Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juli 2012
Gaarne ga ik in op het verzoek van uw Kamer van 12 juni 2012 om te reageren op de
oproep van Haitham Al-Haddad om in Nederland te komen tot een shariacouncil, vergelijkbaar
met de Islamic Sharia Council (hierna shariaraad) in Londen, Verenigd Koninkrijk.
Ik doe u dit antwoord mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
toekomen en verwijs daarbij ook naar eerdere antwoorden over shariarechtbanken die
aan uw Kamer zijn gezonden, alsmede naar de brief over het onderzoek naar shariarechtbanken
(Aanhangsel Handelingen II 2008/09, nr. 3161 en 3162; Kamerstukken 2009/10, 31 123 VI, nr. 96).
De shariaraad in Londen is, zo begrijp ik uit de beschikbare informatie, een organisatie
op charitatieve grondslag die adviseert en ondersteunt vanuit een islamitisch perspectief,
onder meer op het gebied van huwelijk en echtscheiding. Naar eigen zeggen heeft 95%
van alle brieven die de raad ontvangt betrekking op huwelijkszaken van moslims in
het Verenigd Koninkrijk. Het merendeel van de zaken dat betrekking heeft op echtscheiding
betreft vrouwen die willen scheiden van hun echtgenoot. De shariaraad tracht vervolgens,
zo begrijp ik, om de echtgenoten met elkaar te verzoenen. Lukt dat niet, dan neemt
de shariaraad een beslissing over het al dan niet ontbinden van het religieuze huwelijk.
Voor het verkrijgen van een echtscheiding naar burgerlijk recht, worden de echtgenoten
verwezen naar de reguliere juridische kanalen in het Verenigd Koninkrijk teneinde
terzake een rechterlijke uitspraak te verkrijgen.
De Nederlandse overheid heeft geen taak in het handhaven of sanctioneren van religieuze
huwelijksregels van welke aard dan ook en zal ook een shariaraad niet faciliteren,
nog daargelaten dat het shariarecht elementen bevat die strijdig zijn met de beginselen
van de Nederlandse rechtsorde, zoals de gelijke behandeling van mannen en vrouwen.
Uitspraken van imams of anderen die shariarecht uitleggen of toepassen hebben in Nederland
geen bindende kracht en kunnen derhalve de Nederlandse wet niet opzijzetten.
Zoals blijkt uit het onderzoek dat mijn ambtsvoorganger heeft laten verrichten komen
er in Nederland geen shariarechtbanken voor, maar vindt wel advisering en geschilbemiddeling
plaats door religieuze voorlieden.
De Nederlandse wet beschouwt het huwelijk alleen in zijn burgerlijke betrekkingen,
zo is bepaald in artikel 30 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Eventuele
godsdienstige plechtigheden mogen in Nederland pas plaatsvinden, nadat het burgerlijk
huwelijk is voltrokken (art. 1:68 BW). Als één of beide echtgenoten in Nederland van
echt willen scheiden, dan behoeven zij daarvoor een uitspraak van de Nederlandse rechter.
Willen de echtgenoten ook tussen hen bestaande religieuze betrekkingen verbreken,
dan wenden zij zich daarvoor tot de religieuze autoriteiten. Onder omstandigheden
kan het niet meewerken van een partner aan de ontbinding van een religieus huwelijk
onechtmatig zijn, zoals in enkele gevallen door de rechter is beslist (bijvoorbeeld
Rechtbank Amsterdam 10 april 2012, LJN BW3800, Rechtbank Rotterdam 8 december 2010,
LJN BP8396, Hof Amsterdam 31 augustus 1989, NJ 1990, 679 en HR 22 januari 1982, NJ 1982,
489).
Zolang er geen sprake is van dwang op geloofsgenoten om zich bij een geloofsgemeenschap
aan te sluiten of aangesloten te blijven, staat het geloofsgemeenschappen en door
die geloofsgemeenschappen geaccepteerde religieuze autoriteiten vrij om, binnen de
grenzen die de Nederlandse wet en de openbare orde daaraan stellen, regels op te stellen
en uit te vaardigen ten behoeve van geloofsgenoten. Is er sprake van dwang dan kan
strafrechtelijk worden opgetreden.
De minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten