Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 29389 nr. 33 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 29389 nr. 33 |
Vastgesteld 19 december 2011
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 bestond bij enkele fracties behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 30 maart 2011 inzake het actieplan »Ouderen in veilige handen» (29 389, nr. 30). De op 24 mei 2011 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de minister bij brief van 16 december 2011 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Smeets
De griffier van de commissie,
Teunissen
Inbreng VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het actieplan «Ouderen in veilige handen». Zij onderschrijven het belang van een stevige aanpak van ouderenmishandeling, maar hebben een aantal vragen.
De reikwijdte van het actieplan is niet geheel duidelijk. Wat deze leden betreft moet alle ouderenmishandeling – ongeacht de locatie waar deze plaatsvindt – aangepakt worden. Kan de staatssecretaris bevestigen dat het actieplan niet alleen betrekking heeft op ouderen die in instellingen wonen, maar ook op ouderen die zelfstandig wonen in een huur- of koopwoning?
In de begeleidende brief geeft de staatssecretaris aan dat ouderenmishandeling in twee settings voorkomt: binnen de professionele setting en in huiselijke kring. Het actieplan grijpt op beide settings aan, echter in de huiselijke kring alleen concreet ten aanzien van vrijwilligers en een algemene voorlichtingscampagne. De cijfers omtrent ouderenmishandeling laten zien dat in 90% van de gevallen de dader een familielid is en in 1% een professional (cijfers 2009, van Movisie). Een deel hiervan kan gezien worden in het kader van overbelaste mantelzorgers, maar zeker niet alle gevallen. Kan de staatssecretaris toelichten welk deel van de ouderenmishandeling door familieleden plaatsvindt in het kader van overbelaste mantelzorg en welk deel niet? De leden van de VVD-fractie vragen de staatssecretaris voorts toe te lichten hoe zij verwacht de ouderenmishandeling die plaatsvindt door familieleden – zoals hierboven vermeld het overgrote deel van de ouderenmishandeling – terug te dringen.
Ten aanzien van de signalering van ouderenmishandeling vinden de leden van de VVD-fractie het zeer relevant dat 90% van de gevallen van ouderenmishandeling door een familielid wordt gepleegd en slechts 1% door een professional. Toch wordt gekozen voor een meldplicht omtrent mishandeling door professionals en een meldcode bij mishandeling door een familielid. De kans dat een professional lucht krijgt van ouderenmishandeling door een familielid is dus vele malen groter dan mishandeling door een andere professional, maar hij hoeft dit niet verplicht te melden. Niet alleen komt mishandeling door familieleden veel vaker voor, het ligt bovendien voor de hand dat ouderen nog minder geneigd zijn aangifte te doen tegen een familielid dan tegen een zorgprofessional aangezien er niet alleen een afhankelijkheidsrelatie maar ook een familieband is. Wat deze leden betreft dienen daarom professionals die met ouderen werken altijd verplicht melding te doen van ouderenmishandeling, wie de dader ook is, professional of familielid.
In het actieplan wordt aangekondigd dat een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) verplicht wordt gesteld voor mensen die beroepsmatig werkzaam zijn in de langdurige zorg. Eenmaal afgegeven kan een VOG niet met terugwerkende kracht worden ingetrokken. De leden van de VVD-fractie vragen de staatssecretaris aan te geven in hoeverre een periodieke actualisatie van de VOG – zoals bijvoorbeeld voorgesteld door de commissie Gunning naar aanleiding van het onderzoek naar kindermisbruik in Amsterdam – van toegevoegde waarde kan zijn bij het voorkomen van ouderenmishandeling door professionals.
In het actieplan is sprake van crisisopvang voor slachtoffers van ouderenmishandeling. De leden van de VVD-fractie hebben grote bezwaren tegen de gedachte dat ouderen tijdelijk op een andere locatie worden ondergebracht uit bescherming tegen een mishandelaar. Het kan wat hen betreft absoluut niet de bedoeling zijn dat de oudere weggehaald wordt uit de vertrouwde omgeving om weg te komen van een dader. Dit is de omgekeerde wereld en zeker geen verbetering van de positie van het slachtoffer. Juist de dader moet weggehaald worden uit de situatie – in huiselijke kring kan gebruik worden gemaakt van het huisverbod en zorgprofessionals die ouderen mishandelen dienen ontslagen te worden – terwijl de oudere gewoon in de vertrouwde omgeving kan blijven. De leden van de VVD-fractie ontvangen graag een reactie van de staatssecretaris op dit punt. Is zij het met deze leden eens dat het verplaatsen van het slachtoffer de omgekeerde wereld is? Is zij bereid te bezien welke mogelijkheden bestaan om juist de dader uit de situatie te verwijderen, en deze zo nodig uit te breiden?
Ten slotte pleiten de leden van de VVD-fractie voor zwaardere straffen bij geweld in afhankelijkheidsrelaties, zoals ouderenmishandeling. Wat hen betreft worden delicten in afhankelijkheidsrelaties net zo zwaar gestraft als geweld tegen medewerkers met een publieke taak, te weten een drie keer zo hoge straf in vergelijking met het «reguliere» mishandelingartikel. Zij vragen de staatssecretaris een reactie op dit voorstel, waarbij in ieder geval ingegaan wordt op de mogelijkheden hiertoe in het strafrecht.
Inbreng PvdA-fractie
De leden van de fractie van de PvdA hebben met zowel interesse als enige reserveringen kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris waarin zij het actieplan «Ouderen in veilige handen» omschrijft. Het actieplan is een poging om ouderen, en specifiek ouderen die afhankelijk zijn van zorg, een zekere vorm van bescherming te bieden tegen mishandeling en geweld in afhankelijkheidsrelaties. Daarmee richt het plan zich alleen tegen mishandeling en geweld in huiselijke kring en professionele setting.
De leden van de PvdA-fractie hechten veel belang aan de erkenning van de kwetsbare situatie van veel zorgafhankelijke ouderen, en zijn daarom blij dat er met dit plan een begin wordt gemaakt met het versterken van de positie van deze ouderen. De leden van de PvdA-fractie zijn echter wel van mening dat het plan dat nu wordt gepresenteerd erg reactief is, en weinig oog heeft voor de oorzaken van het probleem. Overbelasting van zorgpersoneel en mantelzorgers, beiden debet aan het probleem, worden nauwelijks aangestipt. Daarmee lijkt de staatssecretaris zelf geen enkele verantwoordelijkheid op zich te nemen en is dit plan onvolledig en slechts een pleister op de wonde. De beroepsgroep komt er niet zo gemakkelijk vanaf. De leden van de PvdA-fractie verwachten daarom enige aanvulling van dit actieplan met betrekking tot preventie. Ondersteuning van mantelzorgers en het aanpakken van werkdruk van zorgprofessionals dienen daarvan een onderdeel te zijn.
In het plan wordt onderscheid gemaakt tussen de thuissituatie en professionele situatie. De staatssecretaris wil dat de zorgaanbieder onderzoek doet naar iemands functioneren voordat hij of zij wordt aangenomen. De leden van de PvdA-fractie kunnen zich daar tot zekere hoogte in vinden, maar zijn wel van mening dat dit onderzoek naar verhouding moet zijn. Het kan niet de bedoeling zijn mensen levenslang te weren uit een baan in de zorg vanwege totaal ongerelateerde aanvaring met justitie in een ver verleden.
Onderzoek naar iemands functioneren kan gedaan worden door een VOG verplicht te stellen. Wordt er bij dat onderzoek ook gebruik gemaakt van andere bronnen, het BIG-register bijvoorbeeld of getuigschriften van eerdere werkgevers? Worden VOG en BIG aan elkaar gekoppeld?
Geldt de verplichting voor het aandragen van een VOG bij sollicitatie alleen voor mensen in de langdurige zorg, of ook in ziekenhuizen? Geldt het dan voor alle personeel; ook de schoonmaker, administratief medewerker, leidinggevende en lid van de Raad van Bestuur, invallers, inleners en vakantiekrachten, en verderop in de keten, bijvoorbeeld bij medewerkers van zorgbemiddelingsbureaus? Op welke manier zal worden gewogen of een aantekening in de VOG ook (nog) relevant is? Bij welke functies voor vrijwilligers acht de staatsecretaris het opvragen van een VOG wel gewenst?
De brief benadrukt ook de verschillende vormen van mishandeling van ouderen. Toch lijkt in de uitwerking van het plan de nadruk te liggen op geweld. In de brief schrijft de staatssecretaris namelijk: «Het risico van geweld moet zo vroeg mogelijk gesignaleerd worden, het geweld moet zo snel mogelijk stoppen, de positie van het slachtoffer moet worden versterkt en de pleger moet worden aangepakt, om herhaling te voorkomen». De leden van de PvdA-fractie betwijfelen of verwaarlozing en financiële uitbuiting van ouderen voldoende worden ondervangen met het voorgestelde plan. Het is immers vastgesteld dat het in 40% van de gevallen van ouderenmishandeling gaat om financieel misbruik.
De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat er grotere stappen nodig zijn om afspraken over bewindvoering beter te regelen. Stappen die verder rijken dan de huiselijke of professionele sfeer en die ook uitbuiting en oplichting door onbekenden aanpakken. Een project «Voorkomen van financiële uitbuiting» is dan wat mager.
De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de afhankelijkheidspositie van ouderen wordt verergerd door de voorgenomen veranderingen in de AOW, die ertoe leiden dat ouderen die inwonen bij hun kinderen een deel van hun AOW-uitkering moeten inleveren, omdat er voortaan wordt uitgegaan van het huishoudinkomen. Kan de staatssecretaris daarop reageren? Hoe ziet zij dat in het kader van dit actieplan en het optreden tegen die afhankelijkheid en voor de positie van ouderen?
Ten slotte hebben de leden van de PvdA-fractie een aantal losse vragen over het actieplan:
− Wat is de reactie van de beroepsgroep van verpleegkundigen en verzorgenden op het actieplan?
− In hoeverre is dit plan van toepassing op andere mensen die zorgbehoevend zijn en daardoor afhankelijk zijn van mantel- of professionele zorg?
− Waarom stelt de staatssecretaris voor organisaties die met vrijwilligers werken geen meldplicht om te melden voor, maar een meldcode?
− Waar kunnen mensen met meldingen over financiële uitbuiting/verwaarlozing terecht? Is dat bij het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG)? Worden meldingen van mishandeling aan de Inspectie ook gemonitord, en dus niet alleen de meldingen die via het SHG binnenkomen?
Inbreng PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben met vreugde kennisgenomen van het actieplan «Ouderen in veilige handen». Het is goed dat er nu een kabinetsplan is om de lang in de taboesfeer verstopte, maar wijdverbreide misstand ouderenmishandeling te bestrijden. Zij verwelkomen de aangekondigde voorlichtingscampagnes, het meldpunt, de hulp en ondersteuning voor slachtoffers, de trainingen voor professionals, de intensivering van het toezicht, de registratieregeling en de betere screening voor zorgpersoneel door onder andere een verplichte VOG voor nieuwe medewerkers.
De leden van de PVV-fractie zijn daarentegen ontevreden dat de meldplicht voor ouderenmishandeling wordt beperkt tot mishandeling gepleegd door professionals. Zij vinden de argumentatie dat een meldplicht niet bijdraagt aan een betere signalering onvoldoende, en hechten meer waarde aan het argument dat elke vorm van ouderenmishandeling verdient te worden gemeld en aangepakt. Zij vragen de staatssecretaris deze keuze te herzien.
Deze leden constateren in het actieplan een weifelende houding ten aanzien van wat dient te gebeuren als de thuissituatie van een mishandelde oudere onhoudbaar is geworden. Enerzijds wil het plan onderzoeken of er speciale crisisopvang voor mishandelde ouderen moet komen, anderzijds wordt voorzichtig de mogelijkheid verkend om de wet tijdelijk huisverbod in te zetten tegen de mishandelende huisgenoot. Waarom wordt niet de duidelijke morele keuze gemaakt dat het slachtoffer thuis moet kunnen blijven en de dader een huisverbod verdient?
Bij de justitiële aanpak van plegers wordt niet de mogelijkheid genoemd om plegers strafverzwaring te geven, vanwege de bijzondere kwetsbaarheid van hun slachtoffers. Is de staatssecretaris bereid alsnog een strafverzwaring voor plegers van ouderenmishan-deling in al zijn vormen aan het actieplan toe te voegen?
Inbreng CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het actieplan «Ouderen in veilige handen». Hiermee wordt de passage in het gedoogakkoord over ouderenmishandeling omgezet in concrete acties voor de komende jaren. Tot hun tevredenheid wordt de aanpak breed gedragen bij de verschillende relevante organisaties.
Zij hebben nog wel enkele vragen.
De meldplicht staat in het regeer- en gedoogakkoord. De leden van de CDA-fractie vragen hoe dit precies zal uitwerken in de praktijk. Graag ontvangen zij een reactie hierop van de staatssecretaris.
Vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) spelen gemeenten een belangrijke (regie)rol als het gaat om de aanpak van ouderenmishandeling. Uit onderzoek van Movisie blijkt dat in 2008 94% van alle gemeenten een info- en adviespunt ouderenmishandeling had. De doelstelling van het project «Stop ouderenmishandeling» voor 2010 was dat er 100% dekking zou zijn. Is die doelstelling inmiddels behaald? Zo niet, hoe wil de staatssecretaris ervoor zorgen dat deze doelstelling alsnog behaald wordt?
De staatssecretaris geeft aan conform het regeer- en gedoogakkoord het project «Stop ouderenmishandeling» te willen voortzetten. Welke rol speelt dit project binnen het actieplan en wat zijn de doelen van dit project?
Hoe wil de staatssecretaris ervoor zorgen dat er binnen het actieplan een uitwisseling van «best practices» plaatsvindt?
De leden van de CDA-fractie vragen wat de doelstelling van het actieplan is. Is dat alleen het doorbreken van een taboe en het tot stand brengen van een snelle en goede ketenaanpak, of zijn er ook meetbare doelstellingen die bij de evaluatie meegenomen kunnen worden?
Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie wanneer het actieplan zal worden geëvalueerd.
Inbreng SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het actieplan Ouderen in veilige handen. De bescherming van ouderen tegen verwaarlozing, mishandeling en uitbuiting is voor deze leden altijd een speerpunt geweest. Zij delen de analyse van de staatssecretaris dat de schatting van jaarlijks 200 000 gevallen van ouderenmishandeling een topje van de ijsberg is. Zij zijn namelijk van mening dat mishandeling, verwaarlozing en uitbuiting van ouderen bij uitstek daar kunnen plaatsvinden waar ouderen in een situatie van isolement verkeren. Zij zijn daarom van mening dat de inspanningen van de staatssecretaris zich ook moeten richten op het voorkomen van isolement van ouderen en andere groepen in een kwetsbare, afhankelijke positie. De genoemde leden vrezen dat maatregelen van dit kabinet, zoals het schrappen van begeleiding en dagbesteding uit de AWBZ, tot verdere vereenzaming van ouderen zullen leiden en daarmee de kans vergroten dat deze ouderen het slachtoffer worden van misstanden. De staatssecretaris stelt in de aanbiedingsbrief bij het actieplan dat zij onder ouderenmishandeling verstaat: het handelen of het nalaten van handelen van al degenen die in een terugkerende persoonlijke of professionele relatie met de oudere (iemand van 65 jaar of ouder) staan, waardoor de oudere persoon lichamelijke en/of psychische en/of materiële schade lijdt en waarbij van de kant van de oudere sprake is van een vorm van gedeeltelijke of volledige afhankelijkheid». De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de definitie die de staatssecretaris hanteert in de praktijk vooral van toepassing is op situaties van tekortschietende of ontspoorde zorg. De leden roepen hierbij de debatten over HWW Zorg, Monteverdi en Osira in herinnering. Om deze reden verbaast het de leden van de SP-fractie dan ook hogelijk dat de staatssecretaris in haar brief schrijft dat zij fouten in de zorg van deze definitie uitzondert. Deze leden ontvangen hierop graag een nadere toelichting. Indien een oudere schade oploopt door het uitblijven van voldoende toezicht op een afdeling van een verpleeghuis, of wanneer door nalatigheid in de verzorging infecties ontstaan of verergeren, is er dan naar het oordeel van de staatssecretaris geen sprake van ouderenmishandeling? Indien de ene demente bewoner in een instelling de andere demente inwoner verwondt of aanrandt, richt de handhaving van de staatssecretaris zich dan in eerste instantie op de dader of op de instelling die nalatig is geweest in het uitoefenen van toezicht?
De staatssecretaris stelt dat het actieplan zich richt op de gemeenten, in het bijzonder hun verantwoordelijkheden in het kader van de Wmo en de Wet publieke gezondheid (Wpg). Tegelijkertijd heeft de staatssecretaris een bestuursakkoord gesloten met de VNG dat voorziet in het afschaffen van het toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg op de aan de gemeenten gedecentraliseerde verantwoordelijkheden voor de gezondheidszorg. De leden van de SP-fractie vernemen graag hoe de staatssecretaris dit met elkaar rijmt.
De leden van de SP-fractie delen de opvatting van de staatssecretaris dat de gemeentelijke preventieve ouderenzorg op grond van de Wpg moet worden verbeterd. Deze verplichting voor gemeenten vloeit immers voort uit een door de Kamer aangenomen SP-amendement. De leden van de SP-fractie vragen de staatssecretaris om een antwoord op de vraag waarom de inwerkingtreding van artikel 5 Wpg aanvankelijk was uitgesteld en waarom de gemeenten geen middelen hebben ontvangen om uitvoering te geven aan dit wetsartikel. De genoemde leden vragen ook aan de staatssecretaris hoe zij wil waarborgen dat haar handreiking daadwerkelijk wordt opgevolgd door gemeenten. Dat gemeenten de wijze waarop zij de preventieve ouderenzorg aanpassen aan de concrete lokale omstandigheden en behoeften, vinden deze leden logisch. Indien echter in de ene gemeente wel een adequaat preventief ouderenbeleid wordt gevoerd en in de andere gemeente niet, dan ontstaat naar het oordeel van de leden van de SP-fractie een onaanvaardbare rechtsongelijkheid. Zij vragen de staatssecretaris of zij deze opvatting deelt, en op welke wijze zij rechtsongelijkheid gaat voorkomen. Zorgtaken kunnen naar gemeenten worden gedecentraliseerd, maar omdat gezondheidszorg een sociaal grondrecht is, blijven de minister en staatssecretaris uiteindelijk verantwoordelijk.
De leden van de SP-fractie wijzen de staatssecretaris erop dat zij regelmatig meldingen ontvangen van familieleden die geen toegang meer krijgen tot hun (dementerende) naaste verwant, omdat er een bewindvoerder is aangesteld die dit contact onmogelijk maakt. Deze leden vinden dit een zorgwekkende situatie die het risico op isolement en uitbuiting vergroot. In enkele van de door de SP-fractie ontvangen meldingen bestaat een sterke verdenking van financiële uitbuiting door een bewindvoerder. Deze leden vragen de staatssecretaris hierop te reageren. Op welke wijze wordt toezicht gehouden op bewindvoerders van ouderen en op welke wijze kunnen zij tot openheid worden gedwongen indien een vermoeden van misbruik bestaat? Deze leden vragen de staatssecretaris ook in hoeverre zij het aanvaardbaar vindt dat bewindvoerders ouderen afschermen van hun familie. Wat zijn de regels en is de staatssecretaris van mening dat deze regels aanpassing behoeven? Zij vragen de staatssecretaris voorts hoe vaak het voorkomt dat door een zorginstelling een bewindvoerder wordt aangewezen en of zij deze gang van zaken wenselijk acht. Op welke wijze zal in het project Financiële Uitbuiting met het door de leden van de SP-fractie geschetste probleem worden omgegaan? De genoemde leden vragen de staatssecretaris ook of voorlichting omtrent onterechte bijbetalingen in de AWBZ onderdeel zal uitmaken van het project Financiële Uitbuiting en of zij haar antwoord wil toelichten.
De leden van de SP-fractie vragen de staatssecretaris of de eis van een VOG in de langdurige zorg ook gaat gelden voor bestuurders en zorgmanagers. Indien de staatssecretaris deze vraag ontkennend beantwoordt vragen deze leden haar uitgebreid toe te lichten op grond waarvan zij dit onderscheid maakt. Daarnaast vragen zij in hoeverre de staatssecretaris een verband ziet tussen slechte bejegening, of zelfs mishandeling van ouderen, en de inzet van onvoldoende of onvoldoende gekwalificeerd personeel. Wat gaat de staatssecretaris ondernemen tegen zorgbestuurders die, bijvoorbeeld uit kostenoverwegingen, ongekwalificeerd personeel inzetten zoals we hebben gezien bij Stichting Charim in Zeist en vele andere instellingen.
De leden van de SP-fractie vernemen graag van de staatssecretaris welke doorzettingsmacht de ouderenmentor zal krijgen bij vermoedens van ouderenmishandeling. Kan de staatssecretaris hierop een toelichting geven? Ook vragen zij of de ouderenmentor bij vermoedens van familieleden of andere naasten van uitbuiting door een bewindvoerder de bevoegdheid krijgt om de bewindvoerder tot openheid te dwingen.
De leden van de SP-fractie zijn benieuwd of de staatssecretaris voornemens is voor de opvangplekken voor mishandelde ouderen een eigen bijdrage in te voeren. Zij zouden dit bijzonder immoreel vinden, zoals zij ook een eigen bijdrage in de vrouwenopvang en maatschappelijke opvang als hartvochtig en onrechtvaardig beschouwen. Eigen bijdragen zijn immers remgeld om het gebruik van zorg te ontmoedigen. Kan de staatssecretaris uitleggen wat het karakter wordt van de opvangplek? Betreft het een AWBZ-instelling of wordt het op een andere wijze gefinancierd? Zullen deze initiatieven puur afhankelijk worden van de mate waarin een gemeente bereid en in staat is dit te subsidiëren?
De staatssecretaris is voornemens om spoedindicaties in te gaan zetten indien mantelzorgers de zorg niet meer aankunnen en overbelast raken. De leden van de SP-fractie vragen de staatssecretaris om een bespiegeling op de situatie van mantelzorgers in Nederland en het verband tussen overbelaste mantelzorgers en een tekortschietend zorgaanbod. Zij verwijzen hierbij met nadruk naar de gegevens van mantelzorgorganisatie Mezzo, die herhaaldelijk heeft gewezen op het feit dat mantelzorgers in Nederland massaal overbelast zijn. De leden van de SP-fractie steunen de inzet van een spoedindicatie wanneer dat nodig is, maar vragen zich tevens af of hier niet het paard achter de wagen wordt gespannen. Immers, kan door een toereikend zorgaanbod in Nederland te creëren niet worden voorkomen dat mantelzorgers overbelast raken? Zou het niet beter zijn als de staatssecretaris maatregelen neemt om te voorkomen dat de situatie dermate ontspoort dat een «spoedindicatie» noodzakelijk is?
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie of er nog een uitbreiding van het justitieel kader nodig is, zowel qua wetgeving als qua beschikbare mankracht en expertise. Zijn het opsporingsapparaat en de rechterlijke macht voldoende geëquipeerd om van ouderenmishandeling een prioriteit te maken? Beschikken politie en het openbaar ministerie over voldoende mankracht en expertise? Deze leden hopen dat de staatssecretaris hen hiervan kan overtuigen.
Inbreng ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het actieplan «Ouderen in veilige handen». Zij delen de bezorgdheid van de staatssecretaris en zien de noodzaak om het taboe rondom ouderenmishandeling te doorbreken. Door te komen met een actieplan en het vrijmaken van budget zijn de eerste stappen gezet. Wel hebben zij bij een aantal punten nog een aantal opmerkingen.
In de brief komt naar voren dat ouderenmishandeling voor veel mensen een blinde vlek is. Ze weten niet van het bestaan af of denken dat dit niet in hun omgeving voorkomt. De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat het daarom helder moet zijn wanneer er gesproken wordt van ouderenmishandeling. Zij vragen zich daarom af waarom er niet is voor gekozen is om in het hele actieplan een onderscheid te maken tussen «ontspoorde zorg» en «mishandeling»? Zij zien duidelijk een onderscheid tussen beide. Bij «mishandeling» is er sprake van opzet, terwijl dit bij «ontspoorde zorg» niet het geval is. Het maken van onderscheid kan juist bijdragen aan het herkennen en erkennen ervan. Door alleen te spreken van mishandeling en niet ook van ontspoorde zorg kunnen bijvoorbeeld mantelzorgers, die vaak met veel hulp, zorg en aandacht een dierbare verzorgen zich waarschijnlijk moeilijker herkennen in het actieplan.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat er een koppeling gemaakt wordt tussen het actieplan «Ouderen in veilige handen» en de Zorgbeginselenwet. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich af of het wel verstandig is om een deel van de uitvoering van het actieplan te verankeren in een nog niet bestaande wet. Zij zien liever dat er aansluiting gezocht wordt bij huidige wetgeving.
Actiepunt 5
Zoals de leden van ChristenUnie-fractie ook tijdens het schriftelijk overleg over de «Hoofdlijnen beleidszorginstellingen» hebben aangegeven staan zij positief tegenover het instellen van een meldcode, maar plaatsen zij vraagtekens bij het invoeren van een meldplicht. Interpreteren deze leden het actieplan juist dat er teruggekomen wordt van de meldplicht welke wel in het regeerakkoord is opgenomen? Zo lezen zij: «Er wordt niet voor een meldplicht gekozen omdat uit onderzoek is gebleken dat een meldplicht in die soort gevallen niet bijdraagt aan een betere signalering van geweld in huiselijke kring.» Graag ontvangen zij hierover meer toelichting.
Actiepunt 9 Ondersteuning bij ontspoorde mantelzorg
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat niet alleen het Steunpunt huiselijk geweld op de hoogte moet zijn van de mogelijkheid om een spoedindicatie aan te vragen, maar dat dit breder bekend moet zijn. Zij suggereren om een mogelijkheid tot spoedindicatie ook mee te nemen in Actiepunt 2 «Gerichte voorlichting over ouderenmishandeling».
Een andere suggestie is gemeenten aansporen om hun mantelzorgers beter te ondersteunen. Zo blijkt uit de «Barometer basiszorg» van Mezzo dat de meeste gemeenten veel moeten verbeteren aan de organisaties en uitvoering van de basisfuncties voor mantelzorgers. Juist omdat er de komende jaren meer zaken worden overgeheveld van de AWBZ naar de Wmo zal het belangrijk zijn dat gemeenten hun ondersteuningsaanbod voor burgers goed op orde
hebben. Zo gaat het bijvoorbeeld om respijtzorg, maar ook om andere vormen van begeleiding vrijwilligers. Ontspoorde zorg is namelijk te voorkomen. De leden van de ChristenUnie-fractie noemen een aantal oorzaken van ontspoorde (mantel) zorg: onkunde en onwetendheid, overbelasting en onmacht en compassiemoeheid2. Een cursus waardoor de kennis over het ziekteproces van ouderen wordt vergroot kan bijvoorbeeld al leiden tot het wegnemen van fouten die gemaakt worden door onkunde en onwetendheid. De genoemde leden vragen in dit licht bijzonder of de 10 mln. euro die is uitgetrokken voor het actieplan wel voldoende is? Genoemde leden zien daarom graag dat bij Actiepunt 6 «E-learning, trainen en opleidingen» mantelzorgers expliciet worden meegenomen. Zij zouden wel eens flink kunnen meeprofiteren van E-learning, trainen en opleidingen.
De betrokkenheid van de fracties bij het actieplan «Ouderen in veilige handen» stel ik zeer op prijs. Ik wil de fracties dan ook bedanken voor hun getoonde belangstelling voor dit actieplan. Hieronder ga ik, mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie, in op de gestelde vragen, waar nodig ook refererend aan de bijgevoegde brief over de stand van zaken van het actieplan.
Op de vraag van de leden van de VVD-fractie of het actieplan niet alleen betrekking heeft op ouderen die in instellingen wonen, maar ook op ouderen die zelfstandig in een huur- of koopwoning wonen, kan ik antwoorden dat dat het geval is.
Voorts vragen de leden van deze fractie om aan te geven welk deel van ouderenmishandeling door familieleden plaatsvindt in het kader van overbelaste mantelzorg. Zij willen weten hoe ik verwacht de ouderenmishandeling door familieleden terug te dringen.
De enige bron die informatie geeft over ouderenmishandeling door familieleden is de factsheet «Registratie ouderenmishandeling 2009» van Movisie3.
Over het jaar 2009 zijn in totaal 656 meldingen doorgegeven aan Movisie. Dit betreft het topje van de ijsberg, aldus Movisie. In 301 situaties is de relatie tussen pleger en slachtoffer bekend. In 46% van de situaties gaat het om (klein)kinderen, die hun vader, moeder, opa of oma mishandelen. In 35% gaat het om een (ex)partner en in 9% om een ander familielid. Samen is dit 90%. In 10% gaat het om kennissen of buren. In 224 van de meldingen is bekend of het om opzettelijke mishandeling of om ontspoorde mantelzorg gaat. Driekwart van de meldingen betreft moedwillige mishandeling of misbruik en 25% betreft ontspoorde mantelzorg4.
De actiepunten uit het plan, zoals preventie (actiepunt 1), voorlichting (actiepunt 2), het melden van ouderenmishandeling (actiepunt 5) en ondersteuning bij ontspoorde mantelzorg (actiepunt 9) zijn er nadrukkelijk op gericht om ouderenmishandeling in huiselijke kring terug te dringen. In de met dit verslag meegestuurde brief over de stand van zaken heb ik verder aangegeven dat voor de komende periode prioriteit geef aan het onderwerp ontspoorde mantelzorg.
Naast de leden van de VVD-fractie hebben ook de leden van een aantal andere fracties vragen gesteld over de meldplicht / meldcode. De leden van de VVD-fractie vragen waarom wordt gekozen voor een meldcode bij mishandeling door een familielid en niet voor een meldplicht. De leden van de PVV-fractie vragen om deze keuze te herzien. De leden van de ChristenUnie-fractie plaatsen hun vraagtekens bij het invoeren van een meldplicht. De leden van de PvdA-fractie ten slotte vragen zich af waarom er geen meldplicht komt voor organisaties die met vrijwilligers werken.
In mijn keuze tussen een meldcode5 of meldplicht heb ik meegewogen dat veel gevallen van ouderenmishandeling worden gepleegd door familieleden. Ik ben desondanks van mening dat een meldcode bij ouderenmishandeling in huiselijke kring het aangewezen instrument is, ook voor organisaties die met vrijwilligers werken. Conform het regeerakkoord voer ik een meldplicht ouderenmishandeling in, daar waar het gaat om ouderenmishandeling gepleegd door professionals. De redenen, dat ik kies voor een meldcode voor ouderenmishandeling in huiselijke kring, zijn:
− Een verplichte meldcode is bewezen effectief. Uit onderzoek6 blijkt dat een meldcode effectief is (minder handelingsverlegenheid, meer kwalitatief goede meldingen). Ervaringen met een meldplicht in het buitenland (Zweden en Australië) leveren geen bewijs dat een wettelijke meldplicht leidt tot het terugdringen van geweld en mishandeling in afhankelijkheidsrelaties7.
− Een verplichte meldcode sluit beter dan een meldplicht aan bij de autonomie van de professional om verantwoorde zorg en ondersteuning te leveren. Een meldcode regelt niet alleen de melding, maar ook de verantwoordelijkheden die een professional heeft vóór en na een eventuele melding. Bovendien zullen mensen minder snel hulp zoeken als zij weten dat een professional of vrijwilliger verplicht is om vermoedens te melden.
− Een verplichte meldcode veroorzaakt minder administratieve lasten dan een meldplicht. Het hoge aantal ongegronde meldingen (79%)8 bij een meldplicht leidt tot onnodige overbelasting van het systeem en onnodige stigmatiserende onderzoeken, zonder duidelijke pluspunten voor bescherming van het slachtoffer.
− Een verplichte meldcode kan rekenen op draagvlak bij professionals.
Wanneer er sprake is van ouderenmishandeling, is het uiteraard van belang dat wordt ingegrepen. Het doel is echter niet het melden op zich, maar om het geweld te stoppen. Met een meldcode kunnen professionals er voor kiezen om zelf hulp in te schakelen om het geweld te stoppen. Een melding is dan niet meer nodig.
Voor geweld gepleegd door professionals kies ik wél voor een meldplicht. Wanneer medewerkers hun cliënten mishandelen, raakt dat ten diepste aan het goed functioneren van een instelling en daarmee aan de kwaliteit van de zorg en ondersteuning. Ik wil voorkomen dat instellingen uit vrees voor aantasting van hun goede naam afzien van het melden van gevallen van geweld. Dit wil ik doorbreken door een meldplicht. Het melden van deze gevallen is cruciaal voor het beschermen van het slachtoffer en het vertrouwen in de zorg.
Zowel de leden van de VVD-fractie als de leden van de PVV-fractie vragen, naar aanleiding van actiepunt 8b «crisisopvang voor slachtoffers van ouderenmishandeling» of ik hun opvatting deel dat niet het slachtoffer, maar juist de dader uit huis moet worden geplaatst (bijvoorbeeld door middel van het huisverbod).
Uitgangspunt van mijn beleid is dat de eigen kracht en de positie van het slachtoffer moet worden versterkt en de pleger moet worden aangepakt. In principe onderschrijf ik dan ook de visie van de VVD en de PVV dat de pleger en niet het slachtoffer het huis uit moet. Maar er schuilt achter ouderenmishandeling vaak een complexe werkelijkheid die om maatwerk per geval vraagt.
Ik heb navraag gedaan bij de gemeente Den Haag, die over twee opvangplekken voor ouderen beschikt. Deze plekken worden gebruikt in situaties, waarin het voor de oudere niet langer houdbaar is om thuis te blijven wonen in of na een periode van mishandeling. Dat kan zijn, omdat de betrokken oudere bang is om thuis te blijven wonen uit angst voor de pleger of om een andere reden even niet meer in haar of zijn eigen huis wil of kan blijven (bijvoorbeeld omdat zij of hij op krachten moet komen na langdurige verwaarlozing).
In veel gevallen, zeker bij ontspoorde mantelzorg, is de «pleger» op een bepaalde manier net zozeer slachtoffer als het slachtoffer zelf. Dan is een huisverbod niet altijd de aangewezen weg, maar moet naar een andere oplossing worden gezocht voor zowel de oudere als de mantelzorger.
Daarom ga ik na of het voorbeeld van Den Haag een goede manier is om, wanneer de situatie dat vraagt, ouderen veilige opvang te bieden. Daarnaast laat ik uitzoeken in welke gevallen van ouderenmishandeling het huisverbod het beste en het effectiefste kan worden ingezet. Dit doe ik door middel van een quickscan die moet leiden tot een handreiking voor gemeenten. Deze quickscan is eind dit jaar gereed. In alle gevallen dient er voor de pleger, afhankelijk van de situatie, een strafrechtelijk traject en/of een hulpverleningstraject te worden ingezet.
De leden van VVD-fractie en van de PVV-fractie vragen verder naar strafverzwaring voor plegers van ouderenmishandeling.
Het op het gronddelict (zware) mishandeling gestelde strafmaximum biedt het openbaar ministerie en de rechter voldoende ruimte om bij de strafeis respectievelijk de straftoemeting rekening te houden met de omstandigheid dat het slachtoffer een «oudere» betreft. Een kwetsbare positie is een omstandigheid die in het concrete geval door het openbaar ministerie respectievelijk de rechter – binnen het op mishandeling gestelde strafmaximum – wordt meegewogen. Het strafmaximum voor eenvoudige mishandeling is met ingang van 1 januari 2006 verhoogd van twee naar drie jaar.
De leden van de VVD-fractie vragen aan te geven in hoeverre een periodieke actualisatie van de Verklaring omtrent gedrag (VOG), zoals voorgesteld door de commissie Gunning naar aanleiding van het onderzoek naar kindermisbruik in Amsterdam, van toegevoegde waarde kan zijn bij het voorkomen van ouderenmishandeling door professionals.
Ter voorkoming van onveilige situaties in de zorg wordt in de voorgenomen Wet cliëntenrecht zorg (Wcz) en het wetsvoorstel Beginselenwet AWBZ-zorg een VOG verplicht gesteld voor medewerkers in de zorg die beroepsmatig in aanraking komen met cliënten. Daarnaast wordt in deze wetsvoorstellen een permanente vergewisplicht voor zorgaanbieders geregeld. De vergewisplicht houdt in dat zorgaanbieders zich bij het aantrekken van personeel, maar ook daarna, moeten vergewissen van het functioneren van betrokkene.
Op dit moment wordt voor de sector kinderopvang gestreefd naar een systeem van continue screening van alle medewerkers. Zodra daarover meer duidelijkheid bestaat, zal ik bezien of een dergelijk systeem in de zorgsector effectief en haalbaar is.
Ook de leden van de PvdA-fractie hebben een aantal vragen over de VOG. Ten eerste willen zij graag weten bij welke functies voor vrijwilligers het opvragen van een VOG gewenst wordt geacht.
Ik wil het aan vrijwilligersorganisaties zelf overlaten om te bepalen of ze een VOG vragen van hun vrijwilligers en voor welke functies ze dit doen. Ik ben ervan overtuigd dat organisaties zelf heel goed kunnen inschatten voor welke functies ze een VOG noodzakelijk achten. Ik kan me bijvoorbeeld voorstellen dat een organisatie een VOG vraagt voor die vrijwilligers die vaak één-op-ééncontact hebben met een cliënt.
Binnen het project «In veilige handen», over het beschermen van kinderen tegen seksueel geweld door vrijwilligers, is een risicoprofiel opgesteld dat organisaties kunnen gebruiken om te bepalen of en voor welke functies ze een VOG vragen. Ook daarin speelt de mate van één-op-ééncontact een belangrijke rol. Dit punt wordt betrokken bij de ontwikkeling en implementatie van de toolkit vrijwilligers en ouderenmishandeling (actiepunt 4, zie ook de meegestuurde brief over de stand van zaken).
Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie van welke bronnen er bij het onderzoek naar iemands functioneren in het kader van een VOG gebruik wordt gemaakt en of het VOG en de BIG aan elkaar worden gekoppeld. Daarnaast willen zij, net als de leden van de SP-fractie, weten voor wie de verplichting tot een VOG geldt. Vallen daar ook de bestuurders en zorgmanagers of medewerkers van zorgbemiddelingsbureaus onder? Ten slotte vragen de leden van de PvdA-fractie naar de manier waarop gewogen wordt of een aantekening in de VOG nog relevant is.
Het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent Gedrag (COVOG), onderdeel van de Dienst Justis, beslist namens de Minister van Veiligheid en Justitie of iemand een VOG krijgt. Het COVOG kijkt hierbij naar de relevante strafrechtelijke gegevens en niet naar het BIG-register. Het is niet mijn bedoeling beide systemen in de toekomst aan elkaar te koppelen. Dat is ook niet nodig. Met het verplicht stellen van een VOG kan worden voorkomen dat mensen met een strafrechtelijk verleden, dat in de weg staat aan de gewenste uit te oefenen functie, in de zorg aan de slag kunnen. Daarnaast regel ik in het wetsvoorstel Wcz en in het voorstel voor de Beginselenwet AWBZ-zorg dat zorgaanbieders, voordat zij iemand voor zich laten werken, kennis nemen van het functioneren in het verleden van betrokkene. Zorgaanbieders dienen bij in dienst nemen van een nieuwe medewerker (of wanneer zij iemand op een andere titel voor zich laten werken) zich te vergewissen van het functioneren in het verleden van deze persoon. Het spreekt voor zich dat zorgaanbieders dan het BIG-register raadplegen en referenties inwinnen.
De verplichte VOG is opgenomen in het wetsvoorstel Wcz en het voorstel voor de Beginselenwet AWBZ-zorg. Dit betekent dat na inwerkingtreding van de Beginselenwet alle aanbieders van AWBZ-zorg en na de inwerkingtreding van de Wcz alle zorgaanbieders in het bezit moeten zijn van een VOG voor alle nieuwe medewerkers. Dat geldt ook voor bestuurders, zorgmanagers en medewerkers die via een bemiddelingsbureau worden ingehuurd.
Met de verplichte overlegging van de VOG kan worden voorkomen dat mensen met een justitieel verleden, dat relevant is voor de voorgenomen functie, in een nieuwe functie weer slachtoffers maken. Een VOG wordt door betrokkene aangevraagd bij de gemeente. De gemeente stuurt de aanvraag door naar het COVOG, dat vervolgens namens de Minister van Veiligheid en Justitie al dan niet een VOG afgeeft. De beleidsregels VOG onder de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens bieden het COVOG hiertoe een leidraad. Een VOG wordt alleen dan niet afgegeven wanneer het justitiële verleden van de aanvrager in de weg staat aan de functie waarvoor hij de VOG aanvraagt. Wanneer sprake is van een (klein) vergrijp dat niet relevant is voor de voorgenomen functie, komt de mogelijkheid om een arbeidsleven op te bouwen niet in gevaar.
Door leden van de fracties van de PvdA, de SP en de ChristenUnie zijn vragen gesteld over de ondersteuning van mantelzorgers ter voorkoming van ouderenmishandeling. Zij constateren onder meer dat overbelasting van mantelzorgers of van zorgprofessionals kan leiden tot mishandeling van degenen
die aan hun zorg is toevertrouwd. Zij pleiten er daarom voor dat in het actieplan «Ouderen in veilige handen» meer aandacht wordt besteed aan het voorkomen van overbelasting van mantelzorgers.
In de brief over de stand van zaken van het actieplan geef ik aan dat ik voor de komende periode prioriteit geef aan het onderwerp ontspoorde mantelzorg. Ik ga krachtig er op inzetten om dit te voorkomen. Daarvoor stel ik begin 2012, samen met onder andere de gemeenten, de VNG en de mantelzorgers zelf een plan op hoe overbelasting van mantelzorgers te voorkomen.
De leden van de ChristenUnie-fractie doen nog de concrete suggestie om mantelzorgers expliciet op te nemen bij actiepunt 6 «E-learning, trainen en opleidingen». Deze suggestie neem ik van harte over en zal ik verder uitwerken.
Verder menen de leden van de PvdA-fractie dat er grotere stappen nodig zijn om afspraken over bewindvoering beter te regelen.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft het wetsvoorstel curatele, beschermingsbewind en mentorschap op 24 oktober jongstleden bij de Tweede Kamer ingediend.
Dit wetsvoorstel bevat maatregelen die erop gericht zijn de betrokkenheid van personen in de nabije omgeving te vergroten en te versterken.
In situaties waar een oudere onvoldoende zelfredzaam is, is het van belang dat, indien de partner, familieleden, vrienden, buren of zorgverleners dit signaleren, zij weet hebben van de mogelijkheden die zaakwaarneming of volmachtverlening, dan wel curatele, beschermingsbewind of mentorschap kunnen bieden.
Hoe meer een oudere kan terugvallen op zijn sociale omgeving, hoe minder kwetsbaar en bevattelijk voor misbruik hij is. Het wetsvoorstel maakt de kring van nabije personen die een verzoek kunnen doen tot instelling van curatele, bewind of mentorschap groter. Deze personen kunnen ook om ontslag van de curator, bewindvoerder of mentor verzoeken of om opheffing van de maatregel. Indien in de nabije omgeving geen geschikte personen bereid kunnen worden gevonden om curator, bewindvoerder of mentor te worden, kan een beroep worden gedaan op derden, dat wil zeggen vrijwillige of professionele vertegenwoordigers. De kwaliteit van deze vertegenwoordigers staat thans niet buiten kijf. Daarom bevat het wetsvoorstel de verplichting voor dergelijke curatoren, bewindvoerders en mentoren om aan aanvullende kwaliteitseisen te voldoen. Jaarlijks zal dit door een accountant of door een andere onafhankelijke deskundige worden getoetst. Met dit wetsvoorstel worden derhalve betere waarborgen ingebouwd voor het beschermingsbewind.
Daarnaast betwijfelen de leden van de PvdA-fractie of verwaarlozing en financiële uitbuiting van ouderen voldoende worden ondervangen met het voorgestelde plan. Zij vinden een project «Voorkomen van financiële uitbuiting» wat mager en willen ook uitbuiting en oplichting door onbekenden aanpakken.
Financiële uitbuiting van ouderen valt onder ouderenmishandeling. Dat betekent dat alle acties uit het Actieplan «Ouderen in veilige handen» ook betrekking op het voorkomen en aanpakken van financiële uitbuiting. Omdat het hier gaat om een veelvoorkomend probleem en ernstige vorm van ouderenmishandeling, heb ik er voor gekozen om tevens een specifiek project te starten, waarin uitgewerkt wordt met welke instrumenten, in aanvulling op de overige acties, deze uitbuiting kan worden voorkomen en aangepakt. Naar mijn mening heb ik op deze manier een evenwichtig pakket aan maatregelen getroffen. Ik ben niet voornemens de aanpak uit te breiden naar uitbuiting en oplichting door onbekenden. Hoe ernstig ik dergelijke voorvallen ook vind, het gaat hier niet om een afhankelijkheidsrelatie en dus is er een andere aanpak vereist, die meer op het terrein van mijn collega’s van Veiligheid en Justitie ligt. Ik zal dit punt onder de aandacht brengen van mijn collega’s van Veiligheid en Justitie.
Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie naar mijn reactie op de voorgenomen veranderingen in de AOW, die ertoe leiden dat ouderen die inwonen bij hun kinderen een deel van hun AOW-uitkering moeten inleveren.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft tijdens het Algemeen overleg met de vaste Kamercommissie SZW op 6 april jongstleden aangekondigd de positie van bloedverwanten in de eerste graad in de AOW te bezien in het bredere kader van de wijze waarop in de sociale zekerheid wordt omgegaan met personen die samenwonen. De brief daarover zal worden gedeeld met de Tweede Kamer, zodra deze gereed is. Aan de hand daarvan zal de minister van SZW met de Tweede Kamer in debat gaan.
De leden van de PvdA-fractie hebben tot slot nog een aantal losse vragen over het actieplan.
Ten eerste willen zij graag de reactie van de beroepsgroep van verpleegkundigen en verzorgenden op het actieplan weten.
De beroepsvereniging Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) meldt op haar website aan dat zij blij is met de aandacht voor ouderenmishandeling en ondersteunt het actieplan op de meeste punten. Uiteraard zal ik de V&VN, net als andere organisaties, betrekken bij de uitvoering van het actieplan.
Daarnaast vragen deze leden of het actieplan van toepassing is op andere mensen die zorgbehoevend zijn.
Het plan kent een aantal acties die zich specifiek richten op de aanpak van ouderenmishandeling, zoals de handreiking preventie (actiepunt 1a) en de voorlichtingscampagne (actiepunt 4). Daarnaast is er een aantal maatregelen die niet alleen voor ouderen worden genomen, maar zorgbreed, zoals de VOG en de voorgenomen Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
Als laatste willen de leden van de PvdA-fractie weten waar mensen met meldingen over financiële uitbuiting/verwaarlozing terecht kunnen en vragen zij of de IGZ de meldingen van mishandeling monitort.
Financiële uitbuiting en verwaarlozing zijn vormen van ouderenmishandeling. Mensen die deze gevallen willen melden, kunnen terecht bij het Steunpunt huiselijk geweld (SHG).
Op 15 juni jongstleden heeft de IGZ het Meldpunt ouderenmishandeling in de zorg geopend9. Hier kan mishandeling gepleegd door zorgprofessionals worden gemeld. Door het registreren van signalen kan de inspectie structurele problemen en tekortkomingen eerder opsporen.
De leden van de CDA-fractie willen weten hoe de meldplicht in de praktijk zal uitwerken.
Organisaties krijgen de plicht om signalen van ouderenmishandeling gepleegd door professionals, te melden bij de IGZ. De IGZ heeft daarvoor het hierboven vermelde meldpunt ouderenmishandeling in de zorg ingesteld.
Daarnaast worden organisaties ook verplicht een interne procedure op te stellen waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe wordt omgegaan met signalen van mishandeling van een cliënt door een professional. Er zal worden gewerkt aan een format (richtlijn «ouderenmishandeling») voor deze procedure. De meldplicht voor mishandeling door zorgverleners en de verplichte interne procedure worden geregeld in de Beginselenwet AWBZ-zorg. Het advies van de Raad van State over dit wetsvoorstel is inmiddels ontvangen. Op 5 december jongstleden heeft uw Kamer het wetsvoorstel samen met het nader rapport ontvangen.
Verder vragen zij naar de stand van zaken bij gemeenten naar aanleiding van het onderzoek van Movisie uit 2008 en naar het project «Stop ouderenmishandeling».
Er is via de SHG’s sprake van een landelijk dekkend netwerk als het gaat om ouderenmishandeling (dus een 100 % dekkingsgraad). Ik investeer nu in de deskundigheidsbevordering en kwaliteitsverbetering van de steunpunten, ook als het gaat om ouderenmishandeling.
Van oktober 2008 tot en met eind 2010 heeft Movisie het implementatietraject «Stop ouderenmishandeling» uitgevoerd, met subsidie van VWS. Dit project was een vervolg op de campagne STOP ouderenmishandeling. Het actieplan «Ouderen in veilige handen» bouwt voort op de resultaten van deze projecten en kan worden gezien als een voortzetting daarvan, met dit verschil dat het actieplan onder verantwoordelijkheid van VWS wordt uitgevoerd.
Daarnaast willen de leden van de CDA-fractie weten hoe er binnen het actieplan een uitwisseling van «best practices» zal plaatsvinden.
De uitwisseling van «best practices» zal op verschillende manieren gebeuren, afhankelijk van het actiepunt. Zo zal in actiepunt 1 «preventie», actiepunt 2 «gerichte voorlichting over ouderenmishandeling» en actiepunt 4 «toolkit vrijwilligers en ouderenmishandeling» gebruik worden gemaakt van goede voorbeelden uit de praktijk bij het ontwikkelen van de materialen, instrumenten en handreikingen.
Tot slot vragen zij naar meer meetbare doelstellingen en wanneer het actieplan wordt geëvalueerd.
Algemene doelstelling van het plan is het taboe op ouderenmishandeling verder te doorbreken en een adequate, snelle en goede ketenaanpak van ouderenmishandeling tot stand te brengen. De tien actiepunten zijn de meer meetbare doelstellingen van het plan, met concrete resultaten, zoals handreikingen, trainingen, een voorlichtingscampagne, het invoeren van de meldcode et cetera. Ik ben voornemens het actieplan in 2014 te evalueren.
De leden van de SP-fractie geven aan te vrezen dat de maatregelen van dit kabinet, zoals het schrappen van begeleiding en dagbesteding uit de AWBZ, tot verdere vereenzaming van ouderen zullen leiden en daarmee de kans vergroten dat deze ouderen het slachtoffer worden van misstanden.
Ik deel deze vrees niet. De decentralisatie van de extramurale begeleiding naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) biedt kansen om op lokaal niveau tot een meer integrale aanpak te komen en de zorg en ondersteuning dichterbij de burger te organiseren. Gemeenten leggen nu al verbindingen met andere beleidsdomeinen. Na de decentralisatie van begeleiding wordt het leggen van verbindingen nog belangrijker en zullen gemeenten samen met aanbieders nieuwe arrangementen afspreken binnen de filosofie van de Wmo om burgers adequaat te ondersteunen, bijvoorbeeld gericht op preventie en het vergroten van het netwerk. En dat zijn nu juist belangrijke onderdelen als het gaat om het voorkomen van ouderenmishandeling en beschermen van kwetsbare ouderen.
VWS en de VNG hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de decentralisatie van de extramurale begeleiding. Gezamenlijk zijn we een
zorgvuldig traject gestart waarbij gemeenten, aanbieders, patiënten- en cliëntenorganisaties en andere relevante partijen zijn betrokken. Zo worden er onder andere risicoanalyses uitgevoerd met diverse actoren om te bezien aan welke zaken extra aandacht moet worden besteed. Verder wordt op dit moment onderzocht of er voor bepaalde groepen bij de decentralisatie specifieke maatregelen moeten worden getroffen, bijvoorbeeld rondom rondom signalering en (h)erkennen van problemen bij deze groepen. Dat onderzoek wordt binnenkort afgerond.
Daarnaast ontvangt uw Kamer rond de jaarwisseling een onderzoeksrapportage naar eenzaamheid en sociaal isolement. Dit onderzoek beperkt zich tot de rol die de gemeente kan nemen of al neemt om eenzame mensen te bereiken. Ook de Gezondheidsraad komt eind 2012 met de resultaten van een onderzoek naar eenzaamheid.
Verder willen de leden van de SP-fractie graag een nadere toelichting waarom fouten in de zorg zijn uitgesloten van de definitie van ouderenmishandeling, zoals gehanteerd in het Actieplan «Ouderen in veilige handen». Is er in gevallen van nalatigheid of onvoldoende toezicht geen sprake van ouderenmishandeling, zo vragen zij zich af? Ook willen zij weten op wie ik mijn beleid richt: op medebewoners die een andere bewoner mishandelen of op de instelling waar het voorval heeft plaatsgevonden.
Het bieden van zorg en ondersteuning is mensenwerk. Mijn beleid is er op gericht om goede zorg voor mensen die daarvan afhankelijk zijn, te garanderen. Daarvoor volg ik een meersporenbeleid die zich richt op versterking van de positie van de cliënten, verbetering van de kwaliteit van zorg en de aanpak van ouderenmishandeling. Bij ouderenmishandeling beperk ik mij daarbij nadrukkelijk tot voorvallen die voortvloeien uit de terugkerende persoonlijke of professionele relatie met de oudere en niet situaties die vanwege gebrek aan kwaliteit van de zorg, onverantwoorde zorg of vanwege (medische) fouten ook schade aan cliënten kunnen toebrengen. Daarvoor zijn andere trajecten. Ten eerste moet de kwaliteit van leven voor mensen die van zorg afhankelijk zijn, goed worden gewaarborgd. Dit doe ik door middel van de Beginselenwet AWBZ-zorg. Dit wetsvoorstel versterkt de positie van de cliënt. Daarnaast hebben de Minister van VWS en ik uw Kamer in juni 2011 geïnformeerd over het voornemen om per 1 januari 2013 het Kwaliteitsinstituut voor de zorg te laten starten. Dit instituut moet een forse impuls geven aan de kwaliteitsverbetering van de gezondheidszorg in Nederland.
Het actieplan «Ouderen in veilige handen» richt zich zowel op het voorkomen van ouderenmishandeling door bijvoorbeeld medebewoners als op het beleid van instellingen.
Ook vragen de leden van de SP-fractie hoe te rijmen valt dat het actieplan zich richt op gemeenten (in het kader van de Wmo en de Wpg), terwijl het toezicht door de IGZ op de aan de gemeenten gedecentraliseerde verantwoordelijkheden voor de gezondheidszorg wordt afgeschaft.
De twee door de leden van de SP-fractie aangehaalde beleidsvoornemens liggen in elkaars verlengde. Het actieplan «Ouderen in veilige handen» richt zich op de gemeenten en hun specifieke verantwoordelijkheden in het kader van onder meer de Wmo. Met het oog op de decentralisatie van de begeleiding van de AWBZ naar de Wmo is in de bestuursafspraken 2011–2015 overeenkomen dat het IGZ-toezicht op (onderdelen van) de maatschappelijke ondersteuning komt te vervallen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de in het regeerakkoord opgenomen gedachte «je gaat er over of niet». Met het afschaffen van het IGZ-toezicht wordt de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor kwaliteit van en toezicht op (deze onderdelen van) de maatschappelijke ondersteuning versterkt. Overigens is wel in de wet opgenomen, naar aanleiding van de Raad van State en de aangenomen motie over het IGZ-toezicht10, dat de IGZ tijdelijk toezicht zal houden op de nieuwe toezichthoudende taak van de gemeenten. Het gaat dan om de vraag of «het systeem» werkt.
Voorts willen de leden van de SP-fractie weten waarom de inwerkingtreding van artikel 5 Wpg aanvankelijk was uitgesteld en waarom de gemeenten geen middelen hebben ontvangen om uitvoering te geven aan dit wetsartikel. Ook willen zij waarborgen dat de handreiking preventie uit het actieplan daadwerkelijk wordt opgevolgd door gemeenten en vragen zij naar de wijze waarop mogelijke rechtsongelijkheid tussen gemeenten wordt voorkomen.
Artikel 5a is per 1 juli 2010 in werking getreden. De reden dat dit niet eerder is gebeurd, ligt in het feit dat de vorige bewindslieden zich nader wilden informeren en gemeenten de kans wilden geven zich voor te kunnen bereiden.
Zoals in de kamerbrief (TK 2009–2010, 22 894, nr. 239, d.d. 15 oktober 2009) wordt uitgelegd gaat het niet om een nieuwe taak voor gemeenten maar om een nadere invulling van bestaande taken. Het domein van de ouderengezondheidszorg omvat een brede hoeveelheid sectoren. Het is de bedoeling dat gemeenten zoeken naar de verbinding met deze sectoren en niet per se iets nieuws op zetten. Het signaleren en doorgeleiden van gezondheidsproblemen en het geven van voorlichting, advies en begeleiding aan ouderen kan zoveel mogelijk onderdeel zijn van de reguliere voorzieningen. Verbindingen tussen zorg, welzijn en wonen zijn daarbij van groot belang. Deze verbindingen kunnen bij uitstek lokaal worden gelegd.
Er is dan ook gekozen om geen landelijke wettelijke invulling aan Artikel 5a te geven, zodat gemeenten een grote mate van beleidsvrijheid hebben om het artikel, uitgaande van de lokale behoeften en voorzieningen, praktisch in te vullen.
Gemeenten maken zelf keuzes welke zaken en hoe ze deze zaken aanpakken, maar het is niet handig als ze steeds het wiel zelf uitvinden. De genoemde handreiking is daarvoor een geschikt instrument. In overleg met de VNG bekijk ik hoe gemeenten verder kunnen worden gestimuleerd en ondersteund om tot een adequate lokale invulling van Artikel 5a te komen. Hierbij sluit ik aan bij de activiteiten die in het kader van de implementatie van de landelijke nota gezondheidsbeleid (TK 2010–2011, 32 793, nr.2) worden ontplooid.
De toetsing van het lokale gezondheidsbeleid, waar Artikel 5a onderdeel van is, ligt primair bij de gemeenteraad. Als een gemeente geen adequaat preventief ouderenbeleid heeft, zal het daar aan de orde moeten komen. De IGZ onderzoekt de werking van de Wpg. In het programma «Zorg voor ouderen» zal de IGZ aandacht besteden of en hoe de huidige lokale aanpak werkt.
Verder gaan de leden van de SP-fractie in op de rol en positie van de bewindvoerder.
Zij vragen ten eerste op welke wijze toezicht wordt gehouden op bewindvoerders van ouderen en op welke wijze bewindvoerders tot openheid kunnen worden gedwongen indien een vermoeden van misbruik bestaat.
De kantonrechter houdt toezicht op de bewindvoerder. Hij controleert met name of de bewindvoerder voor iedere rechthebbende een aparte bankrekening heeft geopend en aangehouden en of de uitgaven ten laste van het vermogen van de rechthebbende toelaatbaar zijn. Ten slotte toetst hij de periodieke rekening en verantwoording van de bewindvoerder. Indien betrokkenen klachten hebben over de bewindvoerder of indien personen in de nabije omgeving een vermoeden hebben van misbruik, kan dit aan de kantonrechter worden voorgelegd. De kantonrechter kan zo nodig maatregelen nemen en in het uiterste geval de bewindvoerder ontslaan. De kantonrechter houdt geen toezicht op de bedrijfseconomische gang van zaken bij de bewindvoerder. Het ontbreken van toezicht hierop is een duidelijk manco gebleken. Daarom bevat het genoemde wetsvoorstel kwaliteitseisen voor bewindvoerders. Dit betekent onder meer dat de bedrijfsvoering, de werving, scholing en begeleiding van het personeel worden gecontroleerd. Een accountant moet ieder jaar verklaren dat aan de kwaliteitseisen wordt voldaan. De taak van de kantonrechter bij het toezicht verandert hierdoor niet, maar wordt duidelijker afgebakend.
Deze leden vragen voorts in hoeverre bewindvoerders ouderen mogen afschermen van hun familie. Een beschermingsbewindvoerder behartigt de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende. Daarbij moet hij handelen als een «goed bewindvoerder» in het belang van de rechthebbende. Het zal in het algemeen niet in het belang van de rechthebbende zijn om te worden afgeschermd van zijn familieleden. Indien de familieleden eigendommen hebben ontvreemd of de oudere onder druk hebben gezet om bezittingen af te staan of juist spullen te kopen, ligt de zaak genuanceerder. Onderbewindstelling dient ook om dergelijke situaties te voorkomen. Indien familieleden de indruk hebben dat een bewindvoerder ten onrechte de oudere afschermt, kunnen zij een klacht indienen bij de griffie van de rechtbank.
Ook vragen deze leden of het vaak voorkomt dat door een zorginstelling een bewindvoerder wordt aangewezen en of ik deze gang van zaken wenselijk vind.
Het is de kantonrechter die de bewindvoerder benoemt. Een zorginstelling kan in de huidige situatie het openbaar ministerie vragen of het een verzoek tot onderbewindstelling wil indienen bij de kantonrechter. Daarbij kan de zorginstelling ook suggesties geven voor een bewindvoerder. Mij is bekend dat het voorkomt, dat zorginstellingen zelf als bewindvoerder worden benoemd. De Aanbevelingen meerderjarigenbewind van het Landelijk Overleg Kantonsectorvoorzitters van 26 mei 2011 bevatten hierover het volgende: «Het is af te raden een bewindvoerder een persoonsgebonden budget te laten beheren in het geval de gefinancierde zorg door de bewindvoerder zelf wordt verleend. In dat geval zou door vermenging van de rollen van opdrachtgever (de bewindvoerder is wettelijk vertegenwoordiger van rechthebbende) en opdrachtnemer (zorgverlener) adequaat toezicht op een goede taakvervulling van de zorgverlener ontbreken.» Het wetsvoorstel curatele, beschermingsbewind en mentorschap wijzigt de huidige situatie in twee opzichten: in de eerste plaats wordt de zorginstelling zelf bevoegd om onderbewindstelling te verzoeken. Dit hoeft dus niet meer via het openbaar ministerie te worden gedaan. In de tweede plaats wordt voorgesteld dat de direct betrokken of behandelend hulpverlener en personen behorende tot de leiding of tot het personeel van de instelling waar de rechthebbende wordt verzorgd of die aan rechthebbende begeleiding biedt, in beginsel niet tot bewindvoerder worden benoemd, tenzij het belang van de betrokkene met de benoeming wordt gediend. Hiermee wordt beoogd belangenconflicten te voorkomen. De uitzondering is gemaakt voor situaties waarin bijvoorbeeld een (enig) naast familielid tevens werkzaam is in de zorginstelling waar de betrokkene verblijft.
In aansluiting hierop vragen de leden van de SP-fractie hoe in het project «voorkomen van financiële uitbuiting» rekening wordt gehouden met het door hen geschetste probleem inzake bewindvoering en of ook voorlichting over onterechte bijbetalingen in de AWBZ onderdeel uitmaakt van dit project.
In het actieplan is het project «Voorkomen van financiële uitbuiting» opgenomen. Dit project wordt op dit moment verder uitgewerkt. Financiële uitbuiting door familie, professionals en vrijwilligers moet hard worden aangepakt. Dus ook wanneer het gaat om bewindvoerders. Het project richt zich op afhankelijkheidsrelaties en omvat dus geen voorlichting over financiële regelingen en betalingen in bijvoorbeeld de AWBZ.
Daarnaast vragen deze leden in hoeverre ik een verband zie tussen slechte bejegening, of zelfs mishandeling van ouderen, en de inzet van onvoldoende of onvoldoende gekwalificeerd personeel en wat ik ga ondernemen tegen zorgbestuurders die, bijvoorbeeld uit kostenoverwegingen, ongekwalificeerd personeel inzetten.
Ik zie dat verband niet. Wel neem ik maatregelen om te bevorderen dat instellingen gekwalificeerd personeel aannemen. De voorgenomen Beginselenwet AWBZ-zorg en de Wcz leggen de zorgaanbieder een vergewisplicht op. Het bestuur van de zorgaanbieder moet er zeker van zijn dat de medewerker die wordt aangenomen, geschikt is voor het uitvoeren van zijn of haar taak. Op de aansprakelijkheid van bestuurders bij ongekwalificeerd personeel ben ik ingegaan in de Arbeidsmarktbrief: vertrouwen in professionals, d.d. 11 oktober 2011 (Vergaderjaar 2011–2012, 29 282, nr. 128).
Ook willen de leden van de SP-fractie graag vernemen welke doorzettingsmacht de ouderenmentor zal krijgen bij vermoedens van ouderenmishandeling, bijvoorbeeld ten aanzien van bewindvoerders.
Het is van belang dat bij gevallen van ouderenmishandeling de getroffene iemand kan inschakelen die hij of zij vertrouwt. Eerst wil ik nagaan, samen met betrokken partijen, hoe dat het beste binnen bestaande kaders kan worden geregeld, zonder daarbij weer een extra bureaucratische laag te creëren. Bij deze inventarisatie zal ik ook de vraag betrekken of en zo ja welke doorzettingsmacht ouderenmentoren zouden moeten krijgen.
Voorts willen de leden van de SP-fractie een uitleg over het karakter van de opvangplek voor mishandelde ouderen en of ik voornemens ben een eigen bijdrage daarvoor in te voeren.
Het kan zijn dat bij ouderenmishandeling crisisopvang nodig is. Vrouwenopvang-instellingen zijn daarvoor niet altijd geschikt. De gemeente Den Haag financiert via de reguliere subsidie twee opvangplekken voor ouderen in een verzorgingshuis. Ik wil nagaan of dit een goede manier is om ouderen, waar nodig, een veilig onderkomen te geven. Zoals ik de leden van de fracties van de VVD en PVV heb geantwoord, zal ik ook nagaan wanneer het huisverbod het beste kan worden ingezet. Dit alles moet leiden tot praktische handreikingen aan (centrum)gemeenten. Wat betreft de eigen bijdrage regelt het voorstel van wijziging van de Wmo de bevoegdheid van gemeenten om eigen bijdragen voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang vast te stellen en te innen. De gemeente beslist of zij ook daadwerkelijk een eigen bijdrage aan de cliënt vraagt. De nota van wijziging over deze wetswijziging is op 7 oktober 2011 naar uw Kamer gezonden.
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie of er nog een uitbreiding van het justitieel kader (politie en openbaar ministerie) nodig is, zowel qua wetgeving als qua beschikbare mankracht en expertise.
De vraag van de leden van de SP-fractie of de politie en het openbaar ministerie voldoende capaciteit en expertise hebben kan ik bevestigend beantwoorden. De politie heeft de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in het opbouwen van expertise bij de bestrijding van ouderenmishandeling. Dergelijke zaken worden ook door het OM opgepakt. Er zijn geen belemmeringen rond de expertise en het huidige justitiële kader is voldoende om de problematiek aan te pakken. Dit wil overigens niet zeggen dat dergelijke zaken – net als andere huiselijk geweldzaken – bewijstechnisch eenvoudig rond te krijgen zijn. De indruk bestaat dat veel zaken van ouderenmishandeling niet bij de politie gemeld worden. Het betreft vaak personen die zich in een afhankelijkheidssituatie bevinden. Daarom is het belangrijk dat door middel van onder andere de voorgenomen wet verplichte meldcode ook het taboe op ouderenmishandeling verder wordt doorbroken en meer mensen gaan melden. Ook is samenwerking tussen politie, OM en de steunpunten huiselijk geweld van cruciaal belang.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom niet is gekozen om in het hele actieplan een onderscheid te maken tussen «ontspoorde zorg» en «mishandeling».
Bij mishandeling van ouderen, of het nu uit opzet is of ontstaat door ontspoorde mantelzorg, past maar één reactie: dit is ontoelaatbaar. Deze norm wil ik stellen. Tegelijkertijd is het belangrijk om oog te hebben voor de oorzaken en achtergronden van ouderenmishandeling. Opzettelijke mishandeling vraagt om een andere aanpak dan ontspoorde mantelzorg. Bij de uitwerking van het plan om overbelasting van mantelzorgers te voorkomen zal daarmee rekening worden gehouden.
Verder vragen zij waarom er een koppeling wordt gemaakt tussen het actieplan en de Beginselenwet AWBZ-zorg, omdat zij liever zien dat er aansluiting wordt gezocht bij huidige wetgeving.
Voor een aantal acties wordt aangesloten bij al bestaande wetgeving, te weten de Wmo en de Wpg. De meldplicht en de VOG moeten ook wettelijk worden geregeld. Daarom is aangesloten bij de voorgenomen Beginselenwet AWBZ-zorg.
Ten slotte doen de leden van de ChristenUnie-fractie de suggestie om de mogelijkheid tot spoedindicatie ook mee te nemen in actiepunt 2 «Gerichte voorlichting over ouderenmishandeling». Ik neem deze suggestie van harte over.
Samenstelling:
Leden: Staaij, C.G. van der (SGP), Smilde, M.C.A. (CDA), Smeets, P.E. (PvdA), voorzitter, Koşer Kaya, F. (D66), Wolbert, A.G. (PvdA), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Gerven, H.P.J. van (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Leijten, R.M. (SP), Agema, M. (PVV), Veen, E. van der (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Uitslag, A.S. (CDA), Elias, T.M.Ch. (VVD), ondervoorzitter, Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Klaver, J.F. (GL), Voortman, L.G.J. (GL), Venrooy-van Ark, T. (VVD), Mulder, A. (VVD), Straus, K.C.J. (VVD), Dijkstra, P.A. (D66), Gerbrands, K. (PVV) en Dille, W.R. (PVV).
Plv. leden: Dijkgraaf, E. (SGP), Omtzigt, P.H. (CDA), Kuiken, A.H. (PvdA), Berndsen, M.A. (D66), Vermeij, R.A. (PvdA), Arib, K. (PvdA), Ulenbelt, P. (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Kooiman, C.J.E. (SP), Mos, R. de (PVV), Klijnsma, J. (PvdA), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Toorenburg, M.M. van (CDA), Burg, B.I. van der (VVD), Ormel, H.J. (CDA), Tongeren, L. van (GL), Sap, J.C.M. (GL), Miltenburg, A. van (VVD), Lodders, W.J.H. (VVD), Liefde, B.C. de (VVD), Ham, B. van der (D66), Bosma, M. (PVV) en Beertema, H.J. (PVV).
Als zorgen even te veel wordt, ontsporing in de mantelzorg aan ouderen en signaalherkenning. C. Jansen en M. Morée. (2003).
Op 28 oktober 2011 is het wetsvoorstel verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling naar de Tweede Kamer gestuurd.
Harries, M. & Clare, M., Mandatory reporting of child abuse: evidence and options, The university of Western Australia, 2002.
Ministerie van Justitie, Literatuurverkenning naar ervaringen met meldplicht in het buitenland, mei 2008.
Op 29 september jongstleden is een tussenrapportage over de eerste drie maanden verschenen. In de afgelopen viermaanden heeft de IGZ 82 meldingen van ouderenmishandeling ontvangen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29389-33.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.