29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 385 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 juni 2017

Tijdens de regeling van werkzaamheden op 20 april jl. heeft uw Kamer verzocht om het rapport «De Onvindbaren, Op zoek naar voortvluchtige veroordeelden in Nederland»,1 te voorzien van een kabinetsreactie (Handelingen II 2016/17, nr. 71, item 12). Met deze brief voldoe ik, mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, aan dit verzoek.

De Staatssecretaris rapporteert jaarlijks aan uw Kamer over de omvang en aanpak van de openstaande vrijheidsstraffen. Dit door middel van een voortgangsrapportage tenuitvoerlegging sancties die u dit jaar rond de zomer zult ontvangen.

Het onderzoek maakt onderdeel uit van het onderzoeksprogramma Politie en Wetenschap, van de politieacademie. De conclusies en aanbevelingen in het onderzoek zijn van belang voor de aanpak openstaande vrijheidsstraffen.

De centrale vraagstelling van dit onderzoek luidt: wat zijn de achtergrondkenmerken van gesignaleerde voortvluchtigen in Nederland, hoe ontvluchten zij hun straf en hoe kan de politie het traceren van deze personen optimaliseren? De onderzoekers hebben daarbij zowel gekeken naar achtergrondkenmerken, verschillende categorieën en gedrag van voortvluchtigen als naar het werkproces in de keten. Ook hebben de onderzoekers gekeken naar de opsporing van veroordeelden door de politie. Hierna ga ik nader in op de voornaamste bevindingen uit het rapport.

Kabinetsreactie

Wie veroordeeld wordt, moet de straf ook ondergaan. Dat is belangrijk voor het slachtoffer, de samenleving en voor een geloofwaardig strafrechtsysteem.

Zoals bekend wordt op dit moment 90% van de opgelegde vrijheidsstraffen binnen 24 maanden ten uitvoer gelegd. Van ongeveer 1% start de tenuitvoerlegging in het derde jaar na onherroepelijke veroordeling. Er resteert een groep, die niet via het reguliere opsporingsproces wordt aangehouden met als gevolg openstaande vrijheidsstraffen. Hier richt het onderzoek zich op.

Onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) houden de ketenpartners zich dagelijks bezig met de tenuitvoerlegging van straffen.

De politie is in operationele zin belast met de opsporing van veroordeelden met een openstaande vrijheidsstraf en is daarmee één van de partners in de keten. Naast de politie is voor het Administratie- en Informatiecentrum van de executieketen (AICE) bij het CJIB een belangrijke rol weggelegd. Het AICE vervult een coördinerende rol in de tenuitvoerleggingsketen en is in dat kader onder meer belast met het verstrekken van de uitvoeringsopdrachten aan de politie. Het AICE ondersteunt de politie daarmee bij de opsporing van veroordeelden met een openstaande vrijheidsstraf.

Voordat ik in ga op de belangrijkste aandachtspunten past de kanttekening dat uit het onderzoek blijkt dat een deel van de veroordeelde personen niet gevonden kan worden omdat hun verblijfplaats onbekend is of omdat een redelijk vermoeden bestaat dat betrokkene zich in het buitenland bevindt. Dit vermoeden is onder meer gebaseerd op informatie over het aantal personen dat zich heeft uitgeschreven uit de Basis Registratie Personen (BRP) met vermelding dat zij naar het buitenland zijn vertrokken (zie tabel 2.1 in het rapport). De praktijk laat zien dat pas uit gedegen (politie)onderzoek per individueel geval daadwerkelijk kan worden vastgesteld of een betrokkene in Nederland verblijft dan wel of enige indicatie verkregen kan worden over de werkelijke verblijfplaats van de veroordeelde.

De Staatssecretaris zal hier nader op ingaan in zijn voortgangsrapportage.

Hieronder ga ik in op de belangrijkste aandachtspunten volgens de onderzoekers en geef ik per aandachtspunt een reactie.

a. Verbeteringen aan de voorkant van de tenuitvoerlegging.

De onderzoekers geven aan dat er winst geboekt kan worden in de opsporing, door aan het begin van het proces van de tenuitvoerlegging (de reguliere werkvoorraad) extra te investeren in het achterhalen van de juiste (verblijfs)gegevens van veroordeelden.

Recente investeringen in de informatievoorziening tussen het AICE en de politie zullen hier verbetering in brengen. Zoals al aan uw Kamer gemeld vervangt een nieuw systeem met de naam «Executie & Signalering» (E&S) de twee verouderde systemen Papos en het opsporingsregister (OPS). De registratie is in het nieuwe systeem persoonsgebonden en niet meer zaaksgebonden. Alle openstaande executie-opdrachten en signaleringen van een bepaald persoon zijn dus direct zichtbaar en komen de opsporing ten goede. Het nieuwe systeem is onlangs uitgerold bij de politie-eenheden.

Het OM, de politie en het AICE hebben recent besloten om met elkaar te bezien welke aanvullende verbeteringen mogelijk zijn in gegevensuitwisseling aan de voorkant van de tenuitvoerlegging, door middel van een in te richten ketenregietafel. De ketenpartners richten zich aan deze tafel op het verbeteren van de kwaliteit van (verblijfs)gegevens die door het OM en het CJIB aan de politie worden verstrekt, op basis waarvan de opsporing gericht en efficiënt door de politie kan plaatsvinden.

b. Opsporing van gesignaleerden als specialisme en bewustwording binnen de politie

De onderzoekers bevelen aan de opsporing van gesignaleerden als specialisme te benaderen binnen de politie. Ook geven zij aan dat in het verlengde hiervan bewustwording en een gedeeld probleembesef nodig zijn om het aantal signaleringen aan te pakken.

Sinds de komst van de Nationale politie is de executietaak landelijk geborgd in de taken van de basiseenheden van de politie. Daarnaast is voor de zwaardere zaken op landelijk niveau FASTNL, een samenwerkingsverband van het OM en de politie, ingericht dat voor zaken waar nog een straf van 120 dagen of meer openstaat zorgdraagt voor internationale signalering en veroordeelden gericht opspoort in zaken waar nog een straf van 300 dagen of meer openstaat. Om ervoor te zorgen dat de executie binnen de basisteams de aandacht ontvangt die het nodig heeft investeert de politie op dit moment in zogenaamde CET’s (Coördinerende Executie Teams) in elke eenheid die de uitvoering van de executieopdrachten door de basisteams en de opsporing coördineren. Onderdeel daarvan kan zijn dat een CET besluit om de opsporing binnen een eenheid te verzoeken om veroordeelden met een (openstaande) vrijheidsstraf op te sporen, dit in samenwerking met FASTNL. Op deze wijze kan geborgd worden dat er in elke eenheid voldoende capaciteit beschikbaar is om dergelijke verzoeken op te pakken.

Om te komen tot een nadere invulling van dit landelijke opsporingsnetwerk zijn de uitkomsten van de vier pilots «persoonsgerichte executie» van belang die, zoals de Staatssecretaris aan uw Kamer heeft gemeld, eind 2016 zijn gestart. In deze pilots is getracht aan de hand van een persoonsgerichte aanpak een geselecteerde groep veroordeelden met meerdere openstaande straffen en een hoog recidiverisico op te sporen. Op dit moment worden de pilots afgerond en geëvalueerd, waarna bekeken wordt met de ketenpartners welk vervolg deze werkwijze verdient in de executieketen. In de volgende voortgangsrapportage aan uw Kamer wordt u hier nader over geïnformeerd.

c. Ketensamenwerking, inclusief andere overheidsinstanties.

De onderzoekers wijzen op de meerwaarde van ketensamenwerking, ook met partners buiten de strafrechtsketen, om veroordeelden met een openstaande vrijheidsstraf op te sporen. Dit inzicht deel ik met de onderzoekers. Hiertoe zijn goede initiatieven gaande. Uw Kamer is in dit kader per brief van 29 november 2016 geïnformeerd over de ontwikkelingen in Amsterdam, waar een pilot in voorbereiding is om te bezien of openstaande vrijheidsstraffen ten uitvoer gelegd kunnen worden van veroordeelden die in beeld komen bij de gemeente.

Daarnaast heeft er op 16 mei jl. een themadag «onvindbaren» plaatsgevonden met de uitvoeringsketen strafrechtelijke beslissingen (OM, politie, CJIB, Justid) en het netwerk daar omheen (zoals gemeenten, belastingdienst en Sociale Verzekeringsbank). Deze themadag is succesvol geweest in het bespreken van deze problematiek en aanvullende maatregelen. In de jaarlijkse voortgangsrapportage tenuitvoerlegging sancties rond de zomer zal de Staatssecretaris op de uitkomst van deze themadag terugkomen.

De afgelopen periode hebben het OM, de politie en het AICE verschillende maatregelen getroffen, die gericht zijn op het snel en zeker tenuitvoerleggen van strafrechtelijke beslissingen. Maatregelen die aansluiten op de uitkomsten en aanbevelingen van het onderzoek van Politie en Wetenschap. Voor de bredere voortgang op de aanpak van de openstaande vrijheidsstraffen, inclusief actuele cijfers over de omvang, verwijs ik u naar de jaarlijkse rapportage die rond zomer is voorzien.

Concluderend biedt het onderzoek herkenbare aandachtspunten om de reeds ingezette maatregelen ten aanzien van aanpak van openstaande vrijheidsstraffen te versterken. Het rapport is derhalve een belangrijke ondersteuning voor de ketenaanpak die wij voorstaan bij het opsporen van onvindbare veroordeelden en bevestigt dat de juiste koers is ingezet.

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven