29 270 Reclasseringsbeleid

Nr. 40 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 21 februari 2011

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie naar aanleiding van de brief van 16 november 2010 inzake het rapport van de Inspectie voor de Sanctietoepassing inzake het samenwerkingsmodel Terugdringen Recidive tussen het gevangeniswezen en de drie reclasseringsorganisaties (Kamerstuk 29 270, nr. 38).

De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 17 februari 2011.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

De Roon

De griffier van de commissie,

Nava

I. Vragen en opmerkingen uit de commissie

1. Uitkomsten ISt-onderzoek

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige brief. Zij zien recidive onder ex-gedetineerden als een bijzonder groot probleem. De recidive is ontzettend hoog. Binnen vier jaar na ontslag uit een penitentiaire inrichting blijkt dat zo’n 66 % opnieuw is vervolgd wegens het plegen van een misdrijf. Deze leden vragen of dit percentage op dit moment nog steeds zo hoog is. Ook vragen hoe betrouwbaar de cijfers zijn omdat hen ter ore is gekomen dat recidive cijfers nog wel eens afwijken als gevolg van de definitie. Is recidive in dit geval gebaseerd op alle misdrijven of alleen misdrijven van hetzelfde type?

Vanwege het hoge recidive percentage zijn deze leden zeer bezorgd over de conclusie in het rapport van de Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt) dat het samenwerkingsmodel niet goed functioneert. Dit model heeft tot dusver nog niet kunnen realiseren wat er bij de opzet mee werd beoogd, te weten het daadwerkelijk bijdragen aan het terugdringen van recidive. Ook maken zij zich zorgen over het feit dat, doordat er vaak sprake is van een vertraagd re-integratieplan, er geen volledige risico-inschatting blijkt te zijn bij de selectie naar een inrichting met maandelijks weekendverlof. De deelconclusie dat het samenwerkingsproces Terugdringen Recidive (TR) te complex is en moet worden vereenvoudigd, leidt de staatssecretaris tot de terechte conclusie dat vereenvoudiging op korte termijn noodzakelijk is. Deze leden ondersteunen dit streven.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat het rapport van de ISt een niet zo’n positief beeld laat zien van de huidige stand van zaken van het samenwerkingsmodel TR. Deze leden hadden bij de start van het TR-programma goede hoop dat de samenwerking tussen het gevangeniswezen en de reclasseringsorganisaties een positief effect zou hebben op het terugdringen van de recidive. In reactie op het rapport en de reactie van de staatssecretaris hebben deze leden een aantal opmerkingen en vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de bovengenoemde brief. Zij vragen hoeveel gedetineerden een TR-traject succesvol hebben doorlopen en inmiddels in de samenleving zijn teruggekeerd. Zijn er al gevallen van recidive bekend van deze groep?

Is onder de recidivisten een specifieke groep te onderscheiden? Zo ja, komt die in het vervolg niet meer in aanmerking voor het traject?

Indien het nog te vroeg is om een antwoord te geven op bovenstaande vragen, vragen deze leden of deze vragen kunnen worden meegenomen in het volgende onderzoek. Of kan anders een onderzoek worden gedaan dat specifiek ingaat op de vraag of het samenwerkingsmodel het gewenste doel realiseert, namelijk het bijdragen aan het terugdringen van recidive onder ex-gedetineerden?

De leden van de CDA-fractie zijn geschrokken van de uitkomsten van het onderzoek van de ISt. Die uitkomsten zijn inderdaad zorgelijk en nopen beslist tot herbezinning op het bestaande samenwerkingsmodel. Genoemde leden zijn het eens met de wijze waarop de staatssecretaris invulling wenst te geven aan de uitwerking van de aanbevelingen, maar hebben nog wel enkele vragen.

De doelgroep van TR betreft een zeer kleine groep binnen de totale populatie van het gevangeniswezen. Slechts 13% van de totale instroom komt ervoor in aanmerking maar 10% daarvan weigert eraan deel te nemen. Waarom weigeren zo veel gedetineerden en wat zijn de mogelijkheden om het percentage weigeraars te laten dalen?

Deze leden vragen voor hoeveel gedetineerden reeds een reclasseringsadvies beschikbaar is.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige brief. Zij hebben de volgende vragen en opmerkingen.

Deze leden constateren dat de conclusies van de ISt behoorlijk hard zijn. De doelstellingen van het programma TR zijn natuurlijk goed, maar TR is in de praktijk een papieren tijger gebleken. De mooie plannen werken in de praktijk niet of nauwelijks, het TR-proces is complex georganiseerd, verloopt over teveel schijven en kent daardoor vertragingen. De ISt concludeert dat het samenwerkingsmodel TR daarom nog steeds niet kan realiseren wat het bij de opzet heeft beoogd. Deze leden vragen de staatssecretaris hierop te reageren. Zij vragen welk nut TR tot nu toe concreet heeft gehad. Welke concrete effecten heeft het programma TR daadwerkelijk gehad op gedetineerden en daarmee de veiligheid in de maatschappij? Welke bijdrage heeft TR daadwerkelijk geleverd aan het terugdringen van recidive? Hoe kan het nu dat TR de hooggespannen verwachtingen en alle beloftes niet waarmaakt?

De leden van de SP-fractie hebben vragen over de doelgroep die in aanmerking komt voor TR. Feitelijk gezien is die doelgroep uiterst beperkt. Het totale aantal gedetineerden in 2009 was 40 000. Daarvan kwamen uiteindelijk slechts 3400 gedetineerden in aanmerking voor TR. Dat is 8,5%. Was het nu de oorspronkelijke bedoeling van het programma dat er voor 8,5 procent relatief kansrijke gedetineerden een programma gemaakt zou worden? De leden lezen in het ISt-rapport dat ook de gedetineerden die een kortere straf dan vier maanden hebben, maar na hun detentie reclasseringstoezicht ondergaan, onderdeel uitmaken van de TR-doelgroep. Met dit aspect rekening houdend, hoe groot is de TR-doelgroep dan op papier?

De leden van de D66-fractie hechten zeer aan een goede samenwerking tussen gevangeniswezen en reclassering, omdat deze bij kan dragen aan het duurzaam veiliger maken van de samenleving. De conclusie dat het samenwerkingsmodel tot dusverre niet heeft bijgedragen aan het terugdringen van recidive onder ex-gedetineerden is dan ook verontrustend.

2. Reactie op de bevindingen en aanbevelingen

2.1. Algemeen

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat alleen een persoonsgerichte aanpak de recidive kan verminderen. Dat kan alleen als de samenwerking tussen de ketenpartners goed is en passende zorg, arbeid en onderwijs geboden worden. Dit programma moet tijdig beginnen om de recidivist een toekomst te kunnen bieden. Het TR-programma had dit in zich, maar moet bijgesteld worden om effectief te zijn. In het rapport van de ISt is dit uitgangspunt terug te vinden, namelijk het geven van perspectief voor de toekomst. Deze leden willen dit punt benadrukken omdat alleen bij het hebben van een toekomstperspectief (ex-)gedetineerden hun criminele carrière zullen beëindigen en omzetten in een maatschappelijke carrière. Deelt de staatssecretaris deze mening?

2.2. Ambitie

De leden van de VVD-fractie hebben instemmend kennisgenomen van het streven van de staatssecretaris om de groep weigeraars te verkleinen. Hoe zal de staatssecretaris dit bewerkstelligen? Deelt hij de mening dat TR een verplichtend karakter zou moeten krijgen?

De leden van de PvdA-fractie willen allereerst de staatssecretaris prijzen met de toegezegde ambitie om eind 2011 75% van de gedetineerden die geïndiceerd zijn voor een gedragsinterventie deze ook daadwerkelijk te laten volgen. Tevens is de staatssecretaris van plan het aantal recidivisten die weigeren mee te werken aan het TR-programma terug te dringen. Deze leden willen daarnaast weten welke ambitie de staatssecretaris heeft in het terugdringen van de recidive voor de komende kabinetsperiode. Kan dit ook rekenen op eenzelfde enthousiasme?

De leden van de SP-fractie vragen waarom de oorspronkelijke belofte, te weten het najaar van 2010, niet is gehaald. De aan het woord zijnde leden vragen vanaf welke datum voor iedere gedetineerde bij aanvang van de detentie een detentie- en reïntegratieplan zal worden opgesteld, zoals voorzien in het programma Modernisering Gevangeniswezen.

Deze leden begrijpen niet waarom de staatssecretaris ernaar streeft dat eind 2011 minimaal 75% van de gedetineerden die in aanmerking komen voor en meewerken aan een TR-traject tijdig een reïntegratieplan krijgen en de in het plan opgenomen gedragsinterventies ook daadwerkelijk volgen. Waarom is dit niet 100%?

De staatssecretaris schrijft dat de inspanningen er op gericht zullen zijn om de groep weigeraars te verkleinen. Hoe zal dat gaan gebeuren? Hoe worden de weigeraars alsnog gemotiveerd?

De leden van de D66-fractie zeggen verheugd te zijn dat de staatssecretaris de gesignaleerde problemen serieus neemt en maatregelen voorstelt om het samenwerkingsverband succesvol te laten verlopen. Kan de staatssecretaris aangeven met welk percentage hij zijn streven dat in 2011 75% van de gedetineerden, die in aanmerking komen voor en meewerken aan een TR-traject tijdig een re-integratieplan krijgen en – indien geïndiceerd – de in het plan opgenomen gedragsinterventies ook daadwerkelijk volgen, wil verhogen. Op hoeveel fte wil de staatssecretaris inzetten om de uitvoering van het programma TR te concentreren?

De leden van de D66-fractie waarderen de ambitie om het aantal TR weigeraars terug te brengen. Op welke wijze wil hij de groep weigeraars verkleinen, met name binnen de groep kortgestraften? Welke van de aanbevelingen van de ISt neemt de staatssecretaris in deze over? Welke streefpercentages stelt de staatssecretaris voor die ambitie?

Deze leden constateren dat de staatssecretaris niet expliciet ingaat op de conclusie van de ISt dat de randvoorwaarden voor een succesvolle uitvoering van de reïntegratieplannen op alle onderdelen matig zijn. Op welke wijze gaat de staatssecretaris voorkomen dat de randvoorwaarden die nu niet in orde zijn bij het invoeren van een nieuw samenwerkingsmodel wel voldoende gewaarborgd zijn?

2.3. Korte termijn maatregelen

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de staatssecretaris maatregelen voorstelt die het TR-programma weer succesvol moet maken. Deze leden missen daarbij een visie die de aanpak moet verbeteren.

Vereenvoudiging en versnelling van het proces

De leden van de VVD-fractie zien de voordelen van een verkorting van de doorlooptijd, maar zij zouden graag van de staatssecretaris vernemen hoe de doorlooptijd kan en zal worden verkort.

Deze leden vragen of er een oplossing voorhanden is voor het probleem dat TR-uitvoerders en functionarissen in de penitentiaire instellingen te weinig gegevens registreren en dat functionarissen in de penitentiaire instellingen hun voortgang in een ander systeem registeren.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de staatssecretaris heeft besloten om reeds beschikbare reclasseringsadviezen als startpunt van het re-integratietraject te zien om de doorlooptijd voor het re-integratietraject te verkorten. Welke tijdswinst is hiermee te behalen? Hoe verhoudt dit besluit zich tot de constatering van de ISt dat reclasseringsorganisaties niet in staat zijn om binnen de voorgeschreven termijn een adviesrapport af te ronden? Wordt door een reclasseringsadvies als startpunt van het re-integratietraject te nemen de door de ISt geconstateerde oorzaken (namelijk de lange lijn van de opdrachtverstrekking via CBTR en reclasseringsbalie, de slechte aanlevering van processen verbaal, de noodzaak tot verdiepingsdiagnostiek, de krappe bezetting van reclasseringsmedewerkers, een onregelmatige instroom van TR-opdrachten) weggenomen? Zo nee, wil de staatssecretaris op elk van voornoemde knelpunten ingaan en aangeven hoe beleid gemaakt kan worden om deze knelpunten weg te nemen dan wel te verminderen? Waarom zijn de doorlooptijden nog steeds te lang? Is er voldoende ruimte voor de medewerkers bij de drie reclasseringsorganisaties om hun werk goed uit te voeren? Heeft de staatssecretaris overleg gehad met (de medewerkers van) de drie reclasseringsorganisaties om te komen tot een praktischer manier van werken om zo te komen tot een betere doorstroming. Zo ja, welke suggesties hebben de medewerkers aangedragen? Zo nee, gaat u nog in overleg treden met (de medewerkers van) de drie reclasseringsorganisaties?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de RISc als instrument voldoende is doorontwikkeld om ook gebruikt te kunnen worden voor mensen met bijvoorbeeld een laag IQ? Zo nee, wat is de stand van zaken? Zo ja, zijn er nog meer problemen die aandacht verdienen?

De doelgroep die in het TR-programma zitten is klein. Heeft de staatssecretaris overwogen om die te vergroten? Zo ja, wat was de uitkomst van die afweging? Zo nee, is het zinvol om hier verder naar te kijken en de doelgroep op te rekken? Zo nee, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie merken op dat de risico-inschatting in de huidige situatie wordt gebaseerd op de inbreng van verschillende disciplines binnen de inrichting. Deze leden hebben gelezen dat de verschillende disciplines elkaar niet altijd goed kunnen vinden (onvoldoende overleg). Op welke wijze denkt de staatssecretaris dit probleem te kunnen oplossen?

De leden van de SP-fractie hebben vragen over de RISc. Op dit instrument komt al zolang als het bestaat zeer veel kritiek uit de praktijk. Veel mensen die hier dagelijks mee moeten werken, zijn hier ontevreden over. De RISc haalt de professionele ruimte van de professional bijna weg en dat is volgens deze leden geen goede zaak. Ziet de staatssecretaris het instrument RISc als een hulpmiddel naast het professionele oordeel of is de RISc in alle gevallen allesbepalend?

Deze leden constateren dat niet alle gedetineerden bij aanvang van de detentie een RISc hebben ondergaan. Zij vragen de staatssecretaris of het gevangenispersoneel, bijvoorbeeld de trajectbegeleider, de RISc kan afnemen, waarna de reclassering of de GGZ (een deel van) de daarop volgende interventies verzorgt. Zou dit niet efficiënter zijn en zorgen voor minder overdrachtsmomenten?

De leden van de SP-fractie lezen in het ISt-rapport dat een goede verslaggeving noodzakelijk is. Ook lezen zij dat de TR-uitvoerders en ook andere functionarissen in penitentiaire instellingen te weinig registreren. Deze leden begrijpen dat goede registratie handig is voor een soepel verloop van het TR-traject, maar waarschuwen ervoor dat reclasseringswerkers en gevangenispersoneel nog meer dan nu het geval is moeten gaan registreren. Die grens is voor beide groepen echt bereikt, vinden zij. Nog meer verantwoordingsplichten en registratiedrift bij de reclassering en in de gevangenissen mag niet worden ingevoerd wanneer daar niets tegenover staat. Met andere woorden, eerst moet overtollige bureaucratie verdwijnen voordat nieuwe regels worden ingevoerd. Deelt de staatssecretaris die mening? Is de staatssecretaris bereid om geen nieuwe registratieplichten in te voeren zonder andere bureaucratische regels te schrappen? Is de staatssecretaris bereid eventuele nieuwe registratieplichten in zeer nauw overleg met de mensen die hier dagelijks mee moeten werken, in te voeren ? Zo nee, waarom niet?

Optimaliseren uitvoering gedragsinterventies

De leden van de VVD-fractie vragen wat precies bedoeld wordt met het flexibeler omgaan met het aantal deelnemers per trainingsgroep en de frequentie per week van trainingen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of met de voorstellen die de staatssecretaris in zijn brief benoemd de interventies die zijn omschreven in TR-trajecten wel zullen worden uitgevoerd daar waar dat nu slechts ten dele gebeurt?Waarom niet? Hoe kan de staatssecretaris garanderen dat dat wel gebeurt?

De staatssecretaris stelt voor om flexibeler om te gaan met het aantal deelnemers per trainingsgroep en de frequentie per week van trainingen. Deze leden willen weten of dit ook tot gevolg kan hebben dat de groep van deelnemers groter wordt dan het huidige aantal en de frequentie omlaag. Zij willen benadrukken dat dat niet de uitkomst mag zijn van deze flexibilisering. Kan de staatssecretaris dat toezeggen?

De staatssecretaris stelt terecht voor dat detentiefasering en deelname aan TR beter op elkaar afgestemd moet worden. De aan het woord zijnde leden menen echter dat dit slechts kan als de samenwerking tussen de verschillende partners goed verloopt. Dit is tevens het belangrijkste kritiekpunt van de ISt. Hoe gaat de staatssecretaris bewerkstelligen dat de verschillende partijen elkaar weten te vinden en elkaar versterken in plaats van tegenwerken?

De leden van de CDA-fractie vragen de staatssecretaris nader toe te lichten op welke wijze de uitvoering van de gedragsinterventies zullen worden geconcentreerd in een beperkt aantal inrichtingen. Komt hiermee de regionaliseringsgedachte niet in de verdrukking en neemt hierdoor het aantal weigeraars mogelijk niet toe?

De leden van de SP-fractie doen de staatssecretaris de suggestie het detentie- en re-integratieplan, dat (op termijn) voor iedere gedetineerde gemaakt gaat worden, leidend te maken worden voor wat betreft de inkoop van interventies en behandeling. De vestigingsdirecteuren zouden een grotere rol kunnen spelen bij de inkoop van deze producten bij de partners in de regio. De inkoop wordt dan gestuurd door de noodzaak, vastgesteld door de professionals op basis van het aanbod vanuit de directe woonplaats (door instellingen die betrokkene vaak al kennen) in de omgeving en sluit dus veel beter aan bij het vervolg na detentie. Wat is de reactie van de staatssecretaris hierop?

Deze leden vragen de staatssecretaris wat wordt bedoeld met de opmerking dat de uitvoering van gedragsinterventies in 2011 wordt geconcentreerd in een beperkt aantal inrichtingen. Waarom? Welke inrichtingen betreft het?

De aan het woord zijnde leden hebben ook vragen over de andere pijlers van het programma TR, waar dit onderzoek weliswaar niet specifiek over gaat maar die wel degelijk zeer relevant zijn voor het al dan niet succesvol zijn van het programma TR. Hoe vindt de staatssecretaris dat het gaat met de advisering op basis van diagnostiek en de inzet van erkende gedragsinterventies? Hoeveel interventies zijn op dit moment officieel erkend? Deelt de staatssecretaris de mening dat op zichzelf wetenschappelijk onderbouwde interventies wenselijk zijn, maar dat dit niet het enige criterium mag zijn waarop interventies beoordeeld mogen worden? Het resultaat is nu namelijk dat bepaalde goede interventies in de prullenbak (dreigen te) verdwijnen omdat die onvoldoende wetenschappelijk onderbouwd kunnen worden. Is dat hiermee beoogd?

Monitoring voortgang

De leden van de VVD-fractie merken op dat de staatssecretaris aangeeft de voortgang nauwlettend te volgen. Zij vragen of de Kamer tussentijds op de hoogte zal worden gesteld van de voortgang.

De leden van de PVV-fractie vragen of de staatssecretaris erop zal toezien dat het TR-programma met de aanpassingen effectief verloopt en, indien nodig, tussentijds zal bijsturen als de effectiviteit te wensen over laat. Is de staatssecretaris bereid de Kamer te voorzien van een tussentijdse evaluatie om te voorkomen dat over twee jaar wederom moeten worden geconcludeerd dat een en andere niet naar behoren verloopt.

De leden van de D66-fractie constateren dat de ISt concludeert dat tijdige signalering en benadering van gedetineerden te wensen over laat. De ISt adviseert op lokaal niveau te monitoren en de registratie zodanig in te richten dat het proces van signalering en benadering ook gecontroleerd kan worden. Hoe past dit advies binnen de door de staatssecretaris omschreven maatregelen wat betreft de monitoring van de voortgang van de gestelde ambities?

3. Overige aspecten

De leden van de VVD-fractie vragen aan de staatssecretaris een kosten- en batenanalyse te maken van het TR-programma. Wat kost deze aanpak en wat levert de aanpak op als het optimaal zou functioneren? Hoe worden de recidive cijfers naar verwachting concreet beïnvloed?

De aan het woord zijnde leden hechten grote waarde aan een versterking van de positie van slachtoffers. Zij vragen of slachtoffers tijdig van informatie worden voorzien bij een weekendverlof en dan vooral het verlof uit de groep weigeraars van TR. Is het niet ook wenselijk dat bij een vertrek uit de penitentiaire inrichting aan de slachtoffers wordt gemeld dat de gestrafte weer op vrije voeten is? Is in dat kader ook mogelijk of al gebruikelijk dat de burgemeester van de gemeente waar de betrokkene zich vestigt dan wel het slachtoffer woont wordt geïnformeerd? Bovengenoemde leden vragen hoe de veiligheid van de maatschappij ondanks de invrijheidstelling of het verlof van de veroordeelde kan worden gewaarborgd. Zij verzoeken de staatssecretaris hier nader op in te gaan.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de staatssecretaris het PvdA-voorstel kent, inhoudende dat jongeren die in detentie zitten worden verplicht onderwijs te genieten en een diploma moeten halen, de zogenaamde terbeschikkingstelling aan het onderwijs (TBO)? Is in het TR-programma voor jongvolwassenen ruimte voor het TBO? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat ervoor gezorgd moet worden dat aan alle gedetineerden een aanbod van activiteiten moet worden gedaan. Het dagprogramma moet voor iedereen van voldoende niveau zijn. Er moet door iedereen gewerkt kunnen worden om aan een dagritme te wennen en verantwoordelijkheid te leren nemen. Ook zou iedereen die daar baat bij zou hebben deel moeten kunnen nemen aan therapieën, zoals agressieregulering of verslavingsbehandeling. Op al die belangrijke programma’s is de laatste jaren bezuinigd. Deels zijn ze zelfs weggesaneerd. Komen al deze mogelijkheden weer terug met het programma Modernisering Gevangeniswezen? Zo nee, waarom niet? Wanneer zal het programma Modernisering Gevangeniswezen volledig en in alle penitentiaire inrichtingen zijn ingevoerd?

Deze leden ontvangen signalen dat de avondopenstelling in penitentiaire inrichtingen geen prioriteit krijgt en misschien pas in de tweede helft van 2011 ingevoerd zal worden. Klopt dit? Is de reden hiervan dat er onvoldoende personeel is? Hoe kan dat, gelet op alle sluitingen en ontslagen in het gevangeniswezen en bij de justitiële jeugdinrichtingen?

De aan het woord zijnde leden hebben eveneens vernomen dat van de plannen om gedetineerden regionaal te gaan plaatsen in diverse penitentiaire instellingen weinig terecht komt. Wanneer zal dit nu vorm gaan krijgen en op welke wijze? Zullen alle gedetineerden (mannen en vrouwen) met uitzondering van de langgestraften regionaal geplaatst gaan worden? Worden langgestraften dan de laatste vier maanden regionaal geplaatst? Realiseert de staatssecretaris zich dat vier maanden eigenlijk te kort is om allerlei zaken te regelen? Zou het niet beter zijn de laatste achttien maanden van een lange straf in de eigen regio door te brengen?

De leden van de SP-fractie merken op dat een van de pijlers van het programma TR de aansluiting op de nazorg is. Ook hier geldt dat er volgens deze leden nog heel veel werk verzet moet worden. Nog steeds krijgen zij veel signalen uit de praktijk dat het vaak nog niet goed gaat. Dat blijk ook uit het rapport «Stand van zaken Implementatie Samenwerkingsmodel Nazorg binnen het Gevangeniswezen en binnen gemeenten» van de implementatieadviseurs2. Wat is de reactie van de staatssecretaris op de aanbevelingen van deze implementatieadviseurs? Wat gaat de staatssecretaris bijvoorbeeld doen met de constatering dat in vrijwel alle vestigingen wordt aangegeven dat de huidige formatie medewerkers maatschappelijke diensteverlening ontoereikend is om de steeds meer uitbreidende werkzaamheden goed uit te voeren?

Ook lezen deze leden in het rapport van de implementatieadviseurs nazorg dat het realiseren van huisvesting een probleem blijft. Gemeenten beschikken vaak niet over (passende) woningen voor ex-gedetineerden en/of hebben een moeizame relatie met woningcorporaties. Bovendien zijn er naast ex-gedetineerden nog veel andere woningzoekenden. Het bevreemdt deze leden daarom des te meer dat het naar verluidt zeer succesvolle «prison-gate-office» (PGO) van het Leger des Heils gestopt gaat worden. Klopt dit bericht? Uit het onderzoek van de implementatieadviseurs blijkt nu juist dat de penitentiaire inrichtingen het «prison-gate-office» ervaren als een concrete (korte termijn) oplossing voor de problemen op het gebied van huisvesting. De aan het woord zijnde leden hebben vernomen dat het «prison-gate-office» weliswaar tijdelijk was, maar dat dit project nu juist de behoefte aan nazorg in de vorm van woonruimte moest dekken voor de periode dat de gemeentes het via de Wet maatschappelijke ondersteuning geregelde nazorgverhaal nog niet op poten hebben. Nu gaat de stekker er al uit gaat nog voordat alle gemeenten de nazorg goed gerealiseerd hebben. Hoe kan dit? Kan de staatssecretaris er voor zorgen dat het «prison-gate-office» pas stopt zodra de nazorg in de gemeenten volledig op orde is, hetgeen nu nog zeker niet het geval is? Graag ontvangen deze leden een reactie hierop.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat er ten aanzien van ex-gedetineerden zoveel mogelijk gezorgd moet worden voor directe, fysieke opvang na detentie door vrijwilligers, beroepskrachten en/of door middel van projecten, zoals het «prison-gate-office». Het gaat hier heel vaak over een groep mensen die meerdere problemen tegelijk heeft (verslaving, verstandelijke beperking, persoonlijkheidsstoornis) en dat zijn nu juist precies de mensen die relatief vaak voor overlast zorgen in de maatschappij en die het snelste terugvallen in recidive. Wanneer hierop bezuinigd wordt, zal dat op korte en langere termijn veel meer kosten veroorzaken. Graag ontvangen zij een duidelijke reactie hierop van de staatssecretaris.

Deze leden lezen ook in het rapport van de implementatieadviseurs dat het in vijftien van de 43 centrumgemeenten nog niet goed gaat met de nazorg. Het is zelfs zo erg dat de implementatieadviseurs inschatten dat in zeven regio’s geen regionale afspraken tot stand zullen komen indien er niet nadrukkelijk hulp van buitenaf komt. Er zijn zelfs twee regio’s die deze hulp van buitenaf niet willen ontvangen. Welke regio’s zijn dit? Is bekend waarom zij deze hulp weigeren?

De aan het woord zijnde leden hebben vernomen dat er nog heel veel werk verzet moet worden door de gemeenten. Hoe gaat de staatssecretaris stimuleren dat dit beter zal gaan? Welke termijn stelt de staatssecretaris daarbij?

De implementatieadviseurs schrijven nadrukkelijk dat er een groot risico bestaat dat, nu de tijdelijke financiering (van jaarlijks € 6 miljoen) na 2011 ophoudt, de tijdelijk aangestelde krachten (de nazorg coördinatoren in de gemeenten) weer verdwijnen als na 2011 de middelen niet worden gecontinueerd. Ziet de staatssecretaris dit risico ook? Hoe wordt nu voorkomen dat alle inspanningen voor niets zijn geweest en dat men weer opnieuw kan beginnen met het vormgeven van de nazorgtaak door de gemeenten? Hoe houdt de staatssecretaris in de gaten of in 2011 daadwerkelijk in alle gemeenten de nazorgtaak zo wordt vervuld zoals dit is afgesproken in het Samenwerkingsmodel Nazorg? Hoe worden gemeenten hierop aangesproken die de afspraken niet nakomen? Graag ontvangen de leden van de SP-fractie een toelichting hierop.

II. Reactie van de staatssecretaris

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie inzake mijn brief van 16 november 2010. Hieronder ga ik in op de vragen die door de verschillende fracties zijn gesteld. Bij de beantwoording heb ik de indeling van het verslag zo veel mogelijk aangehouden. Waar dit de duidelijkheid ten goede komt, is een aantal vragen tezamen beantwoord.

1. Uitkomsten ISt-onderzoek

In antwoord op vragen van de VVD- en SP-fractie over recidivecijfers laat ik u weten dat het WODC jaarlijks berekent welk percentage van de ex-gedetineerden opnieuw met justitie in aanraking komt. Het WODC gaat daarbij uit van «algemene recidive». Dit is een nieuw justitiecontact naar aanleiding van enig misdrijf. Het percentage algemene recidive onder ex-gedetineerden is de laatste jaren gedaald. Van alle volwassenen die in 2007 een penitentiaire inrichting verlieten had 49,3% binnen twee jaar een nieuw justitiecontact. In 2002 was dit nog 55,9%.3 Daarbij geldt dat het recidivepercentage na een vrijheidsstraf van meer dan zes maanden lager (46,5%) is dan na een korte vrijheidsstraf (56,4%).

De leden van de PVV-fractie informeren naar de uitstroom van TR-deelnemers. In 2009 hebben 1375 TR-deelnemers het programma afgerond. De Recidivemonitor van het WODC voorziet niet in cijfers over deze specifieke groep. Wel worden de recidive-effecten onderzocht van de gedragsinterventies die binnen TR worden uitgevoerd. De gedragsinterventies worden ex ante beoordeeld door de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie. Bij een positieve beoordeling mag worden verwacht dat de interventie leidt tot het voorkomen of verminderen van recidive. Op dit moment zijn zes van de tien gedragsinterventies volledig erkend. Drie interventies zijn voorlopig erkend. Naast deze beoordeling ex ante worden ook de praktijkeffecten onderzocht. Voor concrete uitkomsten van dit evaluatieonderzoek is het nog te vroeg. De eerste uitkomsten hiervan zijn in 2012 beschikbaar.

De leden van de CDA- , VVD-, D66- en SP-fractie informeren naar de redenen om deelname aan TR te weigeren en naar de mogelijkheden om het percentage weigeraars te laten dalen. De redenen om deelname aan TR te weigeren zijn divers. Een deel wordt afgeschrikt door de inzet die moet worden geleverd voor interventies en activiteiten. Maar ook de gedachte dat men ook zonder TR wel in aanmerking komt voor vrijheden tijdens detentie en de onderlinge beïnvloeding van gedetineerden spelen een rol. Van belang is dat TR-kandidaten gemotiveerd deelnemen en hun eigen verantwoordelijkheid voor reïntegratie tonen. Goede informatievoorziening en een motiverende benadering kunnen gedetineerden stimuleren tot deelname aan TR. Onderdeel van het programma Modernisering Gevangeniswezen is dat al het personeel wordt geschoold in motiverende bejegening. Inmiddels heeft 60% van het personeel hiervoor training gevolgd.

De leden van de SP-fractie hebben vragen gesteld over de doelgroep die in aanmerking komt voor TR. Volgens het oorspronkelijke samenwerkingsmodel behoren niet alleen langverblijvenden met een strafrestant van meer dan vier maanden tot de TR-doelgroep, maar ook kortverblijvenden met aansluitend reclasseringstoezicht in het kader van opgelegde bijzondere voorwaarden. Zoals ook de ISt in haar rapport opmerkt, wordt deze laatste groep feitelijk niet bij TR betrokken. Daarvoor is de detentietijd immers te kort. Dat betekent echter niet dat deze groep buiten de boot valt wat betreft de persoonsgerichte aanpak die met TR wordt nagestreefd. Gedragsinterventies kunnen ook als bijzondere voorwaarde worden opgelegd. De reclassering houdt toezicht op de naleving van bijzondere voorwaarden. Van belang voor de groep met een onvoorwaardelijk strafdeel en aansluitend reclasseringstoezicht op de bijzondere voorwaarden, is dat het toezicht naadloos aansluit op de detentiefase. In 2011 worden hierover nadere ketenafspraken gemaakt tussen de reclasseringsorganisaties en het gevangeniswezen. In antwoord op de vraag naar de omvang van de groep kortverblijvenden met aansluitend reclasseringstoezicht merk ik op dat deze groep niet als aparte categorie wordt geregistreerd.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het zinvol is om de doelgroep voor TR te vergroten. Dat acht ik niet zinvol. Voor gedetineerden die minder dan vier maanden in detentie zitten is de detentieduur te kort om gedragsinterventies te kunnen uitvoeren. Het zou bovendien een onevenredig beslag op het beschikbare budget betekenen. Wel worden voor deze groep vanaf medio 2011 terugkeeractiviteiten aangeboden, bijvoorbeeld het volgen van een sollicitatietraining. Op deze wijze wordt binnen het programma Modernisering Gevangeniswezen ook de groep kortverblijvenden, meer dan nu het geval is, voorbereid op terugkeer in de samenleving met uiteindelijk doel het verminderen van recidive.

2. Reactie op de bevindingen en aanbevelingen

2.1. Algemeen

Ik deel de mening van de PvdA-fractie dat een persoonsgerichte aanpak en het geven van perspectief voor de toekomst van belang kan zijn voor het verminderen van recidive onder ex-gedetineerden. Dit zijn elementen die een rol spelen binnen het programma Modernisering Gevangeniswezen. De gedetineerde zelf heeft hierin echter ook nadrukkelijk een eigen rol en verantwoordelijkheid door de kansen en mogelijkheden die hem worden geboden te benutten.

2.2. Ambitie

De leden van de VVD-fractie vragen of TR een verplichtend karakter zou moeten krijgen. Dat heeft niet mijn voorkeur. Het heeft weinig zin om ongemotiveerde kandidaten te verplichten om aan TR deel te nemen. Het niet willen deelnemen aan TR heeft nu al consequenties voor de detentiefasering in die zin dat een gedetineerde niet verder kan faseren dan een beperkt beveiligde inrichting zonder verlof.

De leden van de PvdA-fractie informeren naar de ambities in het terugdringen van de recidive voor de komende kabinetsperiode. Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld (Kamerstukken II, 2009–2010 28 684, nr. 276), werpen de verschillende programma’s om de recidive terug te dringen hun vruchten af. De strafrechtelijke recidive onder jeugdigen daalt weer na een jarenlange toename. Ook met betrekking tot volwassenen vertonen de recidivepercentages een positieve trend. Daarom gaat dit kabinet door met deze programma’s; een verdere daling van de recidivecijfers is immers van groot belang. In samenwerking met gemeenten en andere ketenpartners worden bijvoorbeeld de krachten gebundeld om (voormalige) gedetineerden goed te laten terugkeren in de samenleving en ervan te weerhouden opnieuw de fout in te gaan. Daarnaast is de voorwaardelijke invrijheidstelling ingevoerd om gedetineerden onder strikte voorwaarden en waar nodig onder toezicht van de reclassering te laten terugkeren in de samenleving. Tevens kan naar mijn mening de voortzetting van het programma Modernisering Gevangeniswezen bijdragen tot het terugdringen van de recidive. Het kabinet legt daarbij accent op het nemen van eigen verantwoordelijkheid door gedetineerden voor hun reïntegratie. Zij krijgen door deel te nemen aan activiteitenprogramma’s de mogelijkheid om aan hun eigen toekomst te werken. Gedetineerden die zich niet bereid en gemotiveerd tonen om geboden kansen te benutten, kunnen voortaan rekenen op een sober regime. Bij het zorgvuldig omgaan met beperkte financiële middelen past niet het blijven investeren in gedetineerden bij wie dat geen zin heeft. Dat geldt dus ook bij (herhaalde) recidive.

In mijn brief van 16 november 2010 heb ik aangegeven dat mijn streven is dat eind 2011 minimaal 75% van de gedetineerden die in aanmerking komen voor en meewerken aan een TR-traject tijdig een reïntegratieplan krijgen en – indien geïndiceerd – de in het plan opgenomen gedragsinterventies ook daadwerkelijk volgen. De leden van de SP-fractie vragen zich af waarom dit niet 100% is. Ik ben van mening dat de geformuleerde doelstelling voor eind 2011 reeds zeer ambitieus is in het licht van de bevinding van de ISt, dat op dit moment een zeer kleine minderheid van de geïndiceerde gedragsinterventies binnen TR-trajecten wordt uitgevoerd. Uiteraard is het wel van belang om het percentage in de jaren na 2011 verder te verhogen. Deze verhoging zal ik in de loop van 2011 nader kwantificeren op basis van de feitelijke voortgang. Inmiddels wordt de uitvoering van de maatregelen die ik in mijn brief heb aangekondigd door het gevangeniswezen en de reclasseringsorganisaties voortvarend ter hand genomen.

2.3. Korte termijn maatregelen

Vereenvoudiging en versnelling van het proces

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de doorlooptijd kan en zal worden verkort. Diverse maatregelen die ik in mijn brief van 16 november 2010 heb genoemd dragen bij aan het verkorten van de doorlooptijd, waaronder het concentreren van de uitvoering van TR bij hierop gefocuste medewerkers en het feit dat reeds beschikbare reclasseringsadviezen voortaan het startpunt vormen voor het verdere reïntegratietraject van het gevangeniswezen. Ook het concentreren van de uitvoering van gedragsinterventies in een beperkt aantal inrichtingen zal het samenstellen en daarmee het snel starten van trainingsgroepen bevorderen.

De leden van de CDA-fractie vragen voor hoeveel gedetineerden reeds een reclasseringsadvies beschikbaar is. Voor circa 70% van de huidige TR-populatie is een op de RISc gebaseerd reclasseringsadvies voorhanden dat gedurende het gerechtelijke voortraject is opgesteld. Een aparte adviesopdracht van het gevangeniswezen aan de reclassering is derhalve in veel gevallen niet nodig, hetgeen de doorlooptijd ten goede komt.

Zowel de PvdA- als SP-fractie hebben vragen gesteld over het gebruik van de RISc. De RISc is een hulpmiddel, waarvan de uitkomst een aanvulling is op de expertise en het professionele oordeel van de reclasseringswerker. Het ondersteunt de reclasseringswerker om op gestructureerde wijze tot een advies te komen. Onderzoek van het WODC naar de betrouwbaarheid (2007) en validiteit (2009) van de RISc heeft uitgewezen dat de reclassering met de RISc een solide instrument in handen heeft dat de recidivekans bij verdachten en daders goed inschat en inzicht geeft in de factoren die aan dit risico bijdragen. De reclasseringsorganisaties hebben hun adviserende werkers opgeleid om te werken met de RISc. Om als reclasseringswerker de RISc-licentie – en daarmee de kwaliteit van diagnose en advies – te behouden is regelmatig gebruik van de RISc nodig. Hoewel het volume aan TR-adviezen relatief klein is, is het totale aantal adviesopdrachten voor de reclasseringsorganisaties voldoende om de kwaliteit van de advisering te borgen.

De RISc is inmiddels voldoende doorontwikkeld om eventueel aanwezige verstandelijke beperkingen bij cliënten te signaleren. Indien dat aan de orde is, vindt verdiepende diagnostiek plaats. Op grond van het WODC-onderzoek wordt de RISc verder verbeterd. Een herziene versie wordt in 2011 in de praktijk getoetst.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze een meer integrale risico-inschatting door de penitentiaire inrichting tot stand kan worden gebracht. Om binnen de penitentiaire inrichting een meer integrale risico-inschatting tot stand te brengen is vorig jaar in elke inrichting een multidisciplinair overleg (MDO) en vrijhedencommissie ingevoerd. Het MDO is belast met het monitoren van het detentieverloop van de gedetineerde en het doen van voorstellen ter vaststelling en bijstelling van het detentie- en reïntegratieplan, inclusief advisering over de detentiefasering en het verlenen van verlof. De vrijhedencommissie is belast met besluitvorming ten aanzien van verlof en vrijheden.

In antwoord op vragen van de VVD-fractie over de registratie van gegevens door functionarissen in penitentiaire inrichtingen merk ik op dat in het kader van het programma Modernisering Gevangeniswezen wordt toegewerkt naar een situatie waarin alle functionarissen die werken aan reïntegratie binnen één registratiesysteem gaan werken. In reactie op opmerkingen van de leden van de SP-fractie over het gevaar van nieuwe registratie- en verantwoordingsplicht benadruk ik dat het verminderen van regeldruk een belangrijk onderdeel van het regeerakkoord van dit kabinet vormt. Over de vermindering van de regeldruk bij de reclasseringsorganisaties heeft uw Kamer op 8 juni 2010 een brief ontvangen (Kamerstuk 29 270, nr. 35). De beantwoording van vragen van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie over deze brief doe ik uw Kamer voor 1 april a.s. toekomen.

Optimaliseren uitvoering gedragsinterventies

De leden van de VVD- en PvdA-fractie vragen wat bedoeld wordt met het flexibeler omgaan met het aantal deelnemers per trainingsgroep en de frequentie per week van trainingen. Elke gedragsinterventie wordt nu met een vast aantal deelnemers en een vaste frequentie uitgevoerd. Dit compliceert de start en uitvoering van gedragsinterventies binnen de beschikbare detentieduur. Om die reden wordt bezien welke interventies met een kleiner aantal deelnemers kunnen starten en welke trainingen vaker per week kunnen worden gegeven, zonder dat dit ten koste gaat van de effectiviteit van de interventie.

In antwoord op vragen van de SP-fractie meld ik dat op dit moment zes van de tien gedragsinterventies volledig erkend zijn door de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie. Drie interventies zijn voorlopig erkend en één interventie is nog in ontwikkeling. De leden van de SP-fractie merken in dit verband tevens op dat bepaalde goede interventies in de prullenbak (dreigen te) verdwijnen, omdat die onvoldoende wetenschappelijk onderbouwd kunnen worden. Ik deel die zorg niet. Indien een gedragsinterventie niet leidt tot of niet veelbelovend is in het verminderen van recidive, heeft het weinig zin om deze interventie als gedragsinterventie aan te bieden en uit te voeren. Wel wordt in 2011 onderzocht of het beoogde aanbod van tien gedragsinterventies nog steeds toereikend is. Echter, een overzichtelijk en gericht aanbod blijft het uitgangspunt. Ik wil voorkomen dat we teruggaan naar een situatie met te veel interventies waarbij men door de bomen het bos niet meer ziet.

De leden van de CDA- en SP-fractie vragen om een toelichting op de voorgenomen concentratie van de uitvoering van gedragsinterventies in een beperkt aantal inrichtingen. Gedetineerden die in aanmerking komen voor gedragsinterventies verblijven verspreid over het land. Dit blijkt het vaak lastig te maken om voldoende deelnemers te verzamelen voor een groepstraining. Teneinde het samenstellen van trainingsgroepen te vergemakkelijken wordt de uitvoering van gedragsinterventies meer geconcentreerd. Langverblijvenden die aan TR deelnemen zullen zoveel mogelijk samen worden geplaatst. Medio 2011 zullen er in elk geval vijf penitentiaire inrichtingen zijn waar minimaal 200 TR-kandidaten verblijven.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe gerealiseerd wordt dat de verschillende partijen elkaar weten te vinden en elkaar versterken in plaats van tegenwerken. In het licht van de ambitie en maatregelen die ik heb genoemd in mijn brief van 16 november 2010, worden concrete samenwerkingsafspraken gemaakt tussen reclassering en gevangeniswezen. Deze afspraken zullen het huidige samenwerkingsmodel in de loop van 2011 vervangen.

De leden van de SP-fractie doen de suggestie het detentie- en reïntegratieplan, dat (op termijn) voor iedere gedetineerde gemaakt gaat worden, leidend te maken voor de inkoop van interventies en behandeling. In reactie hierop merk ik op dat dat ook zo zal zijn, omdat de persoonsgerichte benadering uitgangspunt is van het programma Modernisering Gevangeniswezen. Het detentie- en reïntegratieplan is daarbij immers leidend. Per gedetineerde wordt bekeken wat de behoefte is aan zorg en gedragsinterventies en welke dagprogramma-onderdelen, zoals onderwijs, aangewezen en beschikbaar zijn. Per 1 juni 2011 beschikt elke gedetineerde over een detentie- en reïntegratieplan.

Monitoring voortgang

De leden van de VVD- en PVV-fractie verzoeken mij uw Kamer tussentijds op de hoogte te houden van de voortgang. Ik zal uw Kamer begin 2012 berichten over de voortgang in het licht van de ambitie voor 2011 zoals geformuleerd in mijn brief van 16 november 2010.

In antwoord op de vraag van de leden van de D66-fractie over het verbeteren van de monitoring en registratie van het proces van signalering en benadering van TR-kandidaten merk ik op dat dit door het opstellen van een detentie- en reïntegratieplan voor elke gedetineerde en de invoering van een multidisciplinair overleg in elke penitentiaire inrichting beter is gewaarborgd.

3. Overige aspecten

De leden van de VVD-fractie vragen naar de kosten en baten van het TR-programma. Binnen de productie die de reclassering in opdracht van het gevangeniswezen levert is TR de afgelopen jaren niet apart geregistreerd. Dit maakt het lastig om goed en volledig inzicht te bieden in de kosten van TR. Zoals ik hiervoor heb aangegeven is het percentage algemene recidive onder ex-gedetineerden de laatste jaren licht gedaald, maar zijn geen recidivecijfers beschikbaar over de specifieke groep van TR-deelnemers. Feit is wel dat het programma TR gebaseerd is op de «What works-benadering», waarvan internationaal onderzoek een positief effect op recidivevermindering laat zien in vergelijking met detentie zónder op reïntegratie en resocialisatie gerichte interventies. De gedragsinterventies die in het kader van TR worden uitgevoerd, zijn op hun potentiële bijdrage aan het verminderen van recidive getoetst door de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie.

In reactie op vragen van de VVD-fractie over de positie van slachtoffers merk ik het volgende op. De belangen van de maatschappij en slachtoffers worden bij de afweging of iemand al dan niet verlof krijgt betrokken. Uitgangspunt is dat verlof alleen wordt toegekend als er sprake is van een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico. Aan de invrijheidstelling kunnen voorwaarden worden verbonden in het belang van het slachtoffer, zoals een contact- of gebiedsverbod. Per 1 januari 2011 is de Wet versterking positie slachtoffers in werking getreden. Doel is dat slachtoffers tijdig van informatie worden voorzien over de eerste verlofbeweging van een gedetineerde en de datum van invrijheidstelling. Het project Bestuurlijke Informatie Justitiabelen is ingericht om burgemeesters vroegtijdig te informeren over de terugkomst (na afloop van de detentieperiode) van plegers van ernstige geweldsdelicten en zedendelinquenten in hun gemeenten.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het TR-programma voor jongvolwassenen ruimte biedt voor de zogenaamde terbeschikkingstelling aan het onderwijs (TBO). Voor jongeren tot 18 jaar geldt de leer- en kwalificatieplicht. Daarmee bestaan voor deze groep mogelijkheden om binnen het kader van drang of dwang te verplichten onderwijs te volgen. Een TBO-maatregel kan in dat kader een aanvulling zijn. Zoals aangegeven tijdens de begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie op 24 en 25 november 2010, zal ik deze mogelijkheid meenemen bij de invulling van de strafdienstplicht en het wetsvoorstel Adolescentenstrafrecht. Voor personen boven de 18 jaar geldt geen leerplicht. Wel is onderwijs een belangrijk onderdeel van het dagprogramma voor gedetineerden. Daarbinnen is het mogelijk om een vakopleiding te volgen, mits de detentieduur daarvoor toereikend is.

De leden van de SP-fractie informeren naar de invoering van het programma Modernisering Gevangeniswezen. De implementatie van dit programma is in 2010 gestart en loopt door in 2011. In dat kader zullen alle gedetineerden vanaf 1 juni 2011 over een detentie- en reïntegratieplan beschikken. De invoering van het avond- en weekendprogramma heeft helaas enige vertraging opgelopen. Dit in verband met de noodzakelijke optimalisering van de inzet van het personeel binnen de penitentiaire inrichtingen. Het avond- en weekendprogramma wordt vanaf 1 januari jl. gefaseerd ingevoerd. Ik verwacht dat alle penitentiaire inrichtingen medio 2011 voorzien in een avond- en weekendprogramma.

In antwoord op vragen van deze leden over het regionaal plaatsen van gedetineerden merk ik op dat de toenmalige staatssecretaris van Justitie als doelstelling heeft geformuleerd dat eind 2012 90% van de preventief gehechten in het arrondissement van berechting zijn geplaatst en dat kort- en langverblijvenden in de laatste vier maanden in het arrondissement van terugkeer worden geplaatst. Deze ambitie was en is ruim geformuleerd; de praktijk zal uitwijzen of dit haalbaar is. Ook ik hecht echter belang aan het regionaal plaatsen van gedetineerden gelet op de samenwerking met de ketenpartners met tot doel het terugdringen van de recidive. Het Masterplan 2009–2014 dat in mei 2009 naar uw Kamer is gezonden (Kamerstukken II 2008–2009, 24 587, nr. 341) geeft uitdrukking aan het uitgangspunt van regionale plaatsing. Ik zie het wel als taak om het geheel van maatregelen binnen het gevangeniswezen in de eerste helft van 2013 te evalueren.

De leden van de SP-fractie stellen een aantal vragen over de nazorg. Tijdens de begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie op 24 en 25 november 2010 heb ik toegezegd uw Kamer in een brief nader te informeren over de stand van zaken voor wat betreft het nazorgbeleid. In deze brief, die u voor 1 maart a.s. ontvangt, zal ik ondermeer nader ingaan op de rol en nazorgtaak van gemeenten en de invoering van het Samenwerkingsmodel Nazorg ex-gedetineerde burgers.

De leden van de SP-fractie hebben voorts enkele vragen over bezuinigingen op het project Prison Gate Office (PGO). Ik kan u melden dat het PGO in 2011 nog een laatste maal een projectsubsidie vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie ontvangt. De financiering wordt gefaseerd afgebouwd, omdat de werkzaamheden buiten het strafrechtelijk kader plaatsvinden en primair onder de verantwoordelijkheid van gemeenten vallen.

Tot slot ga ik in op de uitvoering van penitentiaire programma’s (PP’s). In reactie op eerdere vragen van het toenmalige lid Van Velzen (SP) over dit onderwerp, heeft de toenmalige minister van Justitie aangegeven het besluit van een aantal jaren geleden tot overdracht van de penitentiaire programma’s aan de reclasseringsorganisaties opnieuw te bezien in het licht van onder meer de uitkomsten van het ISt-onderzoek en uw Kamer hierover te berichten (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel, nr. 2514). Het betreft hier de programma’s die door de Penitentiaire Trajecten Centra (PTC’s) van het gevangeniswezen worden uitgevoerd. Naar aanleiding van deze toezegging merk ik op dat de PTC’s deze programma’s vooralsnog zullen blijven uitvoeren. Het gaat om programma’s die met name geschikt zijn voor gedetineerden die ver van de arbeidsmarkt af staan en kampen met problemen op meerdere leefgebieden. De PTC’s voorzien in een gericht aanbod voor deze doelgroep.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Rouvoet, A. (CU), Staaij, C.G. van der (SGP), Arib, K. (PvdA), Çörüz, C. (CDA), Koopmans, G.P.J. (CDA), Roon, R. de (PVV), voorzitter, Brinkman, H. (PVV), Vermeij, R.A. (PvdA), ondervoorzitter, Raak, A.A.G.M. van (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Dibi, T. (GL), Toorenburg, M.M. van (CDA), Berndsen, M.A. (D66), Nieuwenhuizen, C. van (VVD), Schouw, A.G. (D66), Marcouch, A. (PvdA), Steur, G.A. van der (VVD), Recourt, J. (PvdA), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Helder, L.M.J.S. (PVV), El Fassed, A. (GL) en Taverne, J. (VVD).

Plv. leden: Slob, A. (CU), Dijkgraaf, E. (SGP), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Bochove, B.J. van (CDA), Sterk, W.R.C. (CDA), Dille, W.R. (PVV), Elissen, A. (PVV), Smeets, P.E. (PvdA), Kooiman, C.J.E. (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Janssen, R.A. (SP), Sap, J.C.M. (GL), Smilde, M.C.A. (CDA), Pechtold, A. (D66), Burg, B.I. van der (VVD), Dijkstra, P.A. (D66), Kuiken, A.H. (PvdA), Liefde, B.C. de (VVD), Spekman, J.L. (PvdA), Azmani, M. (VVD), Bontes, L. (PVV), Voortman, L.G.J. (GL) en Dijkhoff, K.H.D.M. (VVD).

X Noot
2

Van Duijvenbooden en Pattje, 1 september 2010.

X Noot
3

Recidivebericht 1997–2007, WODC, december 2010.

Naar boven