rapportage weliswaar dat alle corporaties waarbij het CFV en de ILT het noodzakelijk achten, zijn overgegaan tot het opstarten van interne dan wel externe (forensische) onderzoeken en waar dat aan de orde is de samenwerking met tussenpersonen en/of adviseurs is beëindigd. Ook wordt aangegeven dat het merendeel van de onderzochte woningcorporaties maar beperkte aandacht heeft voor de beheersing van integriteitsrisico’s en de preventie daarvan. Daarnaast is er veelal geen inzicht in de provisies die banken aan derden betalen voor transacties die zij voor de corporaties hebben uitgevoerd, is er onvoldoende deskundigheid ten aanzien van de dienstverlening van tussenpersonen en is de onafhankelijkheid van externe adviseurs veelal niet zeker gesteld.

Hoewel het onderzoek zich primair richt op de treasury-activiteiten kunnen vergelijkbare patronen zich ook bij andere activiteiten binnen een corporatie voordoen. Slechts een beperkt deel van de corporaties blijkt hier oog voor te hebben. Het CFV is van mening gezien de vele incidenten en ondanks de reeds in gang gezette verbeteractiviteiten, dat een aanzienlijke verbetering mogelijk is op dit gebied.

Deze bevindingen sporen met de aandacht die de Parlementaire Enquête Woningcorporaties (PEW) heeft gevraagd voor integriteit van de sector. Opvallend is echter dat de gebeurtenissen rondom Vestia en de informatie uit de PEW nog onvoldoende tot bewustwording en verandering in cultuur en gedrag hebben geleid. Het beeld dat het CFV schetst op basis van onderzoek bij 27 woningcorporaties is daarmee onrustbarend. Op dit moment is niet duidelijk in hoeverre dit ook voor de gehele sector maatgevend is. Voor individuele corporaties kan dit geheel anders liggen. Er zullen ook corporaties zijn die op een zeer professionele wijze omgaan met integriteitsrisico’s.

In het voorstel voor de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting is voorzien in maatregelen om integriteitsrisico’s binnen de sector te beperken en het bewustzijn over integriteit bij betrokkenen te vergroten. Genoemd kunnen onder meer worden de nadere eisen aan bestuur en toezicht, met daarbij ook de verplichte «fit en proper-test» bij (her-)benoeming van bestuurders en commissarissen.

Tevens wordt het opstellen van een reglement financieel beheer (treasurystatuut) op grond van de wet verplicht. Met het integrale toezicht op woningcorporaties vanuit de Autoriteit woningcorporaties waarin financieel toezicht en toezicht op de rechtmatigheid, governance en integriteit hun plek zullen vinden -en de daarin voorziene intensivering van het toezicht- zal ook de integriteit van de sector de volle aandacht krijgen. Door de voorziene positionering van de Autoriteit bij de ILT kan geprofiteerd worden van het feit dat de ILT beschikt over een omvangrijke Inlichtingen- en Opsporingsdienst (de IOD).

Maar het beperken van integriteitsrisico’s kan niet enkel via regels en verscherpt toezicht worden bewerkstelligd. Het vergt bovenal een gedrag- en cultuuromslag en een vergroting van de professionaliteit van de sector. Dit is een verantwoordelijkheid voor eenieder die in deze sector werkzaam is. Ik zie hierin ook een belangrijke rol voor Aedes en de Vereniging van toezichthouders in woningcorporaties (VTW) in de bewustwording bij hun leden. Bevordering van de goede cultuur en het gedrag zijn bij uitstek ook aspecten waarin brancheorganisaties een grote rol kunnen spelen. Ik acht de vergroting van de integriteit en professionaliteit van de corporaties cruciaal voor het noodzakelijke herstel van vertrouwen in de corporatiesector.

Zoals ik in mijn brief van 5 februari jl. (Kamerstuk 33 966, nr. 70) aangaf, zullen zeker in de eerste periode waarin het nieuwe integrale toezicht op de corporatiesector in ontwikkeling is, de Minister en toezichthouder overleg hebben over de toezichtstrategie, zodat de bijzondere aspecten van de corporatiesector en de lessen van de afgelopen jaren uit onder andere de PEW in het toezicht worden verwerkt. Ik zal de conclusies uit deze rapportage hier nadrukkelijk in meenemen.

Bijgaand zend ik u tevens de brief van het CFV van 3 maart jl. met daarin de stand van zaken over de uitvoering van het toezicht op gebruik van financiële derivaten door toegelaten instellingen, meer specifiek toezichtbelemmerende bepalingen (TBB’s) in derivatencontracten1. Hieruit blijkt dat van de 70 corporaties die in 2013 TBB’s in hun derivatenportefeuille hadden, er per peildatum ultimo 2014 nog 23 corporaties waren die deze nog steeds kenden. Het CFV heeft deze corporaties aangespoord om actief te blijven zoeken naar mogelijkheden om resterende TBB’s te elimineren uit hun derivatencontracten en dit nauwgezet te zullen monitoren.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven