29 270 Reclasseringsbeleid

Nr. 85 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 juni 2013

Hierbij bieden wij uw Kamer het rapport aan van de Raad voor de Rechtshandhaving over de organisatie en werkwijze van de jeugdreclassering op de eilanden van Caribisch Nederland: Bonaire, Sint Eustatius en Saba en geven wij onze beleidsreactie1.

1. Inleiding

De Raad voor de Rechtshandhaving (hierna: de Raad) heeft in december 2012 onderzocht hoe de organisatie en de werkwijze van jeugdreclassering op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba is vormgegeven. Aanleiding voor dit onderzoek is het rapport «Evaluatieonderzoek Rechtshandhaving: de keten is zo sterk als de zwakste schakel» van februari 2006 van de Commissie Evaluatieonderzoek Rechtshandhaving Nederlandse Antillen (commissie-Camelia-Römer). In dat rapport werden diverse knelpunten bij de – toen nog drie – voogdijraden van Bonaire, Saba en Sint Eustatius geconstateerd. De commissie deed destijds verschillende aanbevelingen, waaronder het beter regelen van de rechtspositie en beheersbevoegdheden van de voogdijraden. Daarnaast werd geadviseerd om in samenwerking met de betrokken justitiële diensten en de drie eilandgebieden een beleid voor de aanpak van jongeren te ontwikkelen.

2. Conclusies en aanbevelingen

De Raad heeft zich in dit onderzoek gericht op het proces dat een minderjarige doorloopt vanaf het moment dat de Voogdijraad BES een melding ontvangt over mogelijke betrokkenheid van een minderjarige bij een strafbaar feit. In verband hiermee heeft de Raad de organisatie van de Voogdijraad BES en de volgende drie jeugdreclasseringstaken onderzocht: voorlichting en advies, verplichte begeleiding en de coördinatie taakstraffen.

De Raad constateert dat veel van de knelpunten die door de commissie-Camelia-Römer waren gesignaleerd, zijn weggenomen. Zo zijn de voogdijraden Bonaire, Sint Eustatius en Saba met ingang van 10 oktober 2010 samengevoegd tot één Voogdijraad BES en zijn ook de rechtspositie en beheersbevoegdheden duidelijk geregeld. De administratieve organisatie is grotendeels op orde, de werkprocessen zijn beschreven en er is een aanzet gemaakt tot goede informatievoorziening met de ingebruikname van een digitaal registratiesysteem. Op Saba en Sint Eustatius is dit proces minder ver gevorderd dan op Bonaire en behoeft dus aandacht.

De Raad concludeert dat de Voogdijraad BES bij de uitvoering van strafrechtelijke taken in de afgelopen twee jaar grote stappen voorwaarts heeft gezet. Aan de uitvoering van de strafrechtelijke taken is een impuls gegeven.

De Voogdijraad heeft in alle zaken op tijd een rapport uitgebracht aan het OM en de rechterlijke macht. De kwaliteit daarvan acht de Raad voldoende. Volgens het OM en de rechterlijke macht is het strafadvies voor verbetering vatbaar door meer rekening te houden met de ernst van het delict.

De samenwerking met ketenpartners heeft een impuls gekregen door de invoering vanaf medio 2010 van het convenant «3 Modellen interventie jeugdcriminaliteit». Hierin is vastgelegd dat er een Casusoverleg Jeugd (COJ) is waarin minderjarigen die verdacht worden van een strafbaar feit worden besproken en wordt vastgesteld welke reactie moet volgen. Op alle drie de eilanden is een Casusoverleg Jeugd ingevoerd.

De Voogdijraad geeft inhoud aan de feitelijke jeugdreclasseringstaak: de coördinatie van de jeugdreclasseringsbegeleiding van minderjarigen die met justitie in aanraking zijn gekomen. Hij heeft de jeugdreclasseringstaak op eigen initiatief goed opgepakt en verankerd in beleid en werkprocessen. Ook de coördinatie van taakstraffen door de Voogdijraad en de samenwerking daarin met ketenpartners verloopt op alle drie de eilanden goed.

De Raad constateert dat de mogelijkheden voor jeugdreclasseringsbegeleiding, het aanbod van leerstraffen en opvangvoorzieningen echter beperkt zijn. Hij acht het van belang om hierin samenwerking te zoeken met de jeugdzorg en andere aanbieders.

Sinds op Sint Eustatius en Saba een einde is gekomen aan de tijdelijke inzet van een medewerker van de Reclassering, is het aan de twee medewerkers van de Voogdijraad BES om deze taken conform het werkproces uit te voeren. De directie van de Voogdijraad heeft hierin een belangrijke stimulerende en sturende rol. De jeugdreclasseringstaken op Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn slechts bij een beperkt aantal medewerkers belegd. De Raad ziet hierin het grootste risico. Als een of meer goed ingewerkte medewerkers vertrekken of (tijdelijk) uitgeschakeld zijn, is dit een risico voor de continuïteit en de kwaliteit.

De Raad doet acht aanbevelingen om de organisatie en de werkzaamheden van de Voogdijraad en de samenwerking met de ketenpartners te verbeteren. Daarnaast adviseert de Raad om in overleg met het ministerie van VWS bestaande jeugdzorgvoorzieningen (ambulant en residentieel) ook beschikbaar te stellen voor minderjarigen die met het strafrecht in aanraking zijn geweest.

3. Beleidsreactie

Evenals de Raad onderschrijven wij het belang van een adequaat beleid met betrekking tot de reclassering van minderjarigen die een strafbaar feit hebben gepleegd en een goede uitvoering ervan. Door middel van adequate jeugdreclassering kan worden voorkomen dat minderjarigen opnieuw in de fout gaan of zelfs afglijden naar een criminele carrière. Afgezien van het persoonlijke belang van de betrokken minderjarige kan jeugdreclassering bijdragen aan de voorkoming van recidive en daarmee aan een veiligere samenleving.

Wij zijn verheugd dat de Raad concludeert dat er de afgelopen twee jaar grote stappen voorwaarts zijn gezet. Dat is gebeurd met grote inzet van de medewerkers van de Voogdijraad.

Deze conclusie en de aanbevelingen van de Raad beschouwen wij dan ook als een ondersteuning om, op de ingeslagen weg door te gaan. Wij zullen samen met de autoriteiten van de BES-eilanden en onze ambtgenoten van VWS overleg voeren over de uitvoering van de aanbevelingen, waarbij de aanbevelingen die betrekking hebben op het waarborgen van de personele capaciteit voor de uitvoering van jeugdreclassering op Sint Eustatius en Saba, zijn geprioriteerd.

Voor wat betreft de constatering van de Raad dat het strafadvies volgens het OM en de rechterlijke macht onvoldoende rekening houdt met de ernst van het delict, hebben wij begrepen dat bedoeld wordt dat het strafadvies niet altijd is voorzien van een voor het delict passende sanctie. Inmiddels zijn hierover tussen de Voogdijraad en het OM afspraken gemaakt waarbij rekening wordt gehouden met het proces-verbaal en het pedagogische aspect van de sanctie voor de jongere.

Tot slot willen wij er op wijzen dat het niveau van de voorzieningen in Caribisch Nederland niet vergeleken kan worden met Europees Nederland. Bepaalde voorzieningen die in Europees Nederland aanwezig zijn, zijn momenteel niet beschikbaar in Caribisch Nederland en zullen er (voor een deel) ook niet komen. De geografische omstandigheden, de economische situatie en de maatschappelijke behoeften in Caribisch Nederland verschillen sterk van de situatie in Europees Nederland (Kamerstuk 32 500 VI, nr. 7 en Kamerstuk 31 568, nr. 91).

De minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven