29 383 Regelgeving Ruimtelijke Ordening en Milieu

Nr. 415 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 juni 2024

Met deze brief biedt het Ministerie van IenW de Kamer het onderzoek naar oorzaken van het ontbreken van essentiële informatie in milieueffectrapporten aan. In het mondeling overleg van 11 april 2023 is de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat door de Eerste Kamer gevraagd om een analyse te maken van wat de belangrijkste oorzaken zijn van het ontbreken van essentiële informatie bij toetsing van milieueffectrapporten door de Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie mer).1

Hieronder worden de resultaten van het onderzoek samengevat en vervolgens wordt toegelicht hoe deze uitkomsten door het ministerie worden meegenomen in de uitvoering van het beleid rondom het instrument milieueffectrapportage (mer).

Belangrijkste resultaten van het onderzoek

Het doel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de oorzaken van het ontbreken van essentiële informatie in een milieueffectrapport (MER) op het moment van toetsing door de Commissie mer. Het onderzoek richt zich uitsluitend op bevindingen vanuit het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het voorbereiden dan wel vaststellen van het mer-plichtige plan of besluit en daarmee verantwoordelijk voor de kwaliteit van de besluitvorming. Hierbij is specifiek gekeken naar ervaringen van de afgelopen vijf jaar, omdat de Commissie mer de afgelopen jaren een duidelijke toename heeft geconstateerd van de milieueffectrapporten waarin bij toetsing nog essentiële informatie ontbreekt.

Er is vooraf een conceptueel model opgesteld met mogelijke oorzaken en hoe deze zich onderling kunnen verhouden. Met interviews en een enquête is aan het bevoegd gezag gevraagd wat volgens hen oorzaken zijn voor het ontbreken van essentiële informatie.

Uit de gehouden interviews met bevoegde gezagen komen drie oorzaken van het ontbreken van essentiële informatie naar voren. Allereerst wordt door geïnterviewden een verschil van inzicht tussen de Commissie mer en het bevoegd gezag genoemd. Dit kan gaan over een verschil van inzicht welke informatie nodig is in het MER voor het betreffende besluit. Daarnaast wordt de complexiteit van de inhoud van het MER genoemd. Dit ziet niet op de complexiteit van de mer-regelgeving, maar betreft bijvoorbeeld de afbakening van de scope van het MER of de complexiteit in de effectbepaling. Als laatste wordt aangewezen dat er onvoldoende tijd beschikbaar is voor het opstellen van het MER bij het bevoegd gezag.

Uit de gehouden enquête komt eveneens de complexiteit van de inhoud van het MER naar voren, en ook hier wordt onvoldoende beschikbare tijd aangewezen als oorzaak. Daarnaast volgt uit de enquêteresultaten dat de meerwaarde van het MER door het bevoegd gezag onvoldoende wordt gezien, en dat het kennis- en ervaringsniveau onvoldoende is.

Het valt op dat de complexiteit van de inhoud van het MER zowel bij de enquêtes als bij de interviews vaak wordt genoemd. Verder zijn tijdens de interviews geen oorzaken genoemd die in het conceptueel model van het onderzoek niet waren voorzien.

Een belangrijke conclusie van het onderzoek is dat er door respondenten (zowel in de interviews als in de enquête) wordt aangegeven dat meerdere oorzaken een rol spelen, en dat het ontbreken van essentiële informatie niet te wijten is aan één oorzaak maar dat het in alle gevallen een combinatie van oorzaken betreft.

Opvolging resultaten

Het rapport biedt inzicht in de oorzaken van het ontbreken van essentiële informatie in het MER op het moment van toetsing, maar laat zien dat er geen eenduidige oorzaak is aan te wijzen. De inzet van het ministerie op de beschikbaarheid van goede en gerichte informatie en andere activiteiten ter ondersteuning van de mer-praktijk sluiten in algemene zin goed aan op de oorzaken die in het rapport beschreven worden.

De oorzaak «complexiteit van de inhoud van het MER» onderschrijft de toegevoegde waarde van een advies van de Commissie mer. Van belang hierbij is dat het bevoegd gezag het advies veelal goed bestudeert, aanvullingen op een MER maakt en toelicht waarin eventueel wordt afgeweken van het advies. De opvolging van de adviezen van de Commissie mer is door het ministerie in een eerdere brief met de Eerste Kamer gedeeld voor het jaar 20212, en zal ook in de komende jaren worden gemonitord. Voor ondersteuning bij het bepalen van de inhoud van een MER is behalve het toetsingsadvies ook de kennisfunctie van de Commissie mer van belang. Via onder andere een uitgebreide website en door het organiseren van gerichte bijeenkomsten deelt de Commissie mer haar kennis ter ondersteuning van de praktijk.

Om de oorzaken «onvoldoende kennis- en ervaringsniveau» en «meerwaarde van het MER wordt onvoldoende gezien» weg te nemen wordt vanuit het ministerie veel ondersteuning aan de mer-praktijk geboden: zoals uitgebreide up-to-date informatie over mer op het Informatiepunt Leefomgeving en een helpdesk waar iedereen terecht kan met vragen over de toepassing van mer. Ook vindt vijf keer per jaar een netwerkoverleg plaats tussen mer-coördinatoren werkzaam bij de provincies en grote gemeenten en wordt tweejaarlijks een nationale mer-dag georganiseerd.3 Er wordt daarnaast gewerkt aan het vergroten van de zichtbaarheid en herkenbaarheid van het instrument mer. Hierbij wordt bijvoorbeeld een mer-jaarverslag voorzien, waarin ook de monitoring van mer zal worden opgenomen.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers


X Noot
1

Kamerstukken I 2022/23, 34 287, X, blz. 14.

X Noot
2

Kamerstukken I 2022/23, 34 287, V, blz. 7–8.

X Noot
3

Zie ook toelichting hierop in eerdere brief: Kamerstukken I 2021/22, 34 287, T, blz. 4–6.

Naar boven