Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 maart 2024
Op 12 juni 2023 informeerde ik uw Kamer desgevraagd over de planning voor de inwerkingtreding
van het nieuwe Wetboek van Strafvordering.1 Ik gaf daarbij onder andere aan dat als uitgangspunt geldt dat de implementatie van
het nieuwe wetboek een zorgvuldig proces vergt waarbij het van belang is dat alle
organisaties in de strafrechtketen op hetzelfde moment klaar zijn voor inwerkingtreding.
Ook is het zo dat deze organisaties na parlementaire goedkeuring van de wetteksten
nog enkele jaren nodig hebben om systemen en werkprocessen aan te passen en alle betrokken
medewerkers op te leiden. Sinds de zomer van 2023 hebben gesprekken plaatsgevonden
tussen de organisaties over de te hanteren gezamenlijke termijn voor de implementatie.
In mijn brief van juni 2023 gaf ik aan u te zullen informeren direct na afronding
van deze gesprekken.
Het Bestuurlijk Ketenberaad voor de strafrechtketen heeft inmiddels aangegeven dat
voor de werkzaamheden die moeten worden verricht om voorbereid te zijn op het werken
met het nieuwe wetboek, een periode nodig is die naar verwachting duurt tot het tweede
kwartaal van 2029.
De belangrijkste overweging hierbij is dat er tijd nodig is om de oude primaire processystemen
bij openbaar ministerie en de Rechtspraak te vervangen en geschikt te maken voor het
nieuwe wetboek. Er wordt voorzien in een fallback scenario mocht de nieuwbouw bij
de Rechtspraak (in het programma BAS) nog niet geheel gereed zijn. Het OM gaat op
advies van Adviescollege ICT-toetsing (BIT-advies) gedurende een langere periode uit
van een duaal gebruik van de bestaande en de nieuwe strafrechtsystemen.2 Vanwege de gelimiteerde beschikbaarheid van de specifieke expertise die de organisaties
nodig hebben om gelijktijdig nieuwe systemen te ontwikkelen en aanpassingen voor invoering
van het nieuwe wetboek te doen, is een implementatietijd tot de genoemde periode noodzakelijk.
Daarnaast hebben de organisaties in de strafrechtketen aangegeven voor de algehele
implementatieopgave minimaal drie jaar nodig te hebben, te rekenen vanaf de vaststelling
van de tekst van het nieuwe wetboek.
Ik heb het verzoek van het Bestuurlijk Ketenberaad beoordeeld en ben met dit beraad
tot de slotsom gekomen dat de genoemde implementatietermijn – gelet op de hierboven
beschreven omstandigheden – noodzakelijk is voor een zorgvuldige en beheersbare implementatie,
gezien de vereisten vanuit de primaire processen en de beschikbare implementatie-
en verandercapaciteit, als ook voor organisatorische ondersteuning en ondersteuning
op het gebied van informatievoorziening. Ik ben dan ook voornemens het nieuwe wetboek
in aansluiting op de genoemde duur van de implementatieperiode in werking te laten
treden. De datum van inwerkingtreding zal dan 1 april 2029 zijn. Deze streefdatum
van inwerkingtreding geeft een goede balans tussen voldoende voorbereidingstijd voor
de inwerkingtreding en voldoende druk en urgentie om tijdig gereed te kunnen zijn.
Om deze streefdatum te kunnen halen is het noodzakelijk dat de tekst van het nieuwe
wetboek (die wordt gevormd door de eerste vaststellingswet (Boeken 1 tot en met 6),
de tweede vaststellingswet (Boeken 7 en 8), de eerste aanvullingswet en de noodzakelijke
lagere regelgeving) medio 2026 vaststaat. Dit betekent dat een voortvarende procedure
en behandeling van deze wetten onverminderd noodzakelijk blijft.
Ik zal in overleg met de organisaties in de strafrechtketen minimaal een jaar van
tevoren een definitieve datum van inwerkingtreding vaststellen die daarna niet meer
mag wijzigen. Dat is van belang om te voorkomen dat de kennis die de tienduizenden
medewerkers van strafrechtketenorganisaties door bijscholing over het nieuwe wetboek
opdoen, verouderd raakt door verdere verschuiving.
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind