29 259
Wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten ten behoeve van de archeologische monumentenzorg mede in verband met de implementatie van het Verdrag van Valletta (Wet op de archeologische monumentenzorg)

nr. 8
AMENDEMENT VAN DE LEDEN RIJPSTRA EN VAN VROONHOVEN-KOK

Ontvangen 22 december 2004

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

In artikel I, onderdeel D, wordt «Subsidies» vervangen door: Subsidies, fondsen.

II

Artikel I, onderdeel E, wordt als volgt gewijzigd:

A. De aanhef wordt vervangen door:

Na artikel 34 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

B. Vóór artikel 34a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 34aA

1. Het provincie- of gemeentebestuur dat archeologiebelasting heft als bedoeld in artikel 222d van de Provinciewet onderscheidenlijk artikel 228a van de Gemeentewet, stelt een fonds in waaruit de kosten van het doen van opgravingen in de desbetreffende provincie onderscheidenlijk de desbetreffende gemeente worden gefinancierd.

2. Een fonds als bedoeld in het eerste lid wordt gevoed met de opbrengsten van de belasting, bedoeld in het eerste lid.

3. Bij verordening worden regels gesteld omtrent de inrichting van een fonds als bedoeld in het eerste lid.

C. In artikel 34a, eerste lid, wordt «voor zover die kosten in redelijkheid niet volledig ten laste dienen te komen van» vervangen door: voor zover de middelen van het fonds, bedoeld in artikel 34a, eerste lid, ontoereikend zijn en de resterende kosten in redelijkheid niet volledig ten laste dienen te komen van.

III

In artikel I, onderdeel G, wordt na artikel 38 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 38a

1. In geval het gemeentebestuur archeologiebelasting heft als bedoeld in artikel 228a van de Gemeentewet, wordt een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet dan wel een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening pas in behandeling genomen nadat de bedoelde belasting is voldaan.

2. Bij een afwijzende beslissing op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in het eerste lid, wordt de belasting terugbetaald aan de aanvrager van de vergunning.

IV

Artikel II, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:

A. In de aanhef wordt de zinsnede «wordt een nieuw artikel 3a ingevoegd» vervangen door: worden twee nieuwe artikelen ingevoegd».

B. Toegevoegd wordt een artikel, luidende:

Artikel 3b

1. In geval het provinciebestuur archeologiebelasting heft als bedoeld in artikel 222d van de Provinciewet, wordt een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 3 pas in behandeling genomen, nadat de bedoelde belasting is voldaan.

2. Bij een afwijzende beslissing op een aanvraag voor een vergunning wordt de belasting terugbetaald aan de aanvrager van de vergunning.

V

Na artikel IV worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IVA

In de Provinciewet wordt na artikel 222c een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 222d

1. Ter zake van het indienen van een aanvraag om een ontgrondingenvergunning als bedoeld in artikel 3 van de Ontgrondingenwet kan een archeologiebelasting worden geheven .

2. Provinciale staten stellen de hoogte van de belasting jaarlijks vast.

3. De belasting bedraagt een promillage van de geraamde ontgrondingensom bij de vergunningaanvragen, bedoeld in het eerste lid.

4. De hoogte van het promillage kan door provinciale staten per in de verordening aan te geven gebied verschillend worden vastgesteld.

5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de maximale hoogte van de belasting.

ARTIKEL IVB

In de Gemeentewet wordt na artikel 228 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 228a

1. Ter zake van het indienen van een aanvraag om een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, dan wel een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan een archeologiebelasting worden geheven.

2. Van de archeologiebelasting is uitgezonderd de aanvrager van een bouwvergunning voor een bouwwerk dat de grond niet raakt.

3. De raad stelt de hoogte van de belasting jaarlijks vast.

4. De belasting bedraagt een promillage van de geraamde bouwsom bij de vergunningaanvragen, bedoeld in het eerste lid.

5. De hoogte van het promillage kan door de raad per in de verordening aan te geven gebied verschillend worden vastgesteld.

6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de maximale hoogte van de belasting.

Toelichting

Met dit amendement wordt tegemoet gekomen aan de opmerkingen van de Raad van State en de wens van gemeenten en provincies om de mogelijkheid te krijgen zelfstandig beleid rond archeologie te kunnen ontwikkelen inzake de spreiding van risico's bij het verstoren van de bodem.

Rijpstra

Van Vroonhoven-Kok

Naar boven