29 388 Toelatingsbeleid in het hoger onderwijs

Nr. 20 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 20 december 2011

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 15 november 2011 inzake de voorhang van het voornemen tot goedkeuring van de wijziging van het accreditatiekader «Kleinschalig en intensief onderwijs»2. (kamerstuk 29 388, nr. 19).

Bij brief van 20 december2011 heeft de staatssecretaris deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie,

Boeve

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

De leden van de VVD-fractie met instemming kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris en het bijbehorende «bijzondere kenmerk» van de NVAO3. Naar aanleiding van het «bijzondere kenmerk» stellen zij de volgende vraag. In onderdeel A wordt gesteld dat de beoogde eindkwalificatie niet alleen gericht is op het bereiken van een hoog niveau in de eigen discipline of beroepspraktijk, maar dat de eindkwalificatie ook gericht moet zijn op verbreding. De leden achten dit van toepassing op de bestaande University Colleges, maar vragen of verbreding altijd onderdeel van de kleinschalige en intensieve opleiding moet zijn. Nieuwe initiatieven die uitsluitend verdiepend zijn maar wel zeer intensief zouden door het beoordelingskader dat voorgelegd is benadeeld worden, zo stellen deze leden. Graag vernemen zij de reactie van de staatssecretaris. In onderdeel C van het «bijzondere kenmerk» van de NVAO staat dat het kernbegrip kleinschalig en intensief georganiseerd onderwijs moeten leiden tot een hoog aantal contacturen. De leden vragen of «hoog» gedefinieerd is, en zo nee, of dat gedefinieerd kan worden in een meetbaar aantal contacturen. Voorts zijn deze leden van mening dat dit onderwijs moet leiden tot een intensief studietraject, waarbij een hoge studiebelasting leidend moet zijn.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voornemen tot goedkeuring van het gewijzigde accreditatiekader «Kleinschalig en intensief onderwijs». Het voorgestelde accreditatiekader lijkt goed toegerust voor de taak waarvoor het is bedacht. De leden houden uiteraard een slag om de arm omdat uit de praktijk kan blijken dat onderwijsinstellingen de criteria anders interpreteren of toepassen dan ze bedoeld zijn. De leden vinden het aanbieden van kleinschalig en intensief onderwijs in principe een goede zaak. Met de mogelijkheid tot het vragen van hoger collegegeld zijn zij minder in hun sas; de leden vragen of er wordt toegezien op de hoogte van dit collegegeld opdat de toegankelijkheid van het (beste) onderwijs gegarandeerd kan worden. Voorts willen de leden graag weten hoe toezicht wordt gehouden op de bijzondere criteria die voor de bedoelde opleidingen gelden; het is essentieel dat de opleidingen niet slechts op het moment van toetsing kleinschalig en hoogwaardig zijn maar ook lang daarna. Een laatste vraag betreft de interviews met kandidaat-studenten; is het mogelijk om in de criteria op te nemen dat bij afwijzing altijd een mogelijkheid tot toelichting bestaat, zo vragen de leden van voornoemde fractie.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het beoordelingskader «Kleinschalig en intensief onderwijs». De leden zien geen aanleiding tot het stellen van vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de wijziging van het accreditatiekader. De leden stemden eerder al in met de aanleiding voor deze wijziging, namelijk het wetsvoorstel «Ruim baan voor talent». In dat voorstel is geregeld dat er mogelijkheden komen voor selectie van studenten en collegegeldverhoging bij een opleiding met residentieel, kleinschalig en intensief onderwijs. De leden willen graag weten op basis waarvan de staatssecretaris het NVAO-advieskader beoordeelt en of hier nu of in de toekomst nog een verband ligt met de ideeën van prestatiebekostiging en de afspraken hierover met instellingen. De leden hebben in een eerder debat gepleit voor selectie aan de poort voor lerarenopleidingen. Zij ontvangen gaarne een reactie van de staatssecretaris over dit pleidooi in relatie tot het onderhavige besluit.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken.

De leden staan kritisch tegenover selectie aan de poort. Een diploma van de vereiste vooropleiding moet toegang geven tot de opleiding die de student wil volgen. De waarde van het havo- en vwo-diploma komt met selectie aan de poort in gevaar. Ook is het gevaar groot dat talentvolle studenten voortijdig de toegang tot een studie wordt ontzegd die zij succesvol hadden kunnen afronden. Jongvolwassenen komen immers op verschillende tijdstippen tot ontwikkeling. Talent gaat zo verloren.

De leden zijn van mening dat de financiële situatie van een student geen belemmering mag vormen om een opleiding naar keuze te volgen. Door het vragen van hoger collegegeld mogelijk te maken, zal de financiële drempel voor studenten uit economisch minder welvarende gezinnen hoog zijn. Juist onder deze studenten is de leenaversie het grootst. Uitstekend onderwijs moet de standaard zijn, en voor iedereen met de juiste vooropleiding toegankelijk ongeacht de hoogte van het inkomen. De leden vragen waarom er niet wordt gekozen voor selectie na het eerste jaar, een jaar waarin iedere student een kans heeft zich waar te maken. De leden vragen de staatssecretaris ook het kleinschalig en intensief onderwijs aan te bieden tegen het reguliere collegegeld. Voorts vragen de leden van deze fractie waarom niet iedere standaard van het beoordelingskader is uitgewerkt en niet alle standaarden terugkomen in het kader. De leden vragen of er concrete criteria zijn of worden ontwikkeld om kleinschalig en intensief onderwijs te meten, of dat de beoordeling plaats vindt aan de hand van de nu breed geformuleerde punten.

Tenslotte willen de leden weten waarom is gekozen voor een periode van zes jaar waarbinnen de ambities waargemaakt dienen te zijn. Kan de toetsing niet op een eerder tijdstip plaatsvinden, om te voorkomen dat in gevallen waar blijkt dat de gestelde doelen niet zijn gehaald, de (afgestudeerde) studenten een diploma hebben behaald dat niet in orde blijkt te zijn, zo vragen de leden van deze fractie.

II Reactie van de staatssecretaris

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van het schriftelijk overleg naar aanleiding van de wijziging van het accreditatiekader met betrekking tot het advieskader voor kleinschalig en intensief onderwijs (bijzonder kenmerk «kleinschalig en intensief onderwijs»). Hierbij doe ik u de beantwoording van de daarin gestelde vragen toekomen.

De leden van de VVD-fractie vragen of verbreding altijd onderdeel van de kleinschalige en intensieve opleiding moet zijn. Nieuwe initiatieven die uitsluitend verdiepend zijn maar wel zeer intensief zouden door het beoordelingskader dat voorgelegd is benadeeld worden, zo stellen deze leden.

In de wet Ruim baan voor talent gaat het om kleinschalig en intensief onderwijs, waarbij de activiteiten binnen en buiten het curriculum met elkaar verbonden zijn. De bedoeling hiervan is dat er een academische of professionele gemeenschap ontstaat, waarin studenten en stafleden intensiever met elkaar in contact staan dan bij reguliere opleidingen het geval is. De leerdoelen worden bereikt in een onlosmakelijke samenhang tussen curriculum en sociale context. Dit is een context waarin bij uitstek het type verbreding tot stand kan komen zoals in de beoogde eindkwalificaties is opgenomen: het opleiden van sociaalvaardige en initiatiefrijke academici en/of beroepsbeoefenaren met een brede belangstelling voor maatschappelijke ontwikkelingen en problemen in een multi- en of interdisciplinaire context. Het lijkt mij, dat ook verdiepende studies die hun onderwijs kleinschalig en intensief willen aanbieden, aan dit type verbreding zouden kunnen voldoen.

De leden van de VVD-fractie merken verder op dat in het bijzondere kenmerk van de NVAO staat dat kleinschalig en intensief onderwijs moeten leiden tot een hoog aantal contacturen. Zij vragen of «hoog» gedefinieerd is, en zo nee, of dat gedefinieerd kan worden in een meetbaar aantal contacturen.

Voor «hoog» kan geen absolute norm worden gesteld. Wat voor de ene opleiding als een hoog aantal contacturen geldt, behoeft voor een andere niet passend te zijn. Het aantal contacturen kan bij uitstek door deskundigen worden beoordeeld, uitgaande van de context van de specifieke opleiding.

De leden van de PvdA-fractie vragen of er wordt toegezien op de hoogte van het hoger collegegeld opdat de toegangkelijkheid van het (beste) onderwijs kan worden gegarandeerd.

In reactie hierop deel ik u mee, dat niet wordt toegezien op de hoogte van het hoger collegegeld. Ik acht dat ook niet nodig. In de wet is gekozen voor een maximum van vijf keer het wettelijk collegegeld, onder meer vanuit de gedachte dat de opleiding daarmee toegankelijk wordt gehouden. Het hoger collegegeld kan bovendien worden geleend via het collegegeldkrediet.

Voorts willen deze leden weten hoe toezicht wordt gehouden op de bijzondere criteria. Zij vinden het essentieel dat de opleidingen niet slechts op het moment van toetsing kleinschalig en hoogwaardig zijn, maar ook lang daarna.

Op elk gewenst moment kan ik laten onderzoeken of een opleiding nog aan de eisen voldoet, en indien dit niet het geval is, kan ik de toestemming intrekken. Aanleiding daartoe zou bijvoorbeeld informatie kunnen zijn uit het accreditatie- of visitatierapport.

Tenslotte vragen deze leden of het mogelijk is om in de criteria op te nemen dat bij afwijzing altijd een mogelijkheid tot toelichting bestaat.

Mijn antwoord op deze vraag is als volgt.

Het advieskader is bedoeld voor de advisering over een aanvraag voor toestemming voor selectie van studenten en hoger collegegeld. De advisering gaat over de vraag of de aanvraag kleinschalig en intensief onderwijs betreft, dat gericht is op een bovengemiddeld rendement en waarbij de activiteiten binnen en buiten het curriculum met elkaar verbonden zijn. Gelet op het doel van het advies, past het naar mijn mening niet om in het advieskader criteria op te nemen die aangeven hoe een afwijzing moet worden uitgevoerd.

De leden van de CDA-fractie willen graag weten op basis waarvan de staatssecretaris het NVAO-advieskader beoordeelt en of hierbij nu of in de toekomst nog een verband ligt met de ideeën van prestatiebekostiging en de afspraken hierover met de instellingen.

Ik beoordeel het NVAO-advieskader op twee punten. Ten eerste of het advieskader invulling geeft aan de aspecten waarover advies moet worden gegeven ingevolge artikel 6.7b van de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek. Ten tweede ga ik na of de NVAO, alvorens het advieskader vast te stellen, overleg heeft gevoerd met vertegenwoordigers van de instellingen en andere betrokkenen, waaronder studentenorganisaties en de relevante vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel.

Er ligt geen direct verband tussen het NVAO-advieskader en de ideeën van prestatiebekostiging en de afspraken hierover met de instellingen. Wel is het zo dat in de prestatiebekostiging ook naar kwaliteit wordt gekeken en dat het kleinschalig en intensief onderwijs tot een hoog eindniveau moeten kunnen leiden.

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie een reactie op hun pleidooi voor selectie aan de poort voor lerarenopleidingen in relatie tot het onderhavige besluit.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u alvast naar de brief die ik u eind januari 2012 zal sturen over mijn uitwerking van meer leraren met een master. Ik heb tijdens het overleg met de van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de kwaliteit van de lerarenopleidingen, gehouden op 1 november 2011, aangegeven selectie in samenhang te zien met deze ambitie. Ik heb Uw Kamer daarom toegezegd in deze brief tevens in te gaan op mogelijkheden voor selectie van studenten van lerarenopleidingen.

De leden van de SP-fractie vragen waarom niet gekozen wordt voor selectie na het eerste jaar, een jaar waarin iedere student een kans heeft zich waar te maken.

Het gaat bij kleinschalig en intensief onderwijs om een bijzonder onderwijsconcept waarin een aanmerkelijk verhoogde onderwijsintensiteit gecombineerd wordt met kleinschaligheid en een residentieel karakter heeft. De beoogde opzet kan alleen worden gerealiseerd als vanaf de start van de opleiding sprake is van een goede match tussen de student en de opleiding. Bovendien is de verwachting dat, gelet op het scherpe profiel van dergelijke opleidingen, selectie aan de poort ook voorspellende waarde heeft voor het studiesucces.

De leden vragen voorts ook het kleinschalig en intensief onderwijs aan te bieden tegen het reguliere collegegeld.

Kleinschalig en intensief onderwijs zonder dat daarbij de activiteiten binnen en buiten het curriculum met elkaar verbonden zijn, krijgen geen toestemming voor een hoger collegegeld en zullen dus tegen het reguliere collegegeld worden aangeboden. Daarnaast kan het zijn dat een instelling met kleinschalig en intensief onderwijs dat wel in aanmerking komt voor collegegeldverhoging, daar niet voor kiest.

Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie waarom niet iedere standaard van het beoordelingskader is uitgewerkt en niet alle standaarden terugkomen in het kader.

De reden dat niet alle standaarden van het beoordelingskader (accreditatiekader) terugkomen in het advieskader is, dat niet elke standaard is uitgewerkt. Dat komt doordat kleinschalig en intensief onderwijs niet voor iedere standaard een specifieke invulling heeft.

Verder vragen deze leden of er concrete criteria zijn of worden ontwikkeld om kleinschalig en intensief onderwijs te meten, of dat de beoordeling plaatsvindt aan de hand van de nu breed geformuleerde punten.

Het voorliggende beoordelingskader voor kleinschalig en intensief onderwijs bevat de criteria voor de beoordeling of sprake is van kleinschalig en intensief onderwijs. Er worden geen andere criteria ontwikkeld.

Tenslotte willen de leden van de SP-fractie weten waarom is gekozen voor een periode van zes jaar waarbinnen de ambities waargemaakt dienen te zijn. Zij vragen of de toetsing niet op een eerder tijdstip kan plaatsvinden, om te voorkomen dat in gevallen waar blijkt dat de gestelde doelen niet zijn gehaald, de (afgestudeerde) studenten een diploma hebben behaald dat niet in orde blijkt te zijn.

Het gaat om een toetsing van de inrichting (kleinschalig en intensief) van de opleiding. Deze toetsing is niet bedoeld om te borgen dat het diploma in orde is. Daarvoor dient de accreditatie, waarbij de kwaliteit van de opleiding wordt beoordeeld. Het is dus voor de borging van de kwaliteit van het diploma niet nodig de toetsing van de inrichting eerder dan binnen zes jaar te laten plaatsvinden. Er is voor een periode van zes jaar gekozen omdat dan voldoende ervaringsgegevens beschikbaar komen op basis waarvan een afgewogen oordeel kan worden gegeven over de vraag of de opleiding in de praktijk kleinschalig en intensief is. Bovendien biedt zo’n periode de instellingen de mogelijkheid de beoordeling van kleinschalig en intensief onderwijs te koppelen aan het accreditatieproces. Dit kan praktisch zijn omdat op deze wijze administratieve lasten worden voorkomen en doordat het mogelijk is dezelfde deskundigen in te zetten voor zowel de toetsing van de inrichting als voor de accreditatie.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Jadnanansing, T.M. (PvdA), Smits, M. (SP), Çelik, M. (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Bochove, B.J. van (CDA), voorzitter, Ham, B. van der (D66), Miltenburg, A. van (VVD), Wolbert, A.G. (PvdA), ondervoorzitter, Dibi, T. (GL), Biskop, J.J.G.M. (CDA), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Ouwehand, E. (PvdD), Bosma, M. (PVV), Dijk, J.J. van (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD), Dekken, T.R. van (PvdA), Klaver, J.F. (GL), Lucas, A.W. (VVD), Liefde, B.C. de (VVD), Werf, M.C.I. van der (CDA), Dijkstra, P.A. (D66), Klaveren, J.J. van (PVV) en Beertema, H.J. (PVV).

Plv. leden: Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Wit, J.M.A.M. de (SP), Hamer, M.I. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Ferrier, K.G. (CDA), Koşer Kaya, F. (D66), Burg, B.I. van der (VVD), Dam, M.H.P. van (PvdA), Peters, M. (GL), Haverkamp, M.C. (CDA), Schouten, C.J. (CU), Thieme, M.L. (PvdD), Dille, W.R. (PVV), Kooiman, C.J.E. (SP), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Klijnsma, J. (PvdA), Sap, J.C.M. (GL), Harbers, M.G.J. (VVD), Berckmoes-Duindam, Y. (VVD), Rouwe, S. de (CDA), Pechtold, A. (D66), Gerbrands, K. (PVV) en Mos, R. de (PVV).

X Noot
2

Kamerstuk 29 388, nr. 19.

X Noot
3

Nederlands –Vlaams Accreditatie Orgaan.

Naar boven