Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 augustus 2016
Naar aanleiding van het artikel «Uitzetten asielzoeker steeds lastiger» in de Telegraaf
van 1 juli 2016 en het meer uitgebreide artikel «Vrijwillig vertrek de beste optie»
in de Telegraaf van 2 juli jl. heeft uw Kamer om een reactie gevraagd.
In de artikelen gaat de algemeen directeur van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V)
in op de lastige praktijk van, met name gedwongen, terugkeer. De berichtgeving over
de weerbarstigheid van het terugkeerbeleid is niet nieuw. In de beantwoording van
Kamervragen, zoals onlangs op de vragen van het lid Azmani (VVD)1 en het lid Keijzer (CDA)2, ben ik ingegaan op de belemmeringen die worden ervaren bij (gedwongen) vertrek.
Maar ook tijdens verschillende overleggen met uw Kamer over het terugkeerbeleid heb
ik hierover gesproken. Over de ontwikkeling van de terugkeercijfers wordt uw Kamer
via de Rapportage Vreemdelingenketen regelmatig geïnformeerd.
Zoals in het artikel wordt aangegeven zijn er verschillende factoren die het gedwongen
vertrek bemoeilijken. Onvoldoende medewerking van de landen van herkomst maar ook
Europese regelgeving maken het voor de uitvoering lastig.
Op 4 mei jl. is de Europese Commissie met een voorstel gekomen voor de herziening
van de Dublin-verordening en op 12 juli jl. met een voorstel voor een Procedureverordening.
Inzet van Nederland zal zijn om belemmeringen voor het terugkeerproces zoveel mogelijk
weg te nemen of te verminderen en om de procedures met betrekking tot overdracht,
uitzetting en bewaring te vereenvoudigen en beter op elkaar af te stemmen.
Om de medewerking van landen van herkomst te vergroten zijn onder het Nederlandse
voorzitterschap belangrijke stappen gezet. De Hoge Vertegenwoordiger en de Europese
Commissie hebben, mede naar aanleiding van de afspraken die zijn gemaakt in het kader
van de Valetta-top, landenpakketten ontwikkeld die moeten leiden tot betere migratiesamenwerking
tussen de EU en de landen van herkomst en transit, ook op het gebied van gedwongen
terugkeer. Met verschillende landen zijn hierover zowel op politiek als op technisch
niveau dialogen gevoerd door de Hoge Vertegenwoordiger. In april van dit jaar voerde
de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking namens de Hoge Vertegenwoordiger
migratiedialogen met Mali, Ghana en Ivoorkust. Ook heeft de Europese Commissie op
7 juni jl. een uitgebreid voorstel gepresenteerd om via migratiepartnerschappen de
samenwerking met derde landen te versterken. Kortheidshalve verwijs ik u naar de kabinetsappreciatie
op het voorstel zoals opgenomen in de beoordeling van dit nieuwe Commissie-voorstel3. Op operationeel niveau wordt, in een door Nederland en België geïnitieerd samenwerkingsverband
(EURINT-netwerk), door EU-lidstaten ook samengewerkt op (gedwongen) terugkeer. Het
EURINT-netwerk coördineert – onder leiding van Nederland – onder andere missies naar
herkomstlanden en gezamenlijke identificatiemissies.
Naast de inzet op gedwongen terugkeer zet ik met name ook in op zelfstandige of vrijwillige
terugkeer. Het uitgangspunt van het Regeringsbeleid is, dat personen die geen recht
(meer) hebben op verblijf, Nederland zoveel mogelijk zelfstandig of vrijwillig verlaten.
Daartoe zet de DT&V door middel van casemanagement in op persoonsgerichte aanpak.
Om die reden biedt de Nederlandse overheid ook, in samenwerking met de Internationale
Organisatie voor Migratie (IOM) en organisaties in het maatschappelijk middenveld,
reïntegratieondersteuning bij zelfstandige en vrijwillige terugkeer. Uit de cijfers
blijkt dat deze inzet loont. De afgelopen jaren is het ketenbrede aantoonbaar zelfstandig
vertrek gestegen van 3660 personen in 2013 naar 4.650 personen in 20154. Deze stijging lijkt zich op basis van de cijfers over de eerste maanden van 2016
verder door te zetten.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
K.H.D.M. Dijkhoff