29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

C VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 19 juni 2020

In haar vergadering van 12 mei 2020 heeft de vaste commissie voor Justitie & Veiligheid1 besloten om in schriftelijk overleg te treden met de regering over het voorgehangen Ontwerpbesluit houdende regels voor het langs elektronische weg procederen in het civiele recht en het bestuursrecht (Besluit elektronisch procederen), d.d. 1 mei 2020.

Aansluitend is op 28 mei 2020 een brief gestuurd aan de Minister voor Rechtsbescherming.

De Minister heeft op 19 juni 2020 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Minister voor Rechtsbescherming

Den Haag, 28 mei 2020

In haar vergadering van 12 mei 2020 heeft de vaste commissie voor Justitie & Veiligheid besloten om in schriftelijk overleg te treden met de regering over het voorgehangen Ontwerpbesluit houdende regels voor het langs elektronische weg procederen in het civiele recht en het bestuursrecht (Besluit elektronisch procederen), d.d. 1 mei 2020. In dat kader wensen de leden van de GroenLinks-fractie de volgende vragen aan u voor te leggen. De leden van de SP-fractie, PvdD-fractie en 50PLUS-fractie sluiten zich aan bij deze vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennis genomen van het ontwerpbesluit elektronisch procederen. Zij hopen dat deze regelgeving er aan kan bijdragen dat er efficiënter geprocedeerd kan worden en dat de tijd dat hele bomen worden opgeofferd aan het in zevenvoud indienen van procesdossiers spoedig achter ons zal liggen, net als het communiceren per fax.

De leden hebben naar aanleiding van het ontwerpbesluit twee vragen.

In reactie op de door onder meer door de NOVA geuite zorgen over de mogelijkheid dat verschillende procesreglementen verschillende systemen voor elektronische berichtenuitwisseling of verschillende vormen van elektronische handtekeningen voorgeschreven zullen worden, zegt de Minister in de toelichting op de regeling dat uniformiteit vereist is, en dat deze wordt geborgd door het basisplan en door het landelijk uniform vastgesteld procesreglement.2 Naar de leden van de GroenLinks-fractie begrijpen is het landelijk uniform vastgesteld procesreglement gebaseerd op vrijwillige afstemming tussen de gerechten, die formeel ieder hun eigen procesreglement vaststellen. Is dat juist? En betekent dit niet dat de bevoegdheid om bepaalde systemen of een bepaalde handtekening voor te schrijven derhalve bij de individuele gerechten ligt en uniformiteit niet is af te dwingen? Is het om de vereiste uniformiteit te garanderen niet beter om de keuze voor het systeem niet aan de individuele gerechten over te laten maar ook formeel centraal vast te stellen?

In de toelichting op het ontwerpbesluit stelt de Minister dat het BSN-nummer niet zichtbaar zal zijn voor de bij het geding betrokken partijen.3 Het is de leden van de GroenLinks-fractie bekend dat de huidige praktijk anders is. Op de formulieren waarop thans met de rechtbanken gecorrespondeerd wordt (bijvoorbeeld in familiezaken) is het verplicht de BSN-nummers van betrokkenen in te vullen en volgens het procesreglement is men verplicht een kopie van dit formulier aan de wederpartij te zenden, waarmee het BSN-nummer dus kenbaar wordt voor die wederpartij. Moeten de leden de toelichting op het ontwerpbesluit zo lezen dat deze praktijk in strijd is met de geldende regelgeving, althans met de bedoeling van de Minister? Graag een reactie van de regering.

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

Voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid M.M. de Boer

BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 juni 2020

Hieronder beantwoord ik de vragen die door de leden van de Groen Links-fractie in het kader van de voorhangprocedure van het concept-Besluit elektronisch procederen zijn gesteld. De leden van de SP-fractie, PvdD-fractie en 50PLUS-fractie sluiten zich aan bij deze vragen.

Voornoemde leden vragen of het juist is dat het landelijk uniform vastgesteld procesreglement is gebaseerd op vrijwillige afstemming tussen de gerechten, die formeel ieder hun eigen procesreglement vaststellen. Zij vragen vervolgens of dit betekent dat de bevoegdheid om bepaalde systemen of een bepaalde handtekening voor te schrijven derhalve bij de individuele gerechten ligt en uniformiteit niet is af te dwingen. Daarnaast vragen zij of het om de vereiste uniformiteit te garanderen niet beter is om de keuze voor het systeem niet aan de individuele gerechten over te laten maar ook formeel centraal vast te stellen.

Het is juist dat formeel gesproken elk gerecht het eigen procesreglement vaststelt. De rechtspraak borgt de landelijke uniformiteit van de procesreglementen door het procesreglement in kwestie door de Landelijke Overleggen Vakinhoud per rechtsgebied te laten opstellen en deze vervolgens via het landelijke verband van de presidentenvergadering door elk gerechtsbestuur te laten vaststellen. Deze werkwijze is al vele jaren gebruikelijk binnen de rechtspraak. In de praktijk is er dus sprake van landelijk uniforme procesreglementen.

Verder geldt dat door de nieuwe strategische Informatie Voorziening structuur (IV-governance) de informatievoorziening uniform voor alle gerechten binnen de Rechtspraak (rechtbanken, hoven en een aantal bestuursrechtelijke colleges) wordt aangestuurd. Dit betekent dat de ICT-systemen van de Rechtspraak landelijk uniform zijn. Dit zorgt er bijvoorbeeld voor dat de elektronische handtekening die het systeem ondersteunt, voor het hele land en alle gerechten wordt ondersteund.

De leden van de Groen Links-fractie merken voorts op dat in de toelichting op het ontwerpbesluit is opgenomen dat het BSN-nummer niet zichtbaar zal zijn voor de bij het geding betrokken partijen. Zij melden dat de huidige praktijk anders is: op de formulieren waarmee met de rechtbank wordt gecorrespondeerd (bijvoorbeeld in familiezaken) is het verplicht om de BSN-nummers van betrokkenen in te vullen en op grond van het procesreglement is men verplicht een kopie van dit formulier aan de wederpartij te zenden, waarmee het BSN nummer kenbaar wordt voor de wederpartij. Voornoemde leden vragen of ze de toelichting op het ontwerpbesluit zo moeten lezen dat de huidige praktijk in strijd is met de geldende regelgeving, althans met de bedoeling van de Minister.

De Rechtspraak kan en mag het burgerservicenummer (BSN) verwerken bij de uitvoering van haar publieke taak, dit vloeit voort uit art 46 UAVG jo. Wet Algemene Bepalingen Burgerservicenummer. Ten behoeve van een vlotte identificatie van rechtzoekenden vragen gerechten om het BSN in te vullen op separate administratieve formulieren waarmee deze rechtzoekenden met de rechtspraak corresponderen. Zo is bijvoorbeeld in familiezaken het zogeheten «F-formulier», waarop het BSN kan worden ingevuld enkel bedoeld voor communicatie tussen partij en gerecht. De verplichting uit het procesreglement om stukken ook naar de wederpartij te sturen geldt derhalve niet voor dit specifieke formulier. De Raad voor de rechtspraak neemt het signaal dat dit kennelijk niet altijd voldoende duidelijk is voor partijen serieus. De Raad heeft mij toegezegd te onderzoeken bij welke formulieren deze onduidelijkheid zich in de praktijk voordoet en welke maatregelen nodig zijn om dit te verbeteren.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Samenstelling:

Backer (D66), De Boer (GL) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Nooren (PvdA), Rombouts (CDA), Bikker (CU), Baay-Timmerman (50PLUS), Adriaansens (VVD), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Cliteur (FVD), Dittrich (D66), Doornhof (D66), Gerbrandy (OSF), Janssen (SP), Karimi (GL), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD), Otten (Fractie-Otten) (ondervoorzitter), Van Pareren (FVD), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Veldhoen (GL), Van Wely (FVD)

X Noot
2

Kamerstukken I 2019/20, 29 279, B, p. 8.

X Noot
3

Kamerstukken I 2019/20, 29 279, B, p. 9.

Naar boven