Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juli 2011
In mijn brief van 24 januari 2011 (kamerstuk 29 398-261) en tijdens het AO CBR op 9 maart 2011 heb ik uw Kamer gemeld dat ik eind juni 2011 zal vaststellen of het CBR voldoende
voortgang heeft geboekt met de uitvoering van het Verbeterprogramma 2011 – 2014 en dat ik zal bepalen of het CBR in de huidige
vorm nog levensvatbaar is.
In de afgelopen vijf maanden hebben de directie en de raad van toezicht van het CBR de uitvoering van het Verbeterprogramma
voortvarend ter hand genomen. Mij is duidelijk geworden dat zij alles op alles zetten om van het CBR een (financieel) gezonde
en goed presterende organisatie te maken. De directie van het CBR steekt daarbij veel energie in de noodzakelijk cultuurverandering.
Er zit tempo in de veranderingen en op veel punten wordt daadwerkelijk vooruitgang geboekt.
Het CBR is er nog niet in geslaagd mijn eerste vraag bij de beoordeling (zie bijlage) positief te beantwoorden. Hierdoor is
nog onzeker wanneer er een oplossing is voor de zorgelijke financiële situatie. Ten aanzien van de pensioenen zijn de directie
en bonden weliswaar met elkaar van mening dat een eindloonregeling niet langer houdbaar is, maar er is nog geen overeenstemming
(op hoofdlijnen) over een alternatief. Momenteel wordt hierover door de directie van het CBR en de bonden verder onderhandeld.
Ik doe nogmaals een dringend beroep op directie en bonden hier snel uit te komen, aangezien dit bepalend is voor de financiële
continuïteit van het CBR.
De prestaties van het CBR zijn bij drie (Rijvaardigheid, Theorie en CCV) van de vier onderdelen op orde. Voor het onderdeel
Rijgeschiktheid is nu helder wat de oorzaak is van het achterblijven van de prestaties ten aanzien van de Lichte Educatieve
Maatregel Alcohol (LEMA) en de Educatieve Maatregel Gedrag (EMG). Het CBR heeft inmiddels maatregelen in gang gezet die volgens
de directie na de zomer tot aantoonbaar betere prestaties zullen leiden.
Het CBR voldoet op dit moment dus nog niet aan de door mij gestelde voorwaarden. Dit betekent dat ik de terugvalopties nog
verder uitwerk en daarover in overleg treed met organisaties in het publieke en private domein (markt, sector en RDW). Er
is immers geen tijd te verliezen. Parallel daaraan zal het CBR de komende maanden hard doorwerken om de bovengenoemde punten
op te lossen.
Zoals u weet, heeft het mijn voorkeur om het CBR voort te laten bestaan, maar dan zal wel aan mijn voorwaarden moeten zijn
voldaan. In oktober informeer ik u over mijn definitieve oordeel.
De minister van Infrastructuur en Milieu,
M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
BIJLAGE BEOORDELING VOORTGANG CBR
Ik heb het CBR aangegeven dat er bij de beoordeling in juni 2011 concreet zicht moet zijn op onder andere oplossingen voor
de twee grote risico’s die ik aan de Tweede Kamer heb gemeld, namelijk de financiële problematiek en de moeizame arbeidsverhoudingen.
Bij die beoordeling zullen in ieder geval de volgende vragen positief moeten worden beantwoord:
-
1. Is er overeenstemming (op hoofdlijnen) over de versobering van de pensioenregeling, de aanpassing van de governance van de
pensioenregeling en is er zicht op een nieuwe CAO?
-
2. Is er een nieuwe medezeggenschapsstructuur?
-
3. Zijn de prestaties van de taakuitvoering gelijk of verbeterd?
-
4. Zijn er geen nieuwe misstanden?
-
5. Zijn de statuten gewijzigd?
Daarnaast beoordeel ik de voortgang van het Verbeterprogramma 2011 – 2014 aan de hand van de door het CBR benoemde resultaten.