29 398 Maatregelen verkeersveiligheid

Nr. 299 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 oktober 2011

In mijn brief van 1 juli 2011 (kamerstuk 29 398–283) heb ik aangegeven dat het CBR mijn vragen over de financiële continuïteit (inclusief de pensioenproblematiek) en de prestaties nog niet afdoende had beantwoord. Ik heb mijn voorkeur aangegeven om het CBR te laten voortbestaan, mits alsnog aan mijn voorwaarden zou worden voldaan. Ik heb u toegezegd de Tweede Kamer in oktober 2011 mijn definitieve oordeel over het CBR te doen toekomen.

Bevindingen

Pensioenen en financiën

Ten aanzien van de pensioenen waren de directie en bonden voor de zomer weliswaar met elkaar van mening dat een eindloonregeling niet langer houdbaar was, maar bestond er nog geen overeenstemming over een alternatief. In mijn brief van 1 juli 2011 heb ik nogmaals een dringend beroep gedaan op directie en bonden om snel tot een akkoord te komen. Ik ben dan ook verheugd dat eind september 2011 de overgrote meerderheid van de leden van de vakbonden heeft ingestemd met een nieuwe CAO CBR, inclusief het onderbrengen van de pensioenen bij het ABP (middelloon). Hiermee wordt de huidige dure en onbeheersbare eindloonregeling per 1 januari 2012 beëindigd. De werknemers van het CBR hebben met hun instemming blijk gegeven zich medeverantwoordelijk te voelen voor de continuïteit van het CBR. Zij hebben zo de directie in staat gesteld mij er van te overtuigen dat het CBR binnen enkele jaren weer financieel gezond kan zijn.

Prestaties

In juni 2011 waren de prestaties van het CBR bij drie (Rijvaardigheid, Theorie en CCV) van de vier onderdelen reeds op orde. Inmiddels hebben de door het CBR in gang gezette maatregelen er toe geleid dat de prestaties voor het onderdeel Rijgeschiktheid aantoonbaar zijn verbeterd, waardoor nog dit jaar alle normen zullen worden gehaald.

Overige voorwaarden

In juli had ik reeds geconstateerd dat aan mijn overige voorwaarden (nieuwe medezeggenschapsstructuur, geen nieuwe misstanden en statutenwijziging) was voldaan. Zo heeft het CBR in het afgelopen halfjaar de medezeggenschaps- structuur aangepast aan de nieuwe organisatiestructuur. Op 28 juni jl. hebben er conform het nieuwe reglement OR-verkiezingen plaatsgevonden. Voorts zijn er in de afgelopen maanden geen misstanden vanuit de CBR-organisatie aan het licht gekomen. Tenslotte hebben directie en raad van toezicht toegezegd dat de statutenwijziging de komende maand doorgevoerd zal worden.

Oordeel

Nu aan mijn voorwaarden is voldaan, heb ik besloten het CBR zelfstandig te laten voortbestaan. Ik zal erop toezien dat de directie en raad van toezicht het tempo van de veranderingen en verbeteringen onverminderd voortzetten. Daarmee zijn alternatieven voor de taakuitvoering door het CBR niet meer aan de orde.

Instellingswet

Begin dit jaar heb ik aangegeven dat ik het wetsvoorstel voor de instellings-wetgeving CBR aanhoud tot het moment dat er duidelijkheid is over de toekomst van het CBR.

Omdat het CBR louter publieke taken uitvoert op het belangrijke terrein van verkeersveiligheid, acht ik het ongewenst dat het CBR een privaatrechtelijk zbo (stichting) blijft. Bij een uitsluitend publieke taakuitoefening behoort – in lijn met het Kabinetsbeleid en de Kaderwet zbo – een publiekrechtelijk regime met een hierop toegesneden instrumentarium. Met dit besluit creëer ik de noodzakelijke institutionele helderheid en verkrijgt het CBR dezelfde positie als andere onder mij ressorterende zbo’s zoals de Dienst Wegverkeer (RDW), het Kadaster en de Luchtverkeersleiding Nederland.

Met het publiekrechtelijk regime worden mijn ministeriële bevoegdheden geborgd. Het gaat daarbij om aspecten als benoeming, ontslag en bezoldiging van de directie, goedkeuring van de begroting, redelijke tarieven, de jaarrekening en het financieel meerjarenbeleidsplan, de vaststelling van omvang en inhoud van het takenpakket en de uitvoering van (kwaliteit) benchmarks en audits.

Het CBR heeft toegezegd aan deze omvorming tot een publiekrechtelijk zbo mee te werken. Deze omvorming heeft voor de CBR-medewerkers geen rechtspositionele gevolgen. Zij behouden hun eigen CAO en werknemersstatus.

Nu ik heb besloten over de toekomst van het CBR, kan het wetsvoorstel waarin de instellingswetgeving van het CBR is opgenomen, begin 2012 bij de Tweede Kamer worden ingediend.

Verdere professionalisering

De uitvoering van het Verbeterprogramma 2011 – 2014, dat binnen het CBR als leidraad geldt voor het verder verbeteren en professionaliseren van de organisatie, ligt op schema. De nieuwe directie en nieuwe raad van toezicht hebben samen met het personeel in een relatief korte periode veel tot stand gebracht. Dit neemt echter niet weg dat het CBR nog een lange weg te gaan heeft. De gevolgen van jarenlange verwaarlozing zijn immers niet binnen 9 maanden weg te nemen.

In het afgelopen jaar heeft de directie van het CBR zich in de eerste plaats gericht op het op orde krijgen van de eigen organisatie. Parallel daaraan is gestart met het professionaliseren van de klantbediening en service. Op dat punt valt nog veel winst te behalen. Ik wil dat de klanten van het CBR in de komende periode in toenemende mate gaan merken dat het CBR professionaliseert. Om te borgen dat het CBR het tempo van de veranderingen voortzet, zal ik ook de komende jaren de voortgang van het Verbeterprogramma kritisch blijven volgen en zo nodig bijsturen.

Onafhankelijke klachtencommissie

De afgelopen periode heeft de Nationale Ombudsman (NOM) mij geadviseerd hoe het CBR beter om kan gaan met klachten van burgers en hoe invulling gegeven kan worden aan de wens van uw Kamer om de klachtenafhandeling onafhankelijk te borgen. De NOM heeft daarbij gewezen op ervaringen bij andere bestuurs-organen. Daaruit blijkt dat de afhandeling van klachten door een externe commissie voor de burger vertragend werkt. Ook blijkt dat juist informele afhandeling van klachten het meest effectief is. Het CBR moet derhalve zelf voor een goed functionerende en professionele klachtenafhandeling zorgen. Op dit moment wordt door het CBR en de Nationale Ombudsman het volgende voorstel verder uitgewerkt:

  • 1. Bij de NOM wordt tijdelijk een voor interventies bedoeld CBR-loket opengesteld waar de burger per e-mail kan aangeven dat het CBR klachten niet correct of niet tijdig behandelt. In de klachtenfolder en de ontvangstbevestiging van een klacht wijst het CBR op deze mogelijkheid. Binnen één werkdag neemt de NOM met de indiener van de klacht telefonisch contact op. De NOM meldt de bevindingen uit het telefoongesprek direct aan het CBR en geeft het CBR de opdracht om direct actie te ondernemen in de betreffende klachtprocedure.

  • 2. De NOM adviseert het CBR en het ministerie over hoe de klachtbehandeling en de werkprocessen geoptimaliseerd kunnen worden.

  • 3. De NOM gaat medewerkers van het CBR opleiden.

Het spreekt voor zich dat het CBR zodanig moet werken dat er zo min mogelijk klachten en bezwaren ontstaan. Waar deze wel ontstaan, moeten klachten correct en zo snel mogelijk worden behandeld. De voorgestelde aanpak zal hier een belangrijke bijdrage aan leveren. Daarnaast zal de raad van toezicht een onafhankelijke voorzitter van de CBR-klachtencommissie benoemen.

De NOM geeft overigens aan «een zeer positieve indruk te hebben gekregen van de huidige lijn die het CBR heeft uitgezet om het aantal klachten te verminderen en op een constructieve wijze met klachten om te gaan».

Ik heb het CBR verzocht het voorstel, waarmee naar mijn oordeel aan de essentie van de wens van uw Kamer tegemoet wordt gekomen, voor het eind van dit jaar uit te werken zodat invoering vanaf 1 januari 2012 mogelijk is. Na één jaar zal een evaluatie plaatsvinden.

Vereenvoudiging medische onderzoeken rijvaardigheid en geschiktheid

Zoals aangekondigd tijdens het AO verkeersveiligheid van 8 september 2011, start ik nog dit najaar een onderzoek om te bezien hoe ik het hele proces van medische onderzoeken in het kader van rijvaardigheid en geschiktheid kan vereenvoudigen met inbegrip van eventuele wijzigingen in wet- en regelgeving. Hierover zal ik de Kamer in het voorjaar van 2012 informeren.

Ten slotte

Met mijn besluit over de toekomst van het CBR is aan een onzekere tijd voor alle betrokkenen een eind gekomen. Ik ben verheugd dat de directie, de raad van toezicht en de medewerkers er in geslaagd zijn om in een relatief korte periode «het tij te doen keren». Er moet nog veel gebeuren, maar de directie en raad van toezicht werken er hard aan om samen met de medewerkers van het CBR een moderne en professionele taakuitvoerder te maken.

De minister van Infrastructuur en Milieu,

M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Naar boven