29 407 Vrij verkeer werknemers uit de nieuwe EU lidstaten

Nr. 196 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 september 2014

In mijn brief aan uw Kamer van 13 september 20131 over de maatregelen om EU-arbeidsmigratie in goede banen te leiden, heb ik onderzoek aangekondigd naar de maatschappelijke aansluiting van kinderen van EU-arbeidsmigranten in Nederland. Graag bied ik u hierbij aan het rapport «Poolse, Bulgaarse en Roemeense kinderen in Nederland: een verkenning van hun leefsituatie» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)2.

1. Bevindingen uit het onderzoek

Het verkennend onderzoek geeft een goed eerste beeld van de leefsituatie van Poolse, Bulgaarse en Roemeense kinderen in Nederland waarbij vooral de aard van de geconstateerde problematiek in kaart is gebracht. Ik heb het SCP verzocht om naar aanleiding van deze bevindingen een verdiepend onderzoek te verrichten waarbij ook de omvang en de representativiteit van de gesignaleerde problemen inzichtelijk worden gemaakt. Daarnaast komt er meer zicht op de verschillen binnen de groepen.

Uit de verkenning blijkt dat de aard van de problematiek waar Poolse, Bulgaarse en Roemeense kinderen tegenaan lopen voor een belangrijk deel overeenkomt met vraagstukken waar veel kinderen van andere migranten in meer of mindere mate mee te maken hebben. Hierbij valt te denken aan problemen met de beheersing van de Nederlandse taal, onzekere en slechte woon- en leefomstandigheden, ouders die een gebrekkige kennis hebben van de Nederlandse samenleving, cultuurverschillen en een grote gerichtheid op het land van herkomst. Tieners die het Nederlandse onderwijs instromen hebben meer moeite om de Nederlandse taal te leren en om een diploma op niveau te halen. In sommige gevallen kan dit leiden tot spijbelen en voortijdig schoolverlaten.

Migranten uit Polen, Bulgarije en Roemenië hebben ook specifieke migratiekenmerken. Allereerst is het pendel- en verhuisgedrag erg hoog. Bij andere migratiestromen naar Nederland is het mobiliteitsgedrag beduidend lager. De reden voor de mobiliteit kan uiteenlopend zijn zoals familiebezoek, gezondheidszorg en soms laten ouders hun kinderen ook een tijd achter bij familie in het herkomstland. Hierdoor kunnen de kinderen ontworteld raken. Daarnaast onderbreken ze onnodig hun schoolloopbaan met als gevolg dat dit invloed heeft op hun slagingskansen in de Nederlandse samenleving.

Uit de verkenning blijkt verder dat er signalen zijn dat een deel van de kinderen niet staan ingeschreven in het bevolkingsregister. Een aantal van deze kinderen gaat ook niet naar school (de zgn. «onzichtbare kinderen»). Door het slechte zicht op de kinderen is de kans groot dat niet alle in Nederland wonende Poolse, Bulgaarse en Roemeense kinderen onderwijs volgen of door jeugdgezondheidszorg worden gezien. Om hoeveel niet-geregistreerde en niet-schoolgaande kinderen het gaat is op dit moment onbekend.

Tot slot blijkt dat met name Poolse ouders die lange dagen werken, hun kinderen vaak alleen thuis laten, ook op jonge leeftijd. Dat trekt een flinke wissel op de zelfstandigheid van de kinderen en kan leiden tot (emotionele) problematiek.

2. Hoe verder?

Op dit moment kan niet gesteld worden dat de leefsituatie van Poolse, Bulgaarse en Roemeense kinderen dusdanig ernstig is dat acuut ingrijpen noodzakelijk is. Uit de verkenning blijkt bijvoorbeeld dat de jonge kinderen taalachterstanden makkelijk inhalen en dat zij het vaak goed doen in het onderwijs. Ook de fysieke gezondheid van de kinderen die bij de jeugdgezondheidszorg in beeld zijn, lijkt over het algemeen goed. Wel is het nodig dat waar noodzakelijk preventieve maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat problemen groter worden. Overheden, maatschappelijke instellingen en mensen uit de doelgroep mogen dan ook niet stil zitten. Dit geldt temeer omdat het aantal kinderen uit Midden- en Oost-Europese landen naar verwachting de komende jaren zal blijven stijgen. Momenteel lopen reeds verschillende activiteiten die een succesvolle maatschappelijke aansluiting van de kinderen in de Nederlandse samenleving bevorderen; daarbij zal ik naar aanleiding van het verkennend onderzoek – vooruitlopend op de uitkomsten van het hiervoor genoemde verdiepend onderzoek – een aantal extra maatregelen treffen:

a. Algemene maatregelen EU-arbeidsmigratie

In de Kamerbrief van 13 september 2013 staan de algemene maatregelen van het Rijk genoemd om de migratie van EU-arbeidsmigranten in goede banen te leiden.3 De maatregelen betreffen de domeinen: werk en handhaving; aanpak misbruik van sociale voorzieningen; overlast en criminaliteit; Registratie; participatie en huisvesting. Deze maatregelen hebben ook invloed op de leefsituatie van de kinderen van EU-arbeidsmigranten. In het najaar van 2014 wordt uw Kamer per brief geïnformeerd over de voortgang en de resultaten van deze maatregelen.

b. Voorlichting in herkomstlanden

De ouders en verzorgers van de kinderen zijn eerst verantwoordelijke voor een goede leefsituatie van hun kinderen. Dit geldt als zij pendelen tussen herkomstland en Nederland maar zeker ook als zij er voor kiezen voor langere tijd in Nederland te blijven. Kiezen voor Nederland betekent een keuze voor een actieve deelname aan de samenleving en leren omgaan met de rechten en plichten die hier gelden. Daar hoort bij dat ouders en verzorgers hun kinderen ondersteunen bij hun worteling in de Nederlandse samenleving en grenzen stellen aan gedrag waar dat nodig is.4 Hier moeten ze bewust van zijn nog voordat ze naar Nederland migreren.

Vanaf oktober 2014 wordt de capaciteit op de ambassades in Polen, Bulgarije en Roemenië uitgebreid. Onderdeel van het takenpakket van deze lokaal geworven medewerkers is om, in samenwerking met lokale organisaties, potentiële migranten te wijzen op de risico’s die zij lopen als zij onvoorbereid naar Nederland gaan. In de voorlichting zal ook gewezen worden op de mogelijke migratiegevolgen voor de kinderen en de verantwoordelijkheid hierbij van ouders en verzorgers.

c. Toegang tot jeugdhulp

Gemeenten worden door de nieuwe Jeugdwet in 2015 verantwoordelijk voor de jeugdhulp. Met de nieuwe Jeugdwet ontstaan meer mogelijkheden voor preventie, integrale hulp en maatwerk dichtbij in de buurt. Gemeenten moeten ervoor zorgen dat het aanbod van hulpverlening ook aansluit bij de vraag van de migrantengezinnen. Dit kan bijvoorbeeld door het stellen van eisen aan jeugdhulpaanbieders en hen aan te sporen samen te werken met migrantenzelforganisaties. Zij kunnen behulpzaam zijn bij het inschakelen van informele netwerken rond de gezinnen en bij het verbeteren van de communicatie tussen scholen en ouders. Gemeenten en jeugdhulpaanbieders kunnen hierbij gebruik maken van de ervaringen die zijn opgedaan met het ZonMw-programma «Diversiteit in het jeugdbeleid».

d. Onderwijs kinderen van nieuwkomers

Het is belangrijk dat kinderen van nieuwkomers goed worden opgevangen in het onderwijssysteem om snel de basisvaardigheden aan te leren, waaronder de taal, om deel te kunnen nemen aan het reguliere onderwijs. Het aandeel EU-migranten kinderen in het onderwijs is de afgelopen jaren gegroeid. Ook zij moeten de kansen krijgen hun talenten volledig te benutten. Net als voor de ouders, is taal voor deze kinderen een middel om te mee te kunnen doen in de Nederlandse samenleving; aan het onderwijs, ter voorbereiding op de arbeidsmarkt en aan het sociale leven. Het instromen in het primair en voortgezet onderwijs betekent ook de eerste stap van integratie voor deze migrantenkinderen. Vanuit mijn ministerie is er samen met LOWAN5 begin juni een rondetafelgesprek georganiseerd met betrokkenen over de organisatie en kwaliteit van onderwijs aan kinderen van nieuwkomers. Met het Ministerie van OCW ben ik momenteel in gesprek om de kennis die bestaat over en binnen het nieuwkomersonderwijs te versterken. Voorts wil ik in het verdiepend onderzoek aandacht besteden aan enkele zaken die door het SCP zijn gesignaleerd, zoals de uitstroom naar vervolgonderwijs en eventuele knelpunten daarin.

e. Niet-geregistreerde kinderen

Ieder kind moet onderwijs aangeboden krijgen, zo ook de kinderen die om diverse redenen niet ingeschreven staan. Daarom laat de gemeente Rotterdam in samenwerking met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het najaar een onderzoek uitvoeren naar niet geregistreerde kinderen. Dit onderzoek zal input leveren voor een vervolgstrategie om deze kinderen optimaal naar het onderwijs toe te leiden. Ook in het verdiepend onderzoek van het SCP zal – in aansluiting op het onderzoek van de gemeente Rotterdam – gericht naar deze groep kinderen worden gekeken.

f. Stichting Lize

Het landelijk netwerk van organisaties en initiatieven voor EU-migranten, dat door Stichting Lize wordt gecoördineerd, heeft als doel dat betere onderlinge kennisuitwisseling en samenwerking wordt gerealiseerd met het oog op het verbeteren van de maatschappelijke positie van Europese migranten. Daarnaast wordt naar mogelijke oplossingen voor door de gemeenschap zelf geconstateerde knelpunten en problemen gezocht. De maatschappelijke aansluiting van kinderen van EU-arbeidsmigranten is een van de thema's die Lize met zelforganisaties en sleutelfiguren uit dit netwerk gaat bespreken. Uitgangspunt bij deze bespreking is op welke wijze, vanuit de eigen verantwoordelijkheid en in onderlinge samenwerking, kan worden bijgedragen aan oplossingen voor de ervaren knelpunten.

De resultaten van het verdiepend onderzoek verwacht ik in het najaar van 2015 aan uw Kamer te kunnen aanbieden. Daarbij zal ik u ook op de hoogte stellen van de naar aanleiding van het verdiepend onderzoek te nemen maatregelen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Kamerstuk 29 407, nr. 175.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
3

Kamerstuk 29 407, nr. 175.

X Noot
4

Kamerstuk 32 824 , nr. 7, Agenda Integratie.

X Noot
5

Landelijke OnderwijsWerkgroep voor Asielzoekers en nieuwkomers.

Naar boven