nr. 61
BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 september 2005
Hierbij gaat u toe het rapport dat de Gemengde Commissie «Sturing EU-aangelegenheden»1
onder voorzitterschap van Mr. B. J. Baron van Voorst tot Voorst
heeft opgesteld. Dit rapport is één van de negen rijksbrede
takenanalyses die zijn uitgevoerd in het kader van het Programma Andere Overheid
(PAO). Onderzocht is hoe Nederland zich beter kan organiseren om efficiënter
en effectiever te zijn in de Europese Unie. Het implementatieplan is op 16 september
jl. door de Ministerraad besproken en vastgesteld.
De Gemengde Commissie meent dat de coördinatie van het Nederlands
EU-beleid redelijk goed functioneert. Er zijn echter wel punten waarop de
bestaande coördinatie kan worden verbeterd. De belangrijkste mogelijkheden
daartoe liggen bijvoorbeeld op het vlak van strategische standpuntbepaling
en vroegtijdige politieke sturing. Gezien de ontwikkelingen die de Europese
Unie doormaakt is de verwachting dat steeds hogere eisen aan het Nederlands
opereren in de Unie worden gesteld. Wil Nederland een rol van betekenis blijven
spelen dan is het noodzakelijk om de bestaande coördinatie op de in dit
rapport genoemde punten te optimaliseren. Voor een deel liggen de mogelijkheden
daartoe in een beter gebruik van de bestaande coördinatie-mechanismen,
voor een ander deel dienen deze te worden aangepast aan de eisen van deze
tijd.
De Gemengde Commissie onderschrijft hiermee de analyse van andere onderzoeken
en komt tot aanbevelingen die in het laatste hoofdstuk van het rapport in
praktische suggesties zijn uitgewerkt. De hoofdlijnen van deze suggesties
zijn: meer en betere politieke sturing op hoofdlijnen en prioriteiten, intensievere
gedachtenwisseling met parlement en samenleving over deze hoofdlijnen en prioriteiten
en een beter gebruik en ten dele aanpassing van coördinatiemechanismen
om te voorzien in de behoefte aan meer strategisch en pro-actief opereren
in Brussel; slagvaardig en terdege rekening houdend met de Nederlandse belangen
en de gevolgen voor Nederland van voorgenomen beleid en regelgeving.
De aanbevelingen en suggesties die gedaan worden in het rapport zijn dusdanig
concreet dat het overgrote deel direct kan worden uitgewerkt. In zoverre behoeft
het rapport geen specifiek implementatieplan. Niettemin is een overzicht nuttig,
waarin wordt aangegeven wie op welke termijn wordt belast met de de praktische
uitwerking van deze aanbevelingen en suggesties. Het bijgevoegde schema beoogt
in die behoefte te voorzien.
Daarbij moet de kanttekening worden geplaatst dat de uitwerking van sommige
suggesties naar mijn mening niet geheel realiseerbaar is op de korte termijn
die de Gemengde Commissie voor ogen heeft. Zo zal het waarschijnlijk wel mogelijk
zijn nog in 2005 voorstellen uit te werken met betrekking tot betere voorziening
van informatie over ontwikkelingen in het voortraject van Europees beleid
en Europese regelgeving. Het zal evenwel wat langer duren voordat het voorgestelde «prikbordsysteem»
(een electronisch systeem dat per onderwerp inzicht geeft in de stand van
zaken in de behandeling van een specifiek onderwerp) operationeel kan zijn,
wil het kunnen beantwoorden aan de daaraan te stellen eisen. Het spreekt vanzelf
dat het ministerie van Buitenlandse Zaken in de uitvoering van dit implementatieplan
in zeer nauw contact zal staan met de overige departementen en decentrale
overheden.
De aanbeveling van de gemengde Commissie, binnen de overheid zorg te dragen
voor een breed opgezet Europees personeelsbeleid, zal in nauwe samenwerking
met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nader worden
uitgewerkt.
Belangrijke elementen van de aanbevelingen van het rapport «Sturing
EU-aangelegenheden», zoals het tijdig formuleren van duidelijke hoofdlijnen
en prioriteiten in het Nederlands EU-beleid en het actief van gedachten wisselen
daarover met de Kamer en waar toepasselijk met het bredere publiek, kunnen
zonder verdere maatregelen worden uitgevoerd. Zij vragen naast een goede interdepartementale
ambtelijke samenwerking ook een overtuigende inzet van de politiek. Een en
ander sluit aan bij de tekst van de Staat van de Europese Unie 2005–2006,
die met de begrotingsstukken aan de Kamer is aangeboden en waarover kabinet
en Kamer later dit najaar nader van gedachten zullen wisselen. Bij dit debat
zal ook aandacht worden besteed aan de Nationale Europa Discussie over Nederland
en de Europese Unie, waartoe Kamer en kabinet besloten na het referendum van
1 juni 2005.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
B. R. Bot
De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,
A. Nicolaï