29 407 Vrij verkeer werknemers uit de nieuwe EU lidstaten

Nr. 136 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 februari 2012

In aanvulling op mijn brieven van 14 april 2011 en 18 november 20111 informeer ik u over een aantal onderwerpen op het terrein van arbeidsmigratie uit de Europese Unie.

In deze brief ga ik achtereenvolgens in op:

  • de uitkeringssituatie van in Nederland woonachtige personen uit de Midden- en Oost-Europese landen;

  • gegevensuitwisseling over onderbetaling tussen de Belastingdienst en de Inspectie SZW;

  • een onderzoek in EU-verband naar de effecten van het vrij verkeer van personen;

  • een sluitende handhavingsaanpak in de tuinbouwsector.

Uitkeringssituatie van personen uit Midden- en Oost-Europa

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: commissie-SZW) heeft op 23 december 2011 gevraagd om aanvullende cijfers over de uitkeringssituatie van personen uit Midden- en Oost-Europa.

Op dit moment bestaat er een beeld van de belangrijkste uitkeringen aan personen uit Midden- en Oost-Europa, maar dit beeld is niet volledig. Met het oog op een efficiënte inzet van middelen is het kabinet selectief in het structureel uitvragen van gegevens. Ook worden verschillende definities gehanteerd. Dit betekent dat ik de vragen van de commissie op dit moment niet volledig kan beantwoorden. Zoals aangegeven in mijn brief van 18 november, streeft het kabinet ernaar meer eenheid te brengen in definities en schattingsmethodes. Ook ben ik in gesprek met het CBS om betere en meer periodiek gegevens te verzamelen over uitkeringen aan personen uit Midden- en Oost-Europa.

Als bijlage is een overzicht bijgevoegd dat inzicht geeft in de ontwikkeling van het totaal aantal personen uit Midden- en Oost-Europa met een uitkering in de periode 2007–2010.2 Dit overzicht is in de achterliggende tabellen verbijzonderd naar herkomstland. Dit overzicht sluit waar mogelijk aan bij de indeling zoals gebruikt in het rapport van de Tijdelijke commissie Lessen uit recente arbeidsmigratie, zoals gevraagd door de commissie-SZW.

Uit de cijfers blijkt dat er een stijging is van het aantal personen met een uitkering uit Midden- en Oost-Europa. Dit geldt voor alle uitkeringen, met uitzondering van de ANW. De stijging heeft vooral plaatsgevonden bij de WW. Ik kan op dit moment niet aangeven of de stijging bij de WW (mede) wordt veroorzaakt door het effectueren van elders opgebouwde rechten. Deze gegevens worden niet op geaggregeerd niveau geregistreerd. Ik onderzoek momenteel in hoeverre deze gegevens in de toekomst beschikbaar kunnen komen.

De commissie-SZW vraagt of de stijging van het aantal bijstandsuitkeringen wordt veroorzaakt doordat de eerste groep arbeidsmigranten hier inmiddels langer dan vijf jaar verblijft. Er zijn geen gegevens beschikbaar over de verblijfsduur van de personen uit Midden- en Oost-Europa die een bijstandsuitkering ontvangen. Dit kunnen recente arbeidsmigranten zijn, maar ook personen die al 20 jaar in Nederland verblijven. Wel neemt de kans dat een arbeidsmigrant uit de EU in aanmerking kan komen voor een bijstandsuitkering toe naarmate hij langer in Nederland verblijft. Voor het recht op een bijstandsuitkering geldt immers dat iemand woonachtig moet zijn in Nederland. Met deze eis wordt voorkomen dat iemand die voor een tijdelijk doel in Nederland is, recht heeft op bijstand. Ik zal het CBS vragen of er een analyse kan worden gemaakt van de duur van het verblijf in Nederland in relatie tot de duur van de uitkeringssituatie.

Een EU-burger die in Nederland woont en na een jaar te hebben gewerkt in Nederland onvrijwillig werkloos wordt en over onvoldoende middelen van bestaan beschikt, heeft recht op bijstand zonder dat dit gevolgen heeft voor zijn verblijfsrecht. Zoals eerder aangegeven3 wil het kabinet voorkomen dat migranten niet integreren en een beroep doen op sociale voorzieningen. Het kabinet wil bovengenoemde termijn van een jaar dan ook verlengen naar vijf jaar en spant zich in om de Richtlijn vrij verkeer van personen op dit punt aan te passen.

De commissie-SZW vraagt of het aantal uitkeringen gerelateerd kan worden aan het aantal mensen dat voor de desbetreffende uitkering is verzekerd. Op 31 december 2010 waren er 2 540 personen met een WW-uitkering en 1 400 personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WIA, Wajong, WAO), ingeschreven bij een Nederlandse gemeente met een Midden- en Oost-Europees land als herkomstland. In totaal stonden op 1 januari 2011 in de polisadministratie 114 000 werknemers geregistreerd met een nationaliteit van een van de Midden- en Oost-Europese landen. Bovengenoemde aantallen personen met een uitkering zijn echter gebaseerd op herkomstland in plaats van op nationaliteit, zodat een vergelijking niet goed te maken is. Zoals aangegeven in mijn brief van 18 november, streeft het kabinet naar meer eenheid in definities.

Gegevensuitwisseling Belastingdienst-Inspectie SZW over g-rekeningen

Bij de begrotingsbehandeling van SZW heeft uw Kamer mij via een (aangehouden) motie4 verzocht om de mogelijkheden te onderzoeken van een meldingsplicht van de Belastingdienst aan de Inspectie SZW over ontduiking van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML). In dit verband noemen de indieners van de motie de g-rekening.

De g-rekening is een fiscaal instrument om de betaling van de verschuldigde loonheffingen en omzetbelasting door uitzenders en onderaannemers te waarborgen. De mutaties op de g-rekening geven geen rechtstreekse informatie over het door een werkgever betaalde loon en dus ook niet over het al dan niet betalen van het WML. Wel kunnen sommige gegevens op de g-rekening nuttig zijn bij het vaststellen van het risico op onderbetaling.

Met het oog hierop zal de Belastingdienst een elektronische kopie verstrekken aan de Inspectie SZW van het bestand met de mutaties op de g-rekeningen. De Inspectie SZW kan deze informatie door maatwerkanalyse combineren met de al beschikbare informatie van de Inspectie SZW. De praktijk zal leren of en hoe groot de toegevoegde waarde is van dit door de Belastingdienst ter beschikking gestelde bestand voor het detecteren door de Inspectie SZW van betalingen onder het WML. Deze nieuwe werkwijze kan naar verwachting dit voorjaar starten.

Onderzoek in EU-verband naar de effecten van vrij verkeer van personen

Naar aanleiding van het debat over het vrij werknemersverkeer met Bulgarije en Roemenië is een motie aangenomen (Van Nieuwenhuizen-Wijbenga c.s.5) die de regering oproept om in EU-verband de effecten van het vrij personenverkeer te onderzoeken, in het licht van de sociaaleconomische omstandigheden op dit moment. Ik beschouw deze motie als een ondersteuning van het kabinetsbeleid. Het kabinet is al in gesprek met de Europese Commissie en andere lidstaten over de effecten van het vrij personenverkeer, onder meer op het gebied van integratie, leefbaarheid en het toenemend beroep op uitkeringen. In aanvulling hierop zal ik bezien op welke wijze een onderzoek in EU-verband naar de effecten van vrij verkeer van personen kan worden geïnitieerd.

Controle van de cao en motie sluitende handhavingsaanpak land- en tuinbouwsector

Tijdens de behandeling van de SZW-begroting op 14 december jl. heb ik in reactie op de heer Spekman toegezegd in een brief in te gaan op de handhaving van cao-afspraken. In het verlengde hiervan ga ik in op de uitvoering van de motie-Klaver.6 Deze motie verzoekt de regering om in overleg met de sociale partners en de Inspectie SZW te komen tot een sluitende handhavingsaanpak om oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden in de land- en tuinbouw een halt toe te roepen. Ik beschouw deze motie als een ondersteuning van mijn beleid.

Oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden wordt in Nederland voorkomen door gelijke rechten en plichten op het gebied van de arbeidsvoorwaarden voor werknemers die in Nederland werken. Indien een Nederlands bedrijf (structureel) buitenlandse werknemers inhuurt, dient het bedrijf de Nederlandse wet- en regelgeving in acht te nemen, waaronder het wettelijk minimumloon, alsmede de van toepassing zijnde cao. Tijdelijk in Nederland gedetacheerde werknemers hebben op grond van de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid recht op een «harde kern» van arbeidsvoorwaarden, volgens de algemeen verbindend verklaarde cao in de betreffende sector: cao-loon (betaald door de dienstverlener), vakantiedagen, rusttijden, maximale werktijden, regels en voorwaarden voor uitzendwerk, veiligheidsmaatregelen en gelijke behandeling. Daarmee gelden voor Nederlandse en buitenlandse werknemers dezelfde loonafspraken. Op deze manier wordt arbeidsverdringing voorkomen.

Cao’s zijn civielrechtelijke overeenkomsten tussen werkgevers, werknemers en hun organisaties. Cao-partijen zijn verantwoordelijk voor de totstandkoming en de inhoud van cao’s en de (controle op) de naleving. Het kabinet ondersteunt cao-partijen op diverse manieren. Zo kunnen nalevingsbepalingen in de cao algemeen verbindend worden verklaard, zodat zij gelden voor de hele sector. Ook kunnen cao-partijen de Inspectie SZW verzoeken een onderzoek in te stellen ter ondersteuning van de privaatrechtelijke handhaving. Tot slot wisselen de Inspectie SZW en sociale partners signalen en gegevens uit ter bevordering van de handhaving.

De Tijdelijke commissie Lessen uit recente arbeidsmigratie heeft gevraagd een nalevingsautoriteit in te stellen voor cao’s. In mijn brief van 18 november heb ik als reactie hierop aangegeven dat het kabinet positief is over initiatieven van sectoren om de naleving van cao-afspraken te controleren. Gezien de verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en private partijen, en de maatregelen die al zijn genomen om concurrentie op arbeidsvoorwaarden en uitbuiting tegen te gaan, ziet het kabinet op dit moment geen aanleiding om een actievere rol te vervullen bij de naleving van cao’s. Dat laat onverlet de mogelijkheid dat cao-partijen de Inspectie SZW vragen een onderzoek in te stellen.

Voor een overzicht van generieke maatregelen van het kabinet om oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden tegen te gaan verwijs ik naar mijn brieven van 14 april 2011 en 18 november 2011. Specifiek in de land- en tuinbouwsector vinden de volgende activiteiten plaats. De land- en tuinbouw is een van de prioritaire sectoren voor de Inspectie SZW. De Inspectie SZW werkt op verschillende manieren samen met de sector aan verbetering van de naleving en handhaving.

  • De Inspectie SZW voert een landelijk inspectieproject uit in de land- en tuinbouw om arbeidsmarktfraude aan te pakken.

  • In deze sector zijn twee interventieteams7 actief (Westland Interventieteam en Interventieteam Champignons).

  • De Inspectie SZW en de sector werken samen aan voorlichting en wisselen signalen, meldingen van wetsovertredingen en inspectieresultaten uit. Zo bevorderen LTO Glaskracht en de Inspectie SZW gezamenlijk via voorlichting en werkinstructies dat ondernemers in de glastuinbouw zich aan de wet- en regelgeving houden. Ook zijn LTO Nederland, ZLTO en vertegenwoordigers van de vakbonden betrokken bij voorlichtingsacties van het Rijk, zoals in het kader van de campagne «Voorkom problemen, weet hoe het zit.nl».

  • In het kader van zelfregulering is in de champignonteelt in 2011 het keurmerk Fair Produce Nederland tot stand gebracht waarvoor bedrijven zich nu kunnen aanmelden. Fair Produce Nederland staat voor de uitbetaling van een eerlijk loon aan de productiemedewerkers, overeenkomstig de Nederlandse wet- en regelgeving. Het Interventieteam Champignons werkt samen met Fair Produce Nederland om het niveau van naleving van wet- en regelgeving te bevorderen. Zo is onlangs een gezamenlijk artikel8 over schijnconstructies (constructies waarmee de tewerkstellingsvergunningplicht wordt ontdoken) verschenen met het doel om ondernemers op het goede spoor te houden respectievelijk op dit spoor te brengen. Het artikel geeft tevens een signaal af aan de detailhandel, zodat ook deze ondernemingen zich kritisch opstellen ten opzichte van de productiebedrijven.

  • Zoals aangegeven tijdens de begrotingsbehandeling onderzoek ik of het huidige instrumentarium voldoende is om schijnconstructies aan te pakken. Ik heb toegezegd aanvullende maatregelen te nemen als dat niet het geval is.

Met al deze activiteiten wordt – zoals met de motie Klaver is beoogd – op gerichte wijze samengewerkt aan de verbetering van de handhaving in de land- en tuinbouw.

In het debat met uw Kamer over het werknemersverkeer met Bulgarije en Roemenië op 21 december 2011 heb ik toegezegd dat ik met LTO zal overleggen over de mogelijkheden die de sector ziet voor het beroep van «tuinbouwvakker» (een beroep waarin werknemers het hele jaar, op verschillende locaties, in de tuinbouw kunnen werken) en de ondersteuning die ik daarbij kan verlenen. Ook heb ik toegezegd over de inzet van werklozen te overleggen met sectoren die veel gebruik maken van arbeidsmigranten. In het voorjaar van 2012 informeer ik uw Kamer over de uitkomsten.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. G. J. Kamp

Bijlage Personen ouder dan 15 jaar met een uitkering afkomstig uit Midden- en Oost-Europa

Soort uitkering/jaar

2006

2007

2008

2009

2010

WW

910

800

1 020

2 140

2 540

WWB

2 200

2 090

2 190

2 630

3 170

AO (WAO/WIA/Wajong)

1 230

1 230

1 230

1 360

1 400

ANW

430

430

430

430

430

Totaal (excl. ZW, AKW en AOW)

4 770

4 550

4 870

6 560

7 540

           

AOW

3 950

3 950

4 000

4 020

4 160

Totaal (excl. ZW, AKW)

8 720

8 500

8 870

10 580

11 700

Uitsplitsing WWB/jaar

2006

2007

2008

2009

2010

WIJ

       

200

AIO

       

460

Overig WWB

2 200

2 090

2 190

2 630

2 510

Totaal WWB

2 200

2 090

2 190

2 630

3 170

Uitsplitsing personen ouder dan 15 jaar met een uitkering afkomstig uit Midden- en Oost Europa

Soort uitkering

WW

Land van herkomst/jaar

2006

2007

2008

2009

2010

Bulgarije

60

60

60

80

80

Estland

       

10

Hongarije

90

80

80

180

190

Letland

10

   

10

20

Litouwen

10

10

10

30

50

Polen

520

460

660

1 500

1 830

Roemenië

120

110

110

180

190

Slovenië

         

Slowakije, Tsjechië en voormalig Tsjecho-Slowakije

100

80

100

160

170

Totaal personen afkomstig uit MOE-landen

910

800

1 020

2 140

2 540

Autochtonen en tweede generatie allochtonen

180 070

155 640

138 740

219 750

218 490

Westerse allochtonen (excl. EU-uitbreidingslanden)

10 730

9 200

8 360

12 190

11 600

Niet-westerse allochtonen

26 630

24 550

24 010

34 880

32 910

Soort uitkering

WWB

Land van herkomst/jaar

2006

2007

2008

2009

2010

Bulgarije

190

190

220

270

340

Estland

10

10

10

10

10

Hongarije

230

220

220

250

270

Letland

20

10

20

30

40

Litouwen

20

20

20

40

60

Polen

1 140

1 090

1 150

1 380

1 700

Roemenië

320

300

310

360

420

Slovenië

 

 

 

 

 

Slowakije, Tsjechië en voormalig Tsjecho-Slowakije

270

250

240

290

330

Totaal personen afkomstig uit MOE-landen

2 200

2 090

2 190

2 630

3 170

Autochtonen en tweede generatie allochtonen

206 750

186 690

174 670

192 460

205 680

Westerse allochtonen (excl. EU-uitbreidingslanden)

24 720

24 730

25 510

26 860

27 940

Niet-westerse allochtonen

164 470

153 620

152 630

164 170

176 840

Soort uitkering

Arbeidsongeschiktheid – WAO/WIA/WAJONG

Land van herkomst/jaar

2006

2007

2008

2009

2010

Bulgarije

70

60

60

80

70

Estland

         

Hongarije

170

160

160

170

150

Letland

10

10

     

Litouwen

       

20

Polen

630

650

660

740

800

Roemenië

170

180

170

210

200

Slovenië

         

Slowakije, Tsjechië en voormalig Tsjecho-Slowakije

180

170

180

160

160

Totaal personen afkomstig uit MOE-landen

1 230

1 230

1 230

1 360

1 400

Autochtonen en tweede generatie allochtonen

671 110

664 650

653 780

656 060

659 220

Westerse allochtonen (excl. EU-uitbreidingslanden)

24 890

24 090

23 560

23 640

23 620

Niet-westerse allochtonen

66 400

66 890

68 150

68 290

72 060

Soort uitkering

AOW

Land van herkomst/jaar

2006

2007

2008

2009

2010

Bulgarije

90

100

110

120

130

Estland

30

20

20

20

20

Hongarije

1 380

1 360

1 330

1 300

1 290

Letland

50

50

50

50

40

Litouwen

30

30

30

30

20

Polen

1 490

1 470

1 500

1 500

1 550

Roemenië

220

240

250

250

260

Slovenië

         

Slowakije, Tsjechië en voormalig Tsjecho-Slowakije

660

680

710

750

850

Totaal personen afkomstig uit MOE-landen

3 950

3 950

4 000

4 020

4 160

Autochtonen en tweede generatie allochtonen

2 208 520

2 247 600

2 298 610

2 358 440

2 407 630

Westerse allochtonen (excl. EU-uitbreidingslanden)

97 090

99 390

99 870

101 240

102 740

Niet-westerse allochtonen

53 020

58 160

62 380

67 590

73 320


X Noot
1

Kamerstukken II 2011–2012, 29 407, nrs. 118 en 132.

X Noot
2

Deze cijfers zijn afkomstig van het CBS en geven de personen met een uitkering weer van degenen die in Nederland staan ingeschreven in de GBA en als herkomstland één van de landen uit Midden- of Oost-Europa hebben: Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije, Slovenië, Estland, Letland, Litouwen, Bulgarije en Roemenië. Het betreft personen geboren in een land uit Midden- of Oost-Europa (1e generatie).

X Noot
3

Zie voetnoot 1, pagina 1.

X Noot
4

Kamerstukken II 2011–2012, 33 000 XV, nr. 29, aangehouden motie (Spekman c.s.).

X Noot
5

Kamerstukken II 2011–2012, 29 407, nr. 122.

X Noot
6

Kamerstukken II 2010–2011, 29 407, nr. 124.

X Noot
7

Interventieteams zijn samenwerkingsverbanden van de Belastingdienst, het UWV, de Inspectie SZW, de gemeenten (VNG en Divosa), de Sociale Verzekeringsbank, de politie en het Openbaar Ministerie. Interventieteams pakken door middel van controles in branches en wijken illegale tewerkstelling, illegale huisvesting van werknemers, uitkeringsfraude en ontduiking van belastingen en sociale premies aan.

X Noot
8

Polenconstructies zijn doodlopende weg, 9 december 2011, www.agriholland.nl.

Naar boven