29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 387 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 juni 2017

Op 19 april 2017 heb ik u het jaarverslag van de rechtspraak over het jaar 2016 aangeboden (Kamerstuk 34 550 VI, nr. 08). Op 20 april 2017 heeft de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie mij verzocht uw Kamer een reactie te doen toekomen op dit jaarverslag, alsmede op de toelichting hierop door de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak in de media. Met deze brief reageer ik op dit verzoek.

Jaarlijks stelt de Raad voor de rechtspraak, conform het bepaalde in artikel 104, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, een verslag op. Dit bestaat uit de jaarrekening met bijbehorende begroting, de daarin aangebrachte wijzigingen, het jaarverslag en overige financiële gegevens. Sinds enkele jaren voegt de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak (hierna: de voorzitter) bij het jaarverslag een zogenoemd jaarbericht waarin hij ingaat op een voor de rechtspraak relevant thema. Het eerdergenoemde verslag en het daarbij gevoegde jaarbericht worden gezamenlijk ook wel aangeduid met de term jaarverslag, en zijn aldus aan uw Kamer aangeboden. Ik heb met waardering kennisgenomen van het jaarverslag van de rechtspraak over 2016. Op korte termijn zal ik in een brief aan uw Kamer (Kamerstuk 29 279, nr. 386), zoals de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie mij per brief d.d. 18 mei 2017 heeft verzocht, reageren op de jaarverslagen van de verschillende organisatieonderdelen binnen de strafrechtsketen, en daarbij ook mijn (nadere) reactie op het jaarverslag van de rechtspraak betrekken.

Inhoud jaarbericht

De voorzitter gaat in zijn jaarbericht, getiteld «Investeer in de strafrechtketen», in op het functioneren van de strafrechtsketen. Hij betoogt dat het domein van de strafrechter niet verder zou moeten worden beperkt. In dat verband stelt de voorzitter de wenselijkheid van ruimere bevoegdheden voor het Openbaar Ministerie met betrekking tot het opleggen van een strafbeschikking ter discussie. Daarnaast merkt de voorzitter op, dat een tussen het Openbaar Ministerie en verdachte overeengekomen (hoge) transactie niet door de rechter op juistheid kan worden getoetst. Beide modaliteiten zouden minder transparant zijn dan het voorleggen van een strafzaak aan de strafrechter. Het functioneren van de strafrechtsketen dient daarnaast snel te worden verbeterd door onder meer te investeren in digitalisering, zo betoogt de voorzitter. Verschillende media hebben aandacht besteed aan het jaarbericht van de voorzitter. Hieronder reageer ik op de door de voorzitter gemaakte opmerkingen met betrekking tot de strafbeschikking en de transactie.

In de hierboven genoemde brief aan uw Kamer zal ik tevens ingaan op het onderwerp digitalisering.

Strafbeschikking en transactie

De strafbeschikking en de transactie zijn beide afdoeningsmodaliteiten waarmee de wetgever het mogelijk heeft gemaakt dat zaken buitengerechtelijk kunnen worden afgedaan. Er zijn geen voornemens om de wettelijke bevoegdheden op dit terrein voor het Openbaar Ministerie uit te breiden. In dat verband wijs ik op het evaluatieonderzoek naar de invoering en effecten van de Wet OM-afdoening. Dit onderzoek wordt, zoals uw Kamer is medegedeeld in mijn brief van 22 maart 2017 (Kamerstuk 29 279, nr. 381), op dit moment in mijn opdracht, onder begeleiding van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie Centrum, door de Universiteit van Amsterdam uitgevoerd en naar verwachting in het najaar afgerond. Ook de transactie, een instrument dat nauw samenhangt met de strafbeschikking, wordt hierin betrokken (zie ook Kamerstuk 29 279, nr. 278, d.d. 30 september 2015). De visie van de voorzitter hieromtrent betrek ik dan ook graag bij de reeds aangekondigde beleidsreactie op de wettelijke evaluatie van de Wet OM-afdoening. Daarbij merk ik op, dat de (hoge) transactie momenteel van toegevoegde waarde is bij de efficiënte en daadkrachtige aanpak van onder meer ondermijnende financieel-economische criminaliteit. Dit geldt eens te meer daar waar de verdachte een rechtspersoon betreft, aangezien aan een rechtspersoon geen vrijheidsbenemende sanctie kan worden opgelegd. Met het uitbrengen van een uitgebreid persbericht, waarin onder meer de strafbare feiten uiteen worden gezet en de bestraffing wordt toegelicht, vindt publieke verantwoording plaats. In de Aanwijzing hoge en bijzondere transacties is voorzien in een zware toetsingsprocedure binnen het Openbaar Ministerie, via de parketleiding, de hoofdadvocaat-generaal, en het College van procureurs-generaal. De aanwijzing schrijft daarnaast voor dat het College een hoge of bijzondere transactie vooraf schriftelijk aan mij voorlegt, teneinde mij in staat te stellen de volledige verantwoordelijkheid te dragen voor deze beslissingen van het Openbaar Ministerie. Rechterlijke toetsing van een beslissing niet verder te vervolgen maar te transigeren is daarbij mogelijk, nu belanghebbenden op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering beklag kunnen doen bij het Gerechtshof.1

Slot

De rechtspraak staat er goed voor. Dat brengt het jaarverslag in beeld en blijkt ook weer uit de internationale vergelijking in het kader van het European Justice Scoreboard van 2017. Ondertussen maakt de rechtspraak een ingrijpende moderniseringsoperatie (KEI) door en worden er vele initiatieven ontplooid om verder ter innoveren. De rechtspraak «verbouwt terwijl de winkel open blijft». Dat kan niet anders, maar ik onderstreep dat dit een grote prestatie is. Een goed functionerende rechtspraak is essentieel voor onze samenleving en voor onze welvaart.

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok


X Noot
1

Voor een nadere toelichting op het beleid inzake (hoge) transacties en schikkingen verwijs ik u graag naar Kamerstuk 29 911, nr. 53, d.d. 29 juni 2011.

Naar boven