29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 456 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 september 2018

Met deze brief bied ik uw Kamer mijn beleidsreactie aan op het onderzoeksrapport «Evaluatie Wet Beperking Oplegging Taakstraffen». Dit onderzoeksrapport heb ik uw Kamer op 22 januari jl. toegezonden1.

In deze brief zal ik allereerst ingaan op de conclusies en de aanbeveling van de onderzoekers. Vervolgens ga ik in op de vraag of de wet dient te worden aangepast (deze vraag is onlangs ook aan de orde gekomen tijdens het VAO Politie op 4 juli 2018 (Handelingen II 2017/18, nr. 102, VAO politie)). Daarbij doe ik tevens de toezegging gestand die ik heb gedaan tijdens het AO Zeden op 23 mei 2018 om in deze brief in te gaan op het opleggen van taakstraffen bij zedendelicten (naar aanleiding van de Valkenburgse zedenzaak)(Kamerstuk 29 279, nr. 441). Tot slot ga ik in op de toezegging van mijn ambtsvoorganger tijdens het AO Mensenhandel op 16 februari 2017 om in het onderzoek ook aandacht te besteden aan het opleggen van taakstraffen bij mensenhandel (Kamerstuk 28 638, nr. 157).

1. Conclusies en aanbeveling onderzoek

Op 3 januari 2012 werd een wijziging van het Wetboek van Strafrecht van kracht waarmee de mogelijkheden werden beperkt om een taakstraf op te leggen voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven en bij recidive van misdrijven. Kern van de wijziging is een nieuw ingevoegd artikel 22b Sr. Dit artikel bestaat uit drie leden. Het eerste lid bepaalt dat een taakstraf niet wordt opgelegd in geval van veroordeling voor ernstige misdrijven: een misdrijf waarop een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad, alsmede een aantal specifiek benoemde misdrijven. Het tweede lid beperkt het herhaaldelijk opleggen van een taakstraf voor eenzelfde misdrijf. Het derde lid maakt vervolgens een uitzondering op de bepalingen van de eerste twee leden: een taakstraf kan wel worden opgelegd in combinatie met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel.

In opdracht van het WODC is door onderzoeksbureau Pro Facto onderzocht of de invoering van artikel 22b Sr in samenhang met de aanscherping van het strafvorderingsbeleid van het OM heeft geleid tot een aanpassing van de praktijk van de oplegging van taakstraffen. De belangrijkste conclusies uit het onderzoek zijn de volgende:

  • Het aandeel solitaire taakstraffen voor misdrijven die vallen onder zowel lid 1 als lid 2 van de wet is na de invoering van de wet gedaald. Volgens de onderzoekers is er in die zin sprake van een blijvende verandering, zoals bedoeld door de wetgever.

  • Voor zover er nog wel solitaire taakstraffen worden opgelegd, handelde de rechter volgens de onderzoekers binnen de ruimte die de wet biedt. Bijvoorbeeld omdat de rechter tot het oordeel kwam dat het gepleegde misdrijf geen ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer tot gevolg had gehad.

  • Na de invoering van de wet is het aantal vonnissen waarin de rechter een taakstraf combineert met een gevangenisstraf van één of enkele dagen toegenomen.

  • In de rechtspraktijk van de officier van justitie en rechter doen zich volgens de onderzoekers veel zaken voor waarin een strafcombinatie van een voorwaardelijke gevangenisstraf met gedragsbeïnvloedende voorwaarden plus een taakstraf de aangewezen aanpak is. In dit licht bevelen zij aan die combinatie mogelijk te maken. Op dit moment is het alleen mogelijk om bij deze delicten een taakstraf te combineren met een volledig onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

2. Beleidsreactie

Aanbeveling onderzoek

Ik ben verheugd te constateren dat de wet een uitwerking heeft gehad in de door de wetgever beoogde richting en dat sinds de invoering van de wet het aandeel solitaire taakstraffen voor misdrijven die onder de wet (artikel 22b Sr) vallen is gedaald.

Uit de gesprekken met het veld naar aanleiding van het onderzoek blijkt dat de meningen ten aanzien van de aanbeveling verdeeld zijn.

Ik hecht eraan dat voor dit type delicten een straf wordt opgelegd die recht doet aan de inbreuk op de lichamelijke integriteit en die een stevig vergeldend karakter heeft. Daarom vind ik dat, in lijn met de huidige formulering van de wet, een taakstraf bij dit type delicten enkel gecombineerd kan worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Ik kom daarmee tot de conclusie dat de wet op dit moment geen aanpassing behoeft.

Strafoplegging Valkenburgse zedenzaak

Tijdens het AO Zeden op 23 mei 2018 (Kamerstuk 29 279, nr. 441) is de vraag gesteld of een taakstraf in combinatie met één dag gevangenisstraf een adequate bestraffing is voor ernstige zedenmisdrijven. In dit verband is gesproken over de straffen die zijn opgelegd in de Valkenburgse zedenzaak.

De wettelijke minimumduur van de naast een taakstraf op te leggen gevangenisstraf is op dit moment één dag. De rechter heeft een ruime straftoemetingsvrijheid en kan steeds per individueel geval maatwerk leveren en een passende straf opleggen. Het OM en de rechtspraak hebben voor een aantal zedendelicten richtlijnen voor strafvordering respectievelijk oriëntatiepunten voor de straftoemeting opgesteld. Hier zijn over het algemeen lange gevangenisstraffen in opgenomen als uitgangspunt voor de strafeis/strafoplegging.

Op basis van bovenstaande ben ik van mening dat er in het huidige stelsel voldoende waarborgen zijn voor een passende straftoemeting bij ernstige zedendelicten. Ik zie geen aanleiding om de rechterlijke straftoemetingsvrijheid te beperken door voor deze delicten minimumstraffen in te voeren.

Daarnaast is in het wetgevingstraject tot modernisering van de zedenwetgeving in het Wetboek van Strafrecht aandacht voor wettelijke strafmaxima die zijn afgestemd op de ernst en de aard van de strafbare gedraging. Tijdens ditzelfde AO heeft de Minister van Justitie en Veiligheid aangegeven dat naar verwachting rond de zomer van 2018 een wetsvoorstel in consultatie zal gaan.

Mensenhandel

Lopende het onderzoek is vanuit de Tweede Kamer het verzoek gekomen om ook aandacht te besteden aan het opleggen van taakstraffen bij veroordeling voor mensenhandel (artikel 273f Sr). Naar aanleiding hiervan is binnen het onderzoek een eerste verkenning gemaakt van dit specifieke deelonderwerp. Uit de registraties blijkt dat het aantal vonnissen voor dit type delicten schommelt tussen de dertig en vijftig per jaar. Er konden geen betrouwbare gegevens verworven worden over de eventuele toepasselijkheid van artikel 22b Sr in dergelijke zaken. Om dat inzicht te verkrijgen is onderzoek nodig van de dossiers van de afzonderlijke casus.

Omdat het OM sinds april 2016 een richtlijn voor strafvordering voor mensenhandel heeft waarin enkel onvoorwaardelijke gevangenisstraffen zijn opgenomen als uitgangspunt voor de strafeis (de hoogte van de strafeis is afhankelijk van de omstandigheden van het delict) zie ik geen aanleiding om een dossieronderzoek uit te laten voeren naar de oplegging van taakstraffen bij mensenhandel.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstuk 29 279, nr. 404

Naar boven