29 282 Arbeidsmarktbeleid en opleidingen zorgsector

Nr. 108 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 24 november 2010

In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 bestond er bij enkele fracties behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 16 augustus 2010 inzake voorhang overheveling middelen uit ziekenhuisbudgetten naar Fonds Ziekenhuis Opleidingen (Kamerstuk 29 282, nr. 104h).

De op 24 september 2010 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de minister bij brief van 23 november 2010 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Smeets

De adjunct-griffier van de commissie,

Clemens

Inhoudsopgave

Blz.

   

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

II.

Reactie van de minister

5

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorhang overheveling middelen uit ziekenhuisbudgetten naar het Fonds Ziekenhuis Opleidingen. Deze leden staan positief tegenover het voorstel van de minister, omdat de maatregel ertoe leidt dat de beschikbare capaciteit voor opleidingen beter ingezet wordt. Wel hebben zij naar aanleiding van de brief nog enkele vragen en opmerkingen.

Kan de minister aangeven waarom bepaalde centra zijn uitgezonderd van de regeling? De leden van de VVD-fractie staan hier in beginsel niet negatief tegenover, maar willen graag weten wat de achtergrond hiervan is.

De minister is voornemens om bij de toedeling van het macrobedrag de omvang van het vrije B-segment in de verdeelgrondslag te betrekken. Kan de minister hierover een technische uitleg geven? Kan dit voor individuele ziekenhuizen direct ongewenste gevolgen hebben en zo ja, hoe beoordeelt de minister deze?

Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot een Fonds Ziekenhuis Opleidingen op de VWS-begroting. Zij zijn verheugd met de gezamenlijke inspanning van VWS, de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitair medische centra (NFU) voor dit fonds. Naar aanleiding van de brief van de minister hebben deze leden nog enkele vragen en opmerkingen.

De minister geeft aan een bedrag van € 112 miljoen over te hevelen uit het Budgettaire Kader Zorg (BKZ) naar het opleidingsfonds. Hoeveel personeel en welke specialisaties wil de minister met dit bedrag in het Fonds Ziekenhuis Opleidingen opleiden? In hoeverre wordt er dan meer personeel opgeleid dan nu landelijk het geval is? Komt de raming – hoeveel en wat voor personeel is er nodig? – en coördinatie – welk ziekenhuis leidt wie op? – bij het ministerie van VWS of bij brancheorganisaties als de NVZ en de NFU te liggen? Wat gebeurt er als de ziekenhuizen hogere aantallen gespecialiseerd personeel opleiden dan VWS op basis van de beschikbare middelen in het fonds heeft geraamd?

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat de minister de verantwoordelijkheid voor het opleiden meer op het niveau van de ziekenhuissector als geheel wil leggen. Alle ziekenhuizen moeten een bijdrage leveren aan het opleiden van gespecialiseerd personeel, waarbij de individuele ziekenhuizen tegelijkertijd sterkere prikkels moeten krijgen zelf op te leiden. Middelen uit het Fonds Ziekenhuis Opleidingen zullen vanaf 2011 naar rato van de daadwerkelijk geleverde opleidingsinspanningen aan ziekenhuizen worden uitgekeerd. Deze betaling komt dus achteraf tot stand. Welke criteria gelden voor betaling – afgegeven diploma’s, aantallen ingeschreven studenten?

De opleidingskosten voor gespecialiseerd personeel zijn over het algemeen erg hoog. Hoe financieren ziekenhuizen de kosten voor aanvang en tijdens de opleiding, indien de ziekenhuizen in lijn met dit voorstel pas achteraf middelen uit het opleidingsfonds ontvangen? Zijn alle ziekenhuizen – ook die nu geen opleidingsinspanning verrichten maar wel aan het fonds zullen moeten bijdragen – vanaf 2011 verplicht om een bepaald volume aan gespecialiseerd personeel op te leiden?

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De minister geeft terecht aan dat het opleiden van gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteunend personeel primair een verantwoordelijkheid is en blijft van de ziekenhuizen zelf. De oprichting van het fonds is slechts een faciliteit. De oprichting van dit fonds juichen de leden van de CDA-fractie toe. Het is van groot belang dat instellingsoverstijgend het nut en de noodzaak van het opleiden van gespecialiseerde verpleegkundigen worden gezien en opgepakt. Juist ook nu duidelijk wordt dat taakherschikking een verantwoord middel is om de druk op artsen te verdelen en kwalitatief goede zorg te kunnen blijven leveren.

Ook in het laatst gevoerde debat over de arbeidsmarkt in de zorg heeft de minister het nut en de noodzaak voor het strategisch opleiden van de gespecialiseerde verpleegkundige onderschreven (15 april 2010, Kamerstuk 29 282, nr. 98). In de brief over de evaluatie van de commissie-Werner (Kamerstuk 29 282, nr. 95) geeft de minister aan om samen met de NVZ, Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) en de NFU met ingang van 2010 een apart fonds op te richten voor opleidingen van gespecialiseerde ziekenhuiswerkers. Nu blijkt echter uit de brief van 16 augustus dat V&VN niet bij dit proces is betrokken. Terwijl dat de nadrukkelijke wens van de CDA-fractie maar ook van andere leden van de Kamer was. Kan de minister aangeven waarom V&VN niet is betrokken?

Verder vragen de leden van de CDA-fractie waarom in dit fonds alleen de ziekenhuizen worden meegenomen, terwijl het probleem van tekorten aan gespecialiseerde verpleegkundigen sectoroverstijgend is. Deze leden pleiten daarom ook voor een sectoroverstijgend strategisch beleid op dit punt. Een opleidingsfonds voor alle gespecialiseerde verpleegkundigen met daarbij inzicht waar ze worden opgeleid, waar ze zich bevinden, hoe ze worden opgeleid, zodat daarop gestuurd kan worden.

Kortom de leden van de CDA-fractie willen dat duidelijk wordt hoeveel gespecialiseerde verpleegkundigen er landelijk moeten worden opgeleid voor de toekomst. Ook is van belang dat de opleidingseisen voor deze gespecialiseerde opleidingen in een landelijke norm worden vastgelegd. Dat is nu niet het geval. Ieder ziekenhuis leidt zijn eigen gespecialiseerde verpleegkundigen op, maar een oncologieverpleegkundige werkzaam in Enschede zou ook aan de slag moeten kunnen in het ziekenhuis in Maastricht zonder de opleiding te moeten overdoen. De huidige situatie werkt niet stimulerend en gezien de krapte op de arbeidsmarkt kan men zich dat niet veroorloven.

De minister geeft in zijn brief aan dat het fonds wordt gevuld door een structurele overheveling van premiegefinancierde middelen in het BKZ naar de begrotingsgefinancierde middelen van VWS en zal leiden tot een budgetverlaging voor alle instellingen. Ook voor de instellingen die niet opleiden. De leden van de CDA-fractie gaan er met de minister vanuit dat dit een positieve prikkel zal zijn voor instellingen om toch te gaan investeren in opleidingen voor gespecialiseerde verpleegkundigen. Op welke wijze wordt gecommuniceerd met de diverse ziekenhuizen dat dit fonds op deze wijze tot stand is gekomen om gemor achteraf te voorkomen? De minister spreekt in zijn brief over een subsidieregeling. Genoemde leden vragen op welke wijze deze zonder al te veel bureaucratie kan worden geïmplementeerd. Kan deze worden gekoppeld aan reeds bestaande verantwoordingsinstrumenten? Gaarne vernemen de leden van de CDA-fractie op welke wijze deze subsidieregeling concreet handen en voeten gaat krijgen in de dagelijkse praktijk op een verpleegafdeling van ziekenhuis A te E.

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorhang overheveling middelen uit ziekenhuisbudgetten naar het Fonds Ziekenhuis Opleidingen. Zij onderschrijven de noodzaak om door voldoende opleidingsplekken de continuïteit van zorg te waarborgen voor het heden en de toekomst. Deze leden vragen wel of er door slechts overheveling van het huidige budget voldoende opleidingsbudget beschikbaar komt. Is het niet noodzakelijk dat er extra geld voor opleiding beschikbaar komt?

De leden van de SP-fractie zijn tevreden dat de minister zijn regierol neemt en de verantwoordelijkheid voor opleiding niet langer alleen bij de individuele ziekenhuizen legt. Is de minister bereid deze stap ook te zetten in andere deelsectoren van de zorg, zoals bijvoorbeeld de VVT (verpleeg-, verzorgingshuizen en thuiszorg)-sector? In die sector zijn de bonden uit de onderhandelingen gestapt omdat de werkgevers de opleidingskosten bij de werknemers willen leggen. Klopt het dat ook in die sector werkgevers middelen krijgen om opleiding en nascholing van hun personeel te betalen? Is de minister bereid om ook in de VVT-sector een Fonds Opleidingen op te richten, waarvoor de middelen uit de budgetten voor de instellingen komen? Waarom kiest de minister in zijn voorstel alleen voor de opleidingen van gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteunend personeel? Zijn er in andere medisch beroepen geen (aanstaande) personeelstekorten?

De leden van de SP-fractie vragen hoe de minister garandeert dat ziekenhuizen voldoende mensen opleiden. Hoe worden de middelen verdeeld? Gaat de minister bijhouden hoe het met de opleidingen gaat? Zo ja, hoe? Zo neen, waarom niet?

Vragen en opmerkingen van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hechten veel belang aan het voorkomen van tekorten aan gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteunend personeel. De kwaliteit van het personeel is de belangrijkste factor voor goede zorg. Deze leden kunnen zich vinden in de hoofdlijnen van het voorstel, maar hebben nog een aantal aanvullende vragen.

De afgelopen jaren is er onvoldoende opgeleid. Waarom wordt bij de bepaling van het macrobudget dan uitgegaan van de gemiddelde opleidingsinspanningen, terwijl meer inspanningen noodzakelijk zijn? Kan de minister nader uitleggen hoe dit mechanisme een extra stimulans tot opleiden biedt? Hoe zal in de toekomst de omvang van het budget worden bepaald? Blijft het gemiddelde van de jaren 2006, 2007 en 2008 het uitgangspunt? Of is in de toekomst aanpassing hiervan mogelijk? Hoe wordt dit dan vastgesteld? Is het niet verstandig daar nu al op te anticiperen?

Staat al vast welke opleidingen worden ondergebracht in het fonds? Op basis van welke criteria worden deze vastgesteld? Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie hoe wordt bepaald welke inrichtingen en instellingen deel uitmaken van het Fonds Ziekenhuis Opleidingen. Waarom worden epilepsie-inrichtingen en instellingen voor revalidatie niet in het Fonds Ziekenhuis Opleidingen opgenomen en de astma/longcentra wel? Kunnen andere opleidingen en instellingen later wel deel uitmaken van de regeling?

Ten slotte vragen deze leden hoe zal worden omgegaan met derde partijen. Hoe wil de minister private partners, zoals bijvoorbeeld de zelfstandige behandelcentra, bij het fonds betrekken?

II. REACTIE VAN DE MINISTER

Reactie van de minister op de vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

Epilepsiecentra en revalidatiecentra zijn uitgezonderd van de regeling omdat zij geen gebruik maken van functionarissen waarvan de opleidingen binnen het Fonds Ziekenhuis Opleidingen vallen. Dit geldt overigens ook voor de long/astmacentra. Dit zal dan ook aangepast worden in de definitieve aanwijzing aan de NZa. Epilepsiecentra, revalidatiecentra en long-astmacentra komen dus niet in aanmerking voor schoning van hun budgetten ten behoeve van het Fonds Ziekenhuis Opleidingen.

Het macrobedrag voor het Fonds Ziekenhuis Opleidingen wordt in zijn geheel in mindering gebracht op de budgetten voor het A-segment. De verdeling van dit macrobedrag over de ziekenhuizen vindt plaats naar rato van de omvang van het totaal van het A- en B-segment omdat de opleidingen waar het hier om gaat betrekking hebben op behandelingen in zowel het A-segment als het B-segment. Indien alleen het A-segment in de verdeelgrondslag betrokken zou worden, zou een ziekenhuis met een relatief groot A-segment, maar met een vergelijkbare omzet aan totaal van A- en B-segment, een onevenredig grote bijdrage leveren aan het fonds. Algemene en academische ziekenhuizen zijn met deze systematiek bekend en deze is dan ook overeengekomen met NFU en NVZ. Ik heb geen reden om aan te nemen dat de voorgestelde verdeelsystematiek ongewenste gevolgen heeft voor individuele ziekenhuizen.

Instellingen krijgen te maken met een korting op basis van hun omvang. Instellingen die weinig opleiden krijgen per saldo dus te maken met een verlaging van hun totale opbrengsten, de korting is groter dan de te ontvangen subsidie. Instellingen die relatief veel opleiden zullen in totaliteit hogere opbrengsten krijgen. Op deze wijze worden instellingen beter beloond voor daadwerkelijk opleiden.

Reactie van de minister op de vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie

De opleidingen die binnen het Fonds Ziekenhuis Opleidingen vallen, zijn IC-verpleegkundige, IC neonatologie verpleegkundige, IC-kinderverpleegkunde, kinderverpleegkundige, dialyseverpleegkundige, oncologieverpleegkundige, SEH-verpleegkundige, obstetrie verpleegkundige, operatie-assistent, anesthesiemedewerker, radiodiagnostisch laborant, radiotherapeutisch laborant en klinisch perfusionist. Het fonds bestaat uit een macrobudget van € 112 miljoen, waaruit ongeveer 1400 opleidingsplaatsen op jaarbasis voor deze specialisaties volledig kunnen worden bekostigd. Mijn beoogde doel is dat met dit budget meer dan deze 1400 gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteunend personeel zullen worden opgeleid. De met de sector overeengekomen systematiek houdt in dat indien meer dan 1 400 medewerkers opgeleid worden, de subsidie niet volledig kostendekkend zal zijn, aangezien het macrobudget een vaststaand bedrag is. Maar in de huidige situatie ontvangt een ziekenhuis niets extra als ze (meer) personen opleiden, terwijl dat in de nieuwe situatie wel degelijk het geval is. Het fonds geeft dus een impuls tot meer opleiden.

Door het fonds komen ook de benodigde gegevens voor het maken van (regionale) ramingen beschikbaar. In opdracht van mij worden de regionale ramingen opgesteld. Het is vervolgens aan de ziekenhuizen om (op regionaal niveau) afspraken te maken over het opleiden van de benodigde aantallen. De subsidieregeling zal zo vormgegeven worden dat dit gestimuleerd wordt.

Wanneer hogere aantallen worden opgeleid dan geraamd, wordt per student een relatief lagere subsidie uitgekeerd. Het macrobudget van € 112 miljoen wordt namelijk naar rato van de opleidingsprestaties verdeeld over de instellingen die gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteunend personeel opleiden.

In het Fonds Ziekenhuis Opleidingen wordt onderscheid gemaakt tussen opleidingen die korter duren dan twee jaar en opleidingen die langer duren dan twee jaar. Bij opleidingen die korter duren dan twee jaar wordt de subsidie vastgesteld aan de hand van behaalde diploma’s. Bij opleidingen die langer duren dan twee jaar wordt het eerste jaar gesubsidieerd aan de hand van het aantal ingeschreven eerstejaars studenten. Vervolgens kan subsidie aangevraagd worden wanneer het diploma voor deze opleidingen is behaald. De voorfinanciering van de ziekenhuizen is daarmee beperkt. Tenslotte wordt de korting van € 112 miljoen op de budgetten pas voor het eerst toegepast in 2011. In datzelfde jaar wordt dit volledige bedrag ook weer uitgekeerd aan subsidies.

Alle budgetten van ziekenhuizen en categorale instellingen met uitzondering van de revalidatiecentra, epilepsiecentra en de long-astmacentra, worden geschoond voor het Fonds Ziekenhuis Opleidingen. Zij zijn vervolgens niet verplicht om gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteunend personeel op te leiden. Door de vergoeding die zij uit het Fonds Ziekenhuis Opleidingen kunnen krijgen, worden echter ook de ziekenhuizen en categorale instellingen die voorheen geen opleidingsinspanning pleegden, geprikkeld om op te leiden.

Reactie van de minister op de vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

V&VN is vanaf het begin betrokken bij dit proces waarin gesproken is over de hoofdlijnen van het fonds. Bij de verdere (technische en financiële) uitwerking met betrekking tot de schoning van budgetten en de wijze van bekostiging van opleidingen, is vooral overleg gevoerd met de NFU en de NVZ. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de gezamenlijke verklaring van NFU, NVZ en VWS, die ik bij de voorhangbrief heb gevoegd. De V&VN is hiervan op de hoogte gesteld.

De opleidingen die vanaf 2011 in het Fonds Ziekenhuis Opleidingen opgenomen worden, zouden eerder in het Opleidingsfonds (voor medisch specialisten en andere gespecialiseerde zorgopleidingen) opgenomen worden. Om te bepalen welke opleidingen in aanmerking (kunnen) komen voor het Opleidingsfonds is (toentertijd) gebruik gemaakt van het zogenaamde trechtermodel. Dit model houdt in dat de opleiding onder andere aan de volgende drie criteria dient te voldoen om opgenomen te worden in het Opleidingsfonds:

  • opleiden voor professionals die zorg verlenen waarop de Kwaliteitswet Zorginstellingen van toepassing is;

  • hoog risico van marktfalen, waardoor er te weinig of te veel wordt opgeleid;

  • landelijke erkenning van de opleiding.

Uiteindelijk werd het regime van het Opleidingsfonds niet passend geacht voor deze opleidingen omdat voor het Opleidingsfonds gebruik gemaakt wordt van het op voorhand toewijzen van opleidingsplaatsen aan specifieke ziekenhuizen. Voor de meer kortdurende opleidingen die binnen het Fonds Ziekenhuis Opleidingen vallen, is een dergelijk zware procedure niet noodzakelijk. Vandaar dat middels het Fonds Ziekenhuis Opleidingen voor een adequater regime gekozen is.

De opleidingen die nu ondergebracht worden bij het Fonds Ziekenhuis Opleidingen zijn dus al eerder beoordeeld met het zogenaamde trechtermodel.

Bij de start van het Opleidingsfonds zijn door veldpartijen uit alle zorgbranches opleidingen aangemeld voor het fonds. In het Opleidingsfonds zijn bijvoorbeeld ook de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog (meerdere branches), tot klinisch psycholoog (meerdere branches) en tot verpleegkundig specialist in de GGZ opgenomen.

Uitbreiding van het Fonds Ziekenhuis Opleidingen met andere opleidingen is in principe mogelijk, mits aan de bovengenoemde criteria voldaan wordt en de financiering op een adequate wijze georganiseerd wordt. Het uitgangspunt daarbij is dat branches en instellingen zelf zorg dragen voor de benodigde middelen. De reden daarvoor is dat in de berekening van de budgetten van de zorginstellingen en de tarieven, kostencomponenten opgenomen zijn voor het opleiden van personeel. Overigens zijn deze middelen meestal niet als zodanig geoormerkt.

Hoeveel gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteunend personeel instellingen in de toekomst zullen moeten opleiden, zal blijken uit de ramingen die in opdracht van mij door een onafhankelijk bureau uitgevoerd zullen worden.

Sinds 2001 worden de eindtermen en de kwaliteitseisen van de belangrijkste verpleegkundige vervolgopleidingen landelijk vastgesteld en bewaakt. Dit is begonnen met de Landelijke Regeling Verpleegkundige vervolgopleidingen (LRVV), die in 2005 is overgegaan in het College Ziekenhuis Opleidingen, nu College Zorg Opleidingen: CZO. Het CZO is het landelijke orgaan voor het accrediteren van zorgopleidingen. De onder haar ressorterende opleidingen worden op uniforme wijze getoetst waarna, bij goed resultaat, een nationaal erkend CZO keurmerk wordt uitgegeven.

Wanneer een student de opleiding succesvol afrondt bij een ziekenhuis met een CZO erkenning voor de betreffende opleiding, dan ontvangt de student een CZO diploma. Het CZO voert hiervoor de nationale studenten- en diplomaregistratie.

Momenteel vallen zestien opleidingen voor zorgprofessionals onder het CZO; tot en met 2009 zijn 1043 erkenningen verleend (bron: Aanvraag in beeld: CZO Jaarverslag 2009).

De opleidingscommissies per opleiding houden toezicht op de opleidingen met het oog op het landelijk civiel effect. Zij beoordelen de erkenningsaanvragen op de landelijk geldende criteria.

In het CZO werken de NVZ, de NFU, V&VN, de beroepsverenigingen van medisch ondersteunende opleidingen en de Vereniging Branche Opleidingsinstituten samen.

De NFU en de NVZ houden hun achterban constant op de hoogte van ontwikkelingen rond het Fonds Ziekenhuis Opleidingen. Het is de bedoeling de regeling in december 2010 te publiceren. De betrokken ziekenhuizen zullen dan ook een brief van mij ontvangen over de regeling. Voor zowel mij als de NFU en de NVZ staat als een paal boven water dat de administratieve lasten zo laag mogelijk moeten blijven. De subsidie wordt berekend aan de hand van cijfers van het CZO. Veel van deze gegevens worden nu ook al door het CZO bijgehouden. CZO zal ieder jaar voordat de subsidieronde start de beschikbare gegevens afstemmen met de ziekenhuizen. Na afstemming zullen de gegevens door het CZO doorgegeven worden aan het ministerie van VWS. Het ministerie zal dan een ingevuld formulier naar de ziekenhuizen versturen waar slechts een handtekening van het bevoegd gezag (de Raad van Bestuur) toegevoegd hoeft te worden. De administratie voor ziekenhuizen blijft op deze manier beperkt.

De subsidie zal uitgekeerd worden aan de Raad van Bestuur op basis van de opleidingsprestaties van de verschillende afdelingen. Het is de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis de subsidie in te zetten waar daadwerkelijk is opgeleid.

Reactie van de minister op de vragen en opmerkingen van de SP-fractie

Ik heb samen met de NVZ en de NFU een forse stap in de goede richting gezet voor wat betreft opleiden in de zorg. Door het Fonds Ziekenhuis Opleidingen wordt het beschikbare budget van € 112 miljoen naar rato verdeeld over de ziekenhuizen op basis van hun opleidingsprestaties. Voorheen werd onvoldoende constant in opleidingen geïnvesteerd. Dit blijkt uit de sterke fluctuaties in het aantal opgeleide gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteunend personeel.

Opleidingen in de VVT-sector behoren tot de verantwoordelijkheid van de sector, net zoals in de ziekenhuissector. In het kader van de verdere uitwerking van de gezamenlijke agenda arbeidsmarkt zorg kan dit onderwerp aan de orde komen in mijn overleggen met sociale partners. Ik stel daarbij de verantwoordelijkheid van de sector zelf voorop.

Op dit moment vallen verschillende opleidingen uit de VVT-sector wel binnen het Opleidingsfonds en deze worden ook vanuit het Opleidingsfonds bekostigd. Hierin neem ik de verantwoordelijkheid voor het opleiden van het veld niet over, maar faciliteer ik juist het veld om de eigen verantwoordelijkheid waar te kunnen maken. Voor overige opleidingen van personeel zijn in de berekening van de budgetten van de zorginstellingen en de tarieven, kostencomponenten opgenomen. Overigens zijn deze middelen meestal niet als zodanig geoormerkt.

In het Fonds Ziekenhuis Opleidingen zijn alleen opleidingen voor gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteunend personeel opgenomen. Maar in het Opleidingsfonds, waar het Fonds Ziekenhuis Opleidingen een uitvloeisel van is, zijn wel degelijk andere medische beroepen opgenomen. Zie ook mijn reactie op vragen van de CDA-fractie hierover.

Het Fonds Ziekenhuis Opleidingen bestaat uit € 112 miljoen. Dit bedrag wordt naar rato van de opleidingsprestaties over de ziekenhuizen verdeeld. Voor iedere opleidingsprestatie is een maximum bedrag vastgesteld dat overeenkomt met de opleidingskosten voor een jaar. De vergoeding kan niet boven dit maximum bedrag uitkomen.

Ieder jaar vindt een evaluatie plaats met de NFU en de NVZ waarin geëvalueerd wordt hoeveel personeel opgeleid wordt, de gewenste omvang van de opleidingsprestaties en alternatieve opleidingstrajecten.

Reactie van de minister op de vragen en opmerkingen van de D66-fractie

Bij de bepaling van het macrobudget voor het Fonds Ziekenhuis Opleidingen is in overleg met de NFU en de NVZ uitgegaan van de gemiddelde opleidingsinspanningen in 2006, 2007 en 2008. Op dit moment zijn dit de gegevens die beschikbaar zijn. In de gezamenlijke verklaring is opgenomen dat verder onderzoek naar de gewenste omvang van de opleidingsinspanningen zal worden gedaan. Hiertoe zal ik een onafhankelijk bureau opdracht geven.

Op dit moment maakt het budgettair niet uit of een ziekenhuis 0 of 100 medewerkers opleidt. Door het Fonds Ziekenhuis Opleidingen wordt vanaf 2011 het macro-budget van € 112 miljoen naar rato van de opleidingsprestaties verdeeld over de ziekenhuizen en categorale instellingen. Een ziekenhuis dat 20 medewerkers opleidt, krijgt dus twee keer zoveel subsidie als een ziekenhuis dat 10 medewerkers opleidt.

Door een onafhankelijk bureau zullen ramingen worden gemaakt. Daarnaast vindt ieder jaar een evaluatie plaats met de NFU en de NVZ. Hierin wordt onder andere de gewenste omvang van de opleidingsprestaties geëvalueerd. Wanneer substantieel meer wordt opgeleid dan gemiddeld, zal gezamenlijk moeten worden bezien of extra middelen voor het fonds gewenst zijn. Daarbij ligt de primaire verantwoordelijkheid bij de sector.

De opleidingen die op dit moment binnen het Fonds Ziekenhuis Opleidingen vallen zijn terug te vinden in mijn reactie op een soortgelijke vraag van de PvdA-fractie.

Voor de criteria op basis waarvan het onderbrengen van opleidingen in het Fonds Ziekenhuis Opleidingen wordt bepaald, verwijs ik u graag naar mijn reactie op een soortgelijke vraag van de CDA-fractie.

Uitbreiding van het Fonds Ziekenhuis Opleidingen met andere opleidingen is in principe mogelijk, mits aan bepaalde criteria wordt voldaan. Voor een uitgebreider antwoord, verwijs ik u graag naar mijn reactie op een soortgelijke vraag van de CDA-fractie.

De epilepsie-inrichtingen en instellingen voor revalidatie maken geen gebruik van het gespecialiseerde personeel dat binnen het Fonds Ziekenhuis Opleidingen valt. Dit geldt overigens ook voor de long-astmacentra. Dit zal dan ook aangepast worden in de aanwijzing aan de NZa. De budgetten van de epilepsiecentra, de revalidatiecentra en de long-astmacentra zullen dan ook niet geschoond worden.

Zelfstandige behandelcentra (ZBC’s) nemen op dit moment niet deel aan het Fonds Ziekenhuis Opleidingen. Ik start op korte termijn een onderzoek waarin onderzocht wordt hoeveel in ziekenhuis opgeleide gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteunend personeel in zelfstandige behandelcentra werkzaam zijn. Op basis van dit onderzoek zal ik nagaan of en op welke wijze de ZBC’s een bijdrage kunnen leveren aan het opleiden van dit personeel.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Staaij, C.G. van der (SGP), Smeets, P.E. (PvdA), voorzitter, Smilde, M.C.A. (CDA), Koşer Kaya, F. (D66), Veen, E. van der (PvdA), Gerven, H.P.J. van (SP), Burg, B.I. van der (VVD), Ouwehand, E. (PvdD), Agema, M. (PVV), Leijten, R.M. (SP), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Wolbert, A.G. (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Uitslag, A.S. (CDA), Elias, T.M.Ch. (VVD), ondervoorzitter, Dijkstra, P.A. (D66), Dille, W.R. (PVV), Gerbrands, K. (PVV), Mulder, A. (VVD), Venrooy-van Ark, T. (VVD), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Voortman, L.G.J. (GL) en Klaver, J.F. (GL).

Plv. leden: Dijkgraaf, E. (SGP), Dekken, T.R. van (PvdA), Omtzigt, P.H. (CDA), Berndsen, M.A. (D66), Klijnsma, J. (PvdA), Ulenbelt, P. (SP), Liefde, B.C. de (VVD), Thieme, M.L. (PvdD), Vacature, (PVV), Kooiman, C.J.E. (SP), Arib, K. (PvdA), Vermeij, R.A. (PvdA), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Toorenburg, M.M. van (CDA), Lodders, W.J.H. (VVD), Ham, B. van der (D66), Beertema, H.J. (PVV), Bosma, M. (PVV), Straus, K.C.J. (VVD), Miltenburg, A. van (VVD), Ormel, H.J. (CDA), Sap, J.C.M. (GL) en Halsema, F. (GL).

Naar boven