29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 185 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 januari 2014

In het Algemeen Overleg van de Vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie op 10 oktober jl. (Kamerstuk 29 279, nr. 173) zijn vragen gesteld over de inhoud van de brief «Nadere informatie over de aanpak van recidive, pakkans en strafhoogte» (Kamerstuk 29 279, nr. 163). Ik heb de antwoorden op deze vragen vanwege de beschikbare tijd in sneltreinvaart gegeven, en heb toegezegd dat ik de beantwoording schriftelijk zou toezenden voordat het AO wordt voortgezet. Bij dezen voldoe ik aan deze toezegging.

Recidive

De vraag is gesteld of het niet zonde van het belastinggeld is, als dat gaat naar gedragsinterventies waarvan het kennelijk lastig is vast te stellen of ze leiden tot recidivevermindering. Ik heb in de brief gepoogd aan te geven dat de lastigheid zit in de te stellen eisen aan het onderzoek naar het causale verband tussen de interventie en het effect ervan. Dat vereist in het ideale geval een vergelijking met controlegroepen en een willekeurige toewijzing van delinquenten aan de gedragsinterventie en aan de vergelijkingsgroep. Een voorbeeld hiervan is het onderzoek naar de Multisysteem Therapie waar ik in de brief (in voetnoten) naar verwijs. Daarbij is bereikt dat het delinquente gedrag van jongeren is verminderd, niet alleen door zich te richten op de jongeren zelf maar ook op diens gezin, zijn school of werk, zijn vrienden en de buurt. Het blijkt dat de kwaliteit van de opvoeding beter werd en dat dit leidde tot duidelijk minder probleemgedrag en minder recidive van vermogensdelicten dan bij jongeren die niet aan dit speciale project deelnamen.

Dergelijke resultaten, die in lijn liggen met uitkomsten van andere onderzoeken naar gedragsinterventies, geven aanleiding om die interventies toe te passen waar dat nuttig is. Desgevraagd bevestig ik dat het WODC in 2014 zal komen met een verdiepende studie die nader licht kan werpen op de bijdragen van diverse interventies aan de vermindering in de mate waarin delinquenten blijken te recidiveren. Met dit beleid kunnen interventies zo worden ingezet dat ze maximaal rendement opleveren. Dat is altijd al nuttig, maar zeker in tijden als deze waarin extra zuinig moet worden omgesprongen met de middelen. De Erkenningscommissie gedragsinterventies bekijkt en bewaakt scherp welke initiatieven in aanmerking komen voor erkenning omdat ze aan gestelde kwaliteitscriteria voldoen. Dit beleid ter zake van gedragsinterventies past in het bredere sanctiebeleid, waarin – zo ik mondeling al kort kon aanduiden – het een kwestie is van maatwerk. Soms zijn gedragsinterventies nuttig, soms is een werkstraf een goed antwoord, soms zal er ter afschrikking flink moeten worden gestraft of is een langduriger traject van insluiting en zorg nodig zoals in het kader van de maatregel ISD.

Een aparte vraag is gesteld, of de reclassering niet afgerekend zou moeten worden op recidivevermindering. De reclassering heeft een belangrijke rol in het voorkomen dat delinquenten terug vallen in de criminaliteit, naast wat andere actoren zoals de politie, het OM en gemeenten daarin doen. De reclassering wordt daarbij weliswaar afgerekend op output, maar de producten van de reclassering zijn wetenschappelijk onderbouwd gericht op het terugdringen van recidive. Dit betekent dat een goede uitvoering van de producten bijdraagt aan dit eindresultaat. Het is in dit licht verheugend te constateren dat de recidive (binnen twee jaar) van ex-reclassenten in de laatste jaren stap voor stap terug is gelopen van 39,2% naar 34,1%. En het recidivepercentage van volwassen ex-gedetineerden, waar de reclassering veelvuldig mee van doen heeft, is teruggelopen van 56,0 naar 47,7%. Ik zie daarin de aanwijzing dat de reclassering haar rol ziet en waarmaakt – dat behoeft geen nadere aansporing dan het verschaffen van middelen voor die prestaties die een bijdrage leveren aan het bedwingen van recidive, bijvoorbeeld in het houden van toezicht.

Voor de volledigheid staan hieronder de veranderingen in de recidivecijfers:

 

Uitstroomjaar 2002

Uitstroomjaar 2009

verschil

Volwassen daders

29

25

– 4

Jeugdige daders

39

36

– 3

Ex-gedetineerden

56

48

– 8

Ex-JJI pupillen

60

57

– 3

Ex-reclassenten

39

34

– 5

Bron: Recidivebericht 2012 van het WODC – tweejaarlijkse recidivepercentages, gecorrigeerd voor populatieveranderingen

«Pakkans»

Van de 1 miljoen misdrijven die bij de politie terecht komt, wordt een kwart opgelost. Dus van zo’n 250.000 misdrijven wordt de verdachte bekend. Als dat wordt afgezet tegen de acht miljoen delicten die het CBS schat op grond van de slachtofferenquêtes komt een laag percentage te voorschijn. Gevraagd is of dat niet veel te laag is, en of dat niet komt door een verminderde bereidheid aangifte te doen van misdrijven bij de politie. Allereerst beklemtoon ik dat ik uit ga van de harde feiten, dat ik de politie primair beoordeel op wat ze doen met de delicten waar ze kennis van neemt. Daarvan wordt 24% opgehelderd – ik heb aangegeven dat dit beter moet, zeker bij delicten die ik tot de «high impact criminaliteit» reken. Dat zijn de geweldsmisdrijven, de woninginbraken, de straatroven en de overvallen. Ik kan u melden dat uit de meest recente politiecijfers blijkt dat de extra aandacht voor het oplossen van deze delicten resultaat heeft: waar in 2009 nog 30 verdachten per 100 misdrijven werden aangehouden is dat inmiddels opgelopen naar 38 (dit betreft september 2012 tot en met augustus 2013). Voorts is het niet zo dat een strafzaak bij doorzending naar het OM nog vaak zou stranden – integendeel, in 80% van de gevallen volgt een sanctie van het OM (transactie, strafbeschikking) of een veroordeling door de rechter.

Hieronder specificeer ik wat de prestatieverbetering is met betrekking tot de high impact criminaliteit naar aanleiding van de afspraken die ik in het kader van de landelijke prioriteiten heb gemaakt:

 

Nulmeting (2009)

Sept ‘12–aug ‘13

Verschil

Geweldsmisdrijven1

46

66

+ 20

Woninginbraken1

5

9

+ 4

Straatroven1

28

43

+ 15

Overvallen2

23

32

+ 9

Bron: Nationale politie, september 2013

X Noot
1

Verdachtenratio: aantal verdachten t.o.v. aantal gepleegde delicten.

X Noot
2

Oplossingspercentage: aantal delicten met tenminste één verdachte t.o.v. aantal gepleegde delicten.

Uiteraard sluit ik mijn ogen niet voor het belang van de aangiftebereidheid van burgers en bedrijven. Als deze geen aangifte doen omdat ze de kwestie daarvoor te onbeduidend vinden of omdat ze menen dat deze geen bemoeienis van politie en justitie vergt, is dat een zaak van eigen beoordeling. Anders ligt dit als er oneigenlijke drempels zijn bij het doen van aangifte, zoals wanneer dat onevenredig veel aan tijd en moeite zou vragen. Dat is niet acceptabel, reden om daar actie op te zetten. Ik informeerde u reeds eerder over de maatregelen die ik tref om het aangifteproces te versoepelen, en om de kwaliteit van het opnemen van aangiften te verbeteren en de eerste resultaten daarvan (brief Verbetering aangifte, 9 juli 2013, Kamerstuk 29 628, nr. 404, zie tevens de brief over de voortgang van GPS: Kamerstuk 29 279, nr. 178). Tevens is gewerkt aan een herziening van de Aanwijzing voor de opsporing, welke aangeeft welke opsporingsactie in redelijkheid van de politie mag worden verwacht. Dit schept helderheid over wat de politie in de opsporing (met voorrang) oppakt. Inmiddels is deze aanwijzing per 1 januari 2014 van kracht geworden.

In ieder geval is al flink werk gemaakt van het op de hoogte houden van burgers van wat er met hun aangifte gebeurt. Inmiddels is het staande praktijk geworden bij woninginbraken om binnen twee weken een terugkoppeling te geven van de stand van zaken- ik heb begrepen dat dit ten zeerste wordt gewaardeerd ook als de politie helaas moet meedelen dat de dader niet is gepakt en de zaak wegens gebrek aan opsporingsmogelijkheden voorlopig terzijde is gelegd. De politie zal per 1 januari 2014 op alle high impact delicten een dergelijke terugkoppeling aan de burger geven.

Georganiseerde misdaad, ontneming

De vraag is opgekomen of de resultaten van de aanpak van georganiseerde misdaad niet achterblijven bij wat gepland is. Allereerst kan worden geconstateerd dat de politie en het OM op koers liggen bij het realiseren van het streven om het aantal aan onderzoek onderworpen criminele samenwerkingsverbanden te verdubbelen. Tegen nog geen 400 projectmatige onderzoeken naar criminele samenwerkingsverbanden in 2009 zijn er in 2012 bijna 600 uitgevoerd (zie brief «Resultaten bestrijding georganiseerde criminaliteit» d.d. 1 oktober 2013, Kamerstuk 29 911, nr. 84). De vraag of de vervolgingsresultaten daarbij achterblijven is nog voorbarig, want de resultaten van al die extra onderzoeken komen immers pas nadat die afgesloten kunnen worden en de daarop volgende rechtszaak voltooid is. Uiteraard volg ik nauwgezet wat de resultaten van de aanpak van georganiseerde misdaadgroepen zal zijn, wat dat oplevert in termen van straffen, van strafrechtelijke en fiscale ontneming van crimineel geld en van bestuurlijke maatregelen. Juist andere dan strafrechtelijke resultaten komen immers ook in beeld met de steeds meer geïntegreerde aanpak van de georganiseerde misdaad.

Specifiek is nog aandacht gevraagd voor het streven met extra inzet het strafrechtelijk te ontnemen bedrag uiteindelijk op een niveau van € 100 miljoen per jaar en hoger te brengen. Tot dusver ligt dat op de beoogde koers, zoals uit onderstaand overzicht mag blijken.

 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

planning

43,0

49,0

59,5

70,0

90,5

100,5

110,5

115,5

realisatie

44,6

49,7

           

Planning en realisatie van opbrengsten van de voordeelsontneming (in miljoenen euro’s)

In het vertrouwen u hiermee voldoende te hebben voorzien van de gevraagde nadere toelichting.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

Naar boven