29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

D VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 3 juli 2020

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid1 hebben kennisgenomen van de antwoordbrief van de Minister voor Rechtsbescherming van 19 juni 2020 over het voorgehangen Ontwerpbesluit houdende regels voor het langs elektronische weg procederen in het civiele recht en het bestuursrecht (Besluit elektronisch procederen). Naar aanleiding hiervan heeft de commissie de Minister op 1 juli 2020 een brief gestuurd met daarin nog enige nadere vragen van de fractie van GroenLinks.

De Minister heeft op 3 juli 2020 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Minister voor Rechtsbescherming

Den Haag, 1 juli 2020

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 19 juni 2020 over het voorgehangen Ontwerpbesluit houdende regels voor het langs elektronische weg procederen in het civiele recht en het bestuursrecht (Besluit elektronisch procederen). De leden van de fractie van GroenLinks danken de regering voor de antwoorden op hun vragen.2 Naar aanleiding van die antwoorden hebben ze nog enkele nadere vragen.

De regering stelt dat (sommige) formulieren waarmee advocaten berichten aan de rechtspraak sturen, zoals F-formulieren in familiezaken, volgens de geldende procesreglementen niet in kopie naar de wederpartij behoeven te worden gezonden. De leden kunnen dit niet goed rijmen met de inhoud van in ieder geval enkele procesreglementen. Zo vermeldt het procesreglement civiele dagvaardingszaken voor de rechtbanken in artikel 1, tiende lid « Indien een partij enig bericht aan de rechtbank zendt, doet deze partij gelijktijdig een kopie van dit bericht aan de wederpartij toekomen», en het procesreglement Familie en Jeugdrecht voor de rechtbanken in artikel 1, eerste lid: «Van alle berichten aan de rechtbank dient tegelijk een afschrift aan de wederpartij te worden gezonden». In geen van beide reglementen wordt een uitzondering gemaakt voor berichten waarin een BSN-nummer moet worden vermeld. Daarnaast verplichten de gedragsregels advocatuur in artikel 21 advocaten om alle berichten aan de rechtbank in afschrift aan de wederpartij te zenden.

Kan de regering toezeggen te zullen regelen dat – bijvoorbeeld door opname in de algemene maatregel van bestuur – ondubbelzinnig duidelijk wordt dat het formulier, waarmee op verzoek van de rechtbank (onder meer) een BSN-nummer wordt doorgegeven aan de rechtbank, niet aan de wederpartij behoeft te worden verzonden, dan wel dat het op eenvoudige wijze mogelijk wordt om een afdruk van zo een formulier ten behoeve van de wederpartij te maken waarop het BSN-nummer onleesbaar is? Kan de regering toezeggen deze kwestie zowel met de rechtspraak als met de Orde van Advocaten op te nemen? Kan de regering toezeggen de Kamer te informeren wanneer deze kwestie is opgelost?

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, De Boer

BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 juli 2020

Hieronder beantwoord ik de nadere vragen die door de leden van de Groen Links-fractie in het kader van de voorhangprocedure van het concept-Besluit elektronisch procederen zijn gesteld.

De regering stelt dat (sommige) formulieren waarmee advocaten berichten aan de rechtspraak sturen, zoals F-formulieren in familiezaken, volgens de geldende procesreglementen niet in kopie naar de wederpartij behoeven te worden gezonden. De leden kunnen dit niet goed rijmen met de inhoud van in ieder geval enkele procesreglementen. Zo vermeldt het procesreglement civiele dagvaardingszaken voor de rechtbanken in artikel 1, tiende lid « Indien een partij enig bericht aan de rechtbank zendt, doet deze partij gelijktijdig een kopie van dit bericht aan de wederpartij toekomen», en het procesreglement Familie en Jeugdrecht voor de rechtbanken in artikel 1, eerste lid: «Van alle berichten aan de rechtbank dient tegelijk een afschrift aan de wederpartij te worden gezonden». In geen van beide reglementen wordt een uitzondering gemaakt voor berichten waarin een BSN-nummer moet worden vermeld. Daarnaast verplichten de gedragsregels advocatuur in artikel 21 advocaten om alle berichten aan de rechtbank in afschrift aan de wederpartij te zenden.

Kan de regering toezeggen te zullen regelen dat – bijvoorbeeld door opname in de algemene maatregel van bestuur – ondubbelzinnig duidelijk wordt dat het formulier, waarmee op verzoek van de rechtbank (onder meer) een BSN-nummer wordt doorgegeven aan de rechtbank, niet aan de wederpartij behoeft te worden verzonden, dan wel dat het op eenvoudige wijze mogelijk wordt om een afdruk van zo een formulier ten behoeve van de wederpartij te maken waarop het BSN-nummer onleesbaar is? Kan de regering toezeggen deze kwestie zowel met de rechtspraak als met de Orde van Advocaten op te nemen? Kan de regering toezeggen de Kamer te informeren wanneer deze kwestie is opgelost?

Uit artikel 46 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming volgt dat voor iedere verwerking van het BSN een wettelijke grondslag nodig is. Voor de uitvoering van de publieke taak van de rechtspraak is deze grondslag te vinden in de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer. Deze wet biedt in beginsel geen grondslag voor uitwisseling van het BSN tussen private partijen. In de toelichting op het besluit is daarom opgenomen dat [in het systeem voor gegevensverwerking dat voor het langs elektronische weg uitwisselen van stukken wordt gebruikt, red.] het BSN niet zichtbaar is voor de bij het geding betrokken partijen, tenzij het partijen betreft die op basis van de geldende wet- en regelgeving gerechtigd zijn om het BSN te verwerken. In algemene zin geldt dat het de verantwoordelijkheid van de advocaat is om ervoor zorg te dragen dat hij in overeenstemming met de UAVG handelt. Dit geldt ook bij de verstrekking van stukken aan de wederpartij.

De Raad voor de rechtspraak (hierna: de Raad) erkent dat het in de huidige praktijk niet duidelijk is dat de administratieve formulieren waarop het BSN kan worden ingevuld, zoals het «f-formulier», niet naar de wederpartij hoeven te worden gezonden. De citaten uit de procesreglementen in uw vraag zijn een voorbeeld van deze onduidelijkheid. Dit zorgt voor onnodige verwarring bij de advocatuur. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, onderzoekt de Raad bij welke formulieren dit euvel speelt en hoe de onduidelijkheid hierover verholpen kan worden. De Raad zal de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) hierbij betrekken.

Ik zal u nader informeren over de uitkomsten van het onderzoek van de Raad en hun overleg met de NOvA. Zo mogelijk zullen de uitkomsten worden opgenomen in de toelichting op het besluit dat in de Staatscourant zal worden gepubliceerd na verwerking van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State.

Ik ga ervan uit dat hiermee uw vragen op het moment afdoende zijn beantwoord zodat het concept-Besluit elektronisch procederen ter advisering aan de Afdeling advisering van de Raad van State kan worden voorgelegd.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Samenstelling: Backer (D66), De Boer (GL), (voorzitter), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Nooren (PvdA), Rombouts (CDA), Bikker (CU), Baay-Timmerman (50PLUS), Adriaansens (VVD), Arbouw (VVD), Bezaan (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Cliteur (FVD), Dittrich (D66), Doornhof (D66), Gerbrandy (OSF), Janssen (SP), Karimi (GL), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD), Otten (Fractie-Otten), (ondervoorzitter), Van Pareren (FVD), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Veldhoen (GL) en Van Wely (FVD).

X Noot
2

Kamerstukken I 2019/20, 29 279 C.

Naar boven