29 383 Meerjarenprogramma herijking van de VROM-regelgeving

Nr. 189 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 december 2011

Naar aanleiding van uw verzoek inzake de uitvoering van de motie Koopmans/Snijder-Hazelhoff over aanpassing van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (agrarische activiteiten) bericht ik u het volgende.

De motie bestaat uit een groot aantal onderdelen. Deze worden voor het overgrote deel geïmplementeerd. Bij enkele onderdelen passen nadere kanttekeningen. Hierna ga ik in op de algemene stand van zaken en op de verschillende onderdelen van de motie.

Algemene stand van zaken

Het ontwerpbesluit ligt momenteel voor advies bij de afdeling advisering van de Raad van State. In dit ontwerp zijn reeds verwerkt de inspraakreacties, de door mij gedane toezeggingen en de aangenomen moties. Voorts zijn het ontwerpbesluit en de ontwerpregeling ter notificatie aan de Europese Commissie gezonden.

Stand van zaken uitvoering motie

Ik ga hieronder in op de stand van zaken rond de uitvoering van de motie, waarbij ik de tekst en de volgorde van de motie aanhoud.

1. Opslag vloeibare (mest)stoffen in tanks

«In paragraaf 4.1.1 en 4.1.3.1 van de regeling vloeibare kunstmeststoffen opnemen een uitzondering door toe te voegen: niet zijnde vloeibare kunstmeststoffen.

Voor de opslag van vloeibare kunstmeststoffen de huidige voorschriften uit paragraaf «2.3 Opslag en verwerking kunstmeststoffen» van het Besluit glastuinbouw continueren en toepassen voor de hele agrarische sector.»

Het Besluit landbouw milieubeheer en het Besluit glastuinbouw bevatten voorschriften die betrekking hebben op het opslaan van vloeibare kunstmeststoffen in bovengrondse tanks en op het opslaan van vloeibare kunstmeststoffen in verpakkingen. In het ontwerpbesluit worden deze voorschriften overgenomen en toegepast op de gehele agrarische sector.

2. Brandstoftanks

«Geen aanvullende (intrede-)keuringen eisen voor tanks van na 2000 tot het moment dat het Besluit Landbouw van kracht werd in december 2006.

Dit door toevoeging van lid b aan artikel 6.10 lid 1 van het besluit.

  • 1. Ten aanzien van een bovengrondse stationaire opslagtank met vloeibare brandstoffen, of afgewerkte olie aanwezig op een agrarisch bedrijf, geïnstalleerd tussen 1 januari 2000 en 31 december 2006, zijn artikel 4.15, eerste lid en de in artikel 4.15, tweede lid, genoemde voorschriften 4.2.6 met betrekking tot de gecertificeerde overvulbeveiliging en 4.3.1 met betrekking tot het installatiecertificaat, 4.3.2 met betrekking tot de constructie-eisen voor opvangbakken, 4.5.2 uit PGS 30 en artikel 4.15 zesde lid tot 1 januari 2015 niet van toepassing.»

In het Besluit landbouw milieubeheer zijn eisen opgenomen voor de saneringstermijnen van bovengrondse tanks voor de opslag van brandstoffen. Het betreft hier tanks geïnstalleerd vóór 2000. In het Besluit landbouw milieubeheer was deze termijn gesteld op 1 juni 2011. Naar aanleiding van de inspraak wordt met terugwerkende kracht aangesloten bij de geldende termijn die reeds in het Activiteitenbesluit wordt gehanteerd, zodat de saneringstermijn voor deze tanks bij de agrarische inrichtingen nu ook loopt tot 1 januari 2015.

In aanvulling op het voorgaande geldt, conform de motie, de termijn tot 1 januari 2015 ook voor tanks die zijn geïnstalleerd tussen 1 januari 2000 en 31 december 2006 voor zover het betreft de in de motie genoemde punten. De betreffende bepalingen zijn opgenomen in de ministeriële regeling op grond van het besluit.

3. Voorschriften uit de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) en Beoordelingsrichtlijnen (BRL)

«Het besluit artikel 1.7 Lid 3 als volgt aan passen: Bij ministeriële regeling worden in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat regels gesteld omtrent de bij de toepassing van dit besluit in acht te nemen tekst van:

  • a. de bij of krachtens dit besluit genoemde niet publiekrechtelijke regelingen;

  • b. onder voorwaarde dat alleen naar een niet-publiekrechtelijke regeling kan worden verwezen indien vast staat dat er onder de belanghebbende partijen consensus is over de inhoud en de praktische toepasbaarheid;

  • c. de NeR;

  • d. de NRB.»

De bovengenoemde punten betreffen waarborgen voor een zorgvuldig tot stand komen en een zorgvuldig gebruik van niet-publiekrechtelijke regelingen. Naar mijn mening dient deze zorgvuldigheid bij voorkeur te worden geborgd via bestuurlijke afspraken. Dit is gebeurd in de Kabinetsreactie op kenbaarheid van normen en normalisatie waarin wordt ingegaan op het proces van normalisatie, de rol van de overheid en het gebruik van normen door de overheid. Deze kabinetsreactie is op 30 juni. jl. door de minister van EL&I aan u toegezonden (TK 2010–2011, Kamerstuk 27 406 nr. 193).

De kabinetsreactie is ook van toepassing op de voorschriften uit de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen en op Beoordelingsrichtlijnen. In het Activiteitenbesluit is voorts vastgelegd dat bij ministeriële regeling overgangsrecht kan worden vastgesteld, indien een norm wijzigt. Tot slot merk ik op dat ook via inspraak en voorhang bij de Tweede Kamer belanghebbende partijen nog de mogelijkheid hebben om opmerkingen te maken met betrekking tot de privaatrechtelijke regelingen waarnaar wordt verwezen. De hiervoor geschetste inzet is afgestemd met de LTO-Nederland. Ik meen dat met deze ontwikkelingen in belangrijke mate tegemoet wordt gekomen aan de zorgen die ten grondslag liggen aan dit onderdeel van de motie.

4. Kleine glasopstanden

«Aanpassing van een tweetal artikelen te weten:

Artikel 6.24k van het besluit: Artikel 3.60 tweede, derde en vierde lid zijn niet van toepassing op bedrijven met substraatteelt met een glasoppervlak kleiner dan 2500 vierkante meter en artikel 6.24m van het besluit: Artikel 3.66, eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing op bedrijven met grondgebonden teelt met een glasoppervlak kleiner dan 2500 vierkante meter.»

Bij kleine bedrijven (bedrijven met een glasoppervlak kleiner dan 2500 vierkante meter) zal de situatie naar verwachting vaak aan de orde zijn dat de verplichting van goed gietwater en recirculatie niet doelmatig is. Voor deze kleine bedrijven wordt een uitzondering van de genoemde verplichtingen opgenomen. De uitzondering heeft ook betrekking op de emissienorm, omdat het bereiken daarvan bij deze kleine bedrijven een naar verhouding hogere inspanning vraagt. Hiermee resteert voor de kleine bedrijven uitsluitend de zorgplicht, omdat gelet op deze uitzonderingen voor de kleine bedrijven geen concrete emissiebeperkende voorschriften meer gelden.

5. Geluid

«Het besluit, artikel 2.18 lid 3: Bij het bepalen van het maximaal geluidsniveau

LAmax, bedoeld in artikel 2.17, blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van:

  • c. laad- en losactiviteiten in de periode tussen 19.00 en 06.00 uur ten behoeve van de aan- en afvoer van producten bij inrichtingen als bedoeld in artikel 2.17, vijfde en zesde lid.»

Bij agrarische inrichtingen vindt ook het laden en lossen van producten die zich niet lenen voor groepsvervoer steeds meer in de avond- en nachtperiode plaats. Daarbij kan niet altijd aan de geldende maximale geluidswaarden voldaan worden. Daarom is de uitzondering voor toepassing van de maximale geluidswaarden voor laden en lossen in de nachtperiode, zoals deze van toepassing was voor groepsvervoer in de glastuinbouw, uitgebreid met de overige landbouwbedrijven en met andere transporten dan alleen groepsvervoer. De uitzondering geldt voor één transport per aansluitende avond- en nachtperiode, conform de motie Dijkgraaf/Snijder-Hazelhoff (Kamerstukken II 2010–2011, 29 383 nr. 164).

6. Dekwassers

«Het besluit, artikel 2.18 lid 3. Bij het bepalen van het maximaal geluidsniveau LAmax, bedoeld in artikel 2.17, blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van:

  • e. activiteiten in de periode tussen 19.00 en 06.00 uur ten behoeve van het wassen van kasdekken bij inrichtingen als bedoeld in artikel 2.17, vijfde en zesde lid.»

In het ontwerpbesluit is bepaald dat het geluid van activiteiten ten behoeve van het wassen van kasdekken buiten beschouwing wordt gelaten bij het bepalen van de (maximale) geluidsniveaus in de periode tussen 19.00 en 6.00 uur. Daarmee is het mogelijk om het kasdek in de avond of nacht te reinigen als de temperatuur het niet mogelijk maakt de luchtramen overdag te sluiten.

7. Lozingen glastuinbouw

«Aan het besluit toe te voegen dat artikel 2.2, eerste en tweede lid tot tien jaar na inwerkingtreding van het besluit niet van toepassing zijn op het lozen van brijn van omgekeerde osmose-installaties op grondwater voor zover deze worden toegepast in aanvulling op een regenwateropslag van minimaal 500 m3 per ha.»

In het ontwerpbesluit is naar aanleiding van de motie overgangsrecht opgenomen voor bestaande lozingen van brijn in de bodem vanuit de glastuinbouw. Dit is alleen van toepassing op gevallen waarvoor door het bevoegd gezag reeds ontheffing is verleend vóór de inwerkingtreding van dit besluit. Bepaald is dat de reeds verleende ontheffing voor het lozen van brijn in de bodem verlengd wordt tot 1 juli 2022 mits het bedrijf voor gietwater ook beschikt over een opvangvoorziening voor hemelwater van ten minste 500 m3 per hectare. Een individuele toestemming van het bevoegd gezag blijft nodig als na het aflopen van de termijn waarvoor een ontheffing is verleend er geen opvangvoorziening van ten minste 500 m3 per hectare aanwezig is.

Ook voor nieuwe lozingen van brijn in de bodem blijft een individuele toestemming van het bevoegd gezag nodig, dit gelet op de vereisten van de Kaderrichtlijn water en de Grondwaterrichtlijn. Wij stellen momenteel in samenspraak met bedrijfsleven, provincies, gemeenten en waterschappen een kader op voor een generieke toetsing van nieuwe gevallen. Hierbij is nog wel een lokale component aan de orde. Dit volgt uit het Europees recht. Mochten hierbij zaken naar voren komen die zich lenen voor algemene regels dan zal ik die alsnog opnemen.

Voor een deel van de bestaande lozingen is geen vergunning of ontheffing verleend. De provincie is hiervoor op dit moment het bevoegd gezag. Ik zal bij deze provincies indringend onder de aandacht brengen dat het gewenst is voor deze gevallen in samenspraak met het bedrijfsleven alsnog een regeling te treffen, vóór inwerkingtreding van dit besluit.

Het bevoegd gezag heeft de mogelijkheid om een verlengde ontheffing eerder in te trekken als verlenging van de toestemming om te lozen tot onaanvaardbare gevolgen voor de bodem zou kunnen leiden.

8. Antihagelkanon

«Voor het gebruik van hagelkanonnen een passend en in de praktijk werkbaar maatwerkregime uit te werken, zodat bevoegd gezag deze laagdrempelig kan toepassen.»

Naar mijn mening dient de belangenafweging voor het gebruik van het antihagelkanon op lokaal niveau plaats te vinden. Het past niet goed om een algemene norm voor antihagelkanonnen te stellen in de algemene regels van het Activiteitenbesluit vanwege het bijzondere geluidskarakter van deze apparaten en het beperkte aantal ervan. De ruimte voor het gebruik van antihagelkanonnen is bovendien sterk afhankelijk van lokale omstandigheden, zoals de locatie waarop het antihagelkanon is gesitueerd en de locatie van de omliggende woningen. Het vastleggen van een generieke minimale afstand tussen een antihagelkanon en een geluidgevoelige bestemming belemmert het bevoegd gezag in het mogelijk maken van het gebruik van het antihagelkanon. Om recht te doen aan de voordelen van een optimale belangenafweging op lokaal niveau worden de antihagelkanonnen aangewezen als vergunningplichtige inrichtingen.

Het bevoegd gezag kan bij de vergunningverlening het beoordelingskader van de «Handreiking industrielawaai en vergunningverlening» toepassen. Van de in deze handreiking geadviseerde waarden kan worden afgeweken, mits goed gemotiveerd. Het incidentele karakter van het gebruik van het antihagelkanon, enkel malen per jaar gedurende een korte periode tijdens een hagelbui, sluit goed aan bij de beoordelingsmethodiek uit de handreiking. Andere beoordelingsmethoden, zoals de BG-HR-10–01, zijn minder geschikt omdat deze methoden zich specifiek richten op schietinrichtingen. De keuze voor een dergelijke beoordelingsmethode zal de mogelijkheden voor het bevoegd gezag om het antihagelkanon te kunnen toelaten beperken. De handreiking wordt momenteel herzien. In de herziene versie zal nog duidelijker worden aangegeven dat het gaat om geadviseerde waarden. Hierdoor zal het voor het bevoegd gezag gemakkelijker worden om gemotiveerd van de handreiking af te wijken. Deze handreiking is te vinden op de website van InfoMil: www.infomil.nl. Hiermee is een werkbaar, laagdrempelig en afgewogen regime beschikbaar. Daarmee wordt dus tegemoet gekomen aan de wens van de Kamer.

9. Assimilatiebelichting

«Het besluit, artikel 3.56 en 3.57 voorzien van een passend en in de praktijk werkbaar maatwerkregime, zodat bevoegd gezag deze laagdrempelig kan toepassen.»

In algemene zin is in dit besluit de behoefte aan maatwerk verminderd ten opzichte van het Besluit glastuinbouw, omdat de producteisen worden vervangen door emissie-eisen. Het staat de teler geheel vrij op welke wijze hij daaraan wil voldoen. Echter bij een beperkt aantal gewassen blijkt het niet mogelijk om het noodzakelijke kasklimaat te realiseren als gedurende de nanacht nog eens met 74% moet worden afgeschermd. Na uitvoerig overleg met bedrijfsleven en gemeenten is besloten het bevoegd gezag de mogelijkheid te bieden om via een maatwerkvoorschrift een ander percentage vast te stellen voor afscherming in de nanacht. Deze maatwerkmogelijkheid biedt de praktijk meer ruimte om zich aan de eisen aan te passen. Hiermee wordt voldaan aan de behoefte aan maatwerk bij zowel de sector als de gemeenten.

10. Stimulering openbaar vervoer

«Uitzondering van glastuinbouw voor artikel 2.16 stimulering openbaar vervoer.»

Artikel 2.16 van het Activiteitenbesluit beoogt de nadelige gevolgen van vervoersbewegingen rondom de inrichting te verminderen door het treffen van maatregelen. Dit artikel zal niet van toepassing zijn op glastuinbouwbedrijven.

Tot slot merk ik op dat de Kamer in de nahangprocedure weer kennis kan nemen van het gehele besluit.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

J. J. Atsma

Naar boven