29 259
Wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten ten behoeve van de archeologische monumentenzorg mede in verband met de implementatie van het Verdrag van Valletta (Wet op de archeologische monumentenzorg)

nr. 38
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 oktober 2008

De Erfgoedinspectie heeft in samenwerking met de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) in 2006 een grootschalig onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van archeologisch onderzoek dat in het kader van de archeologische monumentenzorg in Nederland verricht wordt. De bevindingen van het onderzoek zijn in twee deelrapporten gepubliceerd. Het eerste deel van de rapportage «Werk in uitvoering (1): van PvE tot veldwerk» heb ik u op 4 oktober 2007 aangeboden [Kamerstuk, 2007–2008, 29 259, nr. 35]. Hierbij bied ik u de resultaten van het tweede en laatste deel van het onderzoek aan «Werk in uitvoering (2): van veldwerk tot standaardrapport».1 Dit rapport bevat de bevindingen van de kwaliteit van archeologische standaardrapporten die in 2006 zijn uitgebracht. Hiermee voldoe ik aan de schriftelijke toezegging die aan u is gedaan in 2005 [Kamerstuk, 2005–2006, 29 259, nr. 15].

Een standaardrapport is het sluitstuk van een archeologisch onderzoek dat een houder van een opgravingsvergunning volgens de in de Monumentenwet 1988 vastgestelde termijn van uiterlijk twee jaar na afloop van een veldwerk moet opleveren. Samen met de documentatie van het veldwerk en de eventuele vondsten is een dergelijk rapport het enige dat rest van de sporen van het menselijk handelen in de bodem nadat deze zijn opgegraven. Daarom is het van het belang dat er in de standaardrapporten op wetenschappelijk verantwoorde wijze verslag wordt gedaan van archeologisch onderzoek. Het doel van het tweede deel van het onderzoek «Werk in uitvoering» betrof het vaststellen van de kwaliteit van archeologisch onderzoek dat in 2006 is verricht, waarbij het begrip «kwaliteit» is gedefinieerd als «wetenschappelijk verantwoord handelen».

Uit het onderzoek komt naar voren dat bijna tweederde van de standaardrapporten voldoende tot goed is, maar dat meer dan éénderde van de rapporten nog onder de maat is. Ik vind het positief dat de Inspectie constateert dat ten opzichte van eerdere onderzoeken er een verbetering is opgetreden. De standaardrapporten zijn vooral completer geworden en tonen een betere afstemming tussen de uitgangsituatie, de vraagstelling en de uitkomsten van het archeologische onderzoek. Dit neemt niet weg dat het aandeel slechte standaardrapporten verder teruggedrongen dient te worden. De Inspectie doet hier een aantal aanbevelingen voor dat zich richt op zowel de vergunninghouders die de standaardrapporten moeten leveren als op de overheden die opdracht geven tot een archeologisch onderzoek dat tot een standaardrapport leidt.

De aanbeveling van de Inspectie in de richting van de vergunninghouders onderschrijf ik. Vergunninghouders dienen meer aandacht te besteden aan de archeologisch inhoudelijke kwaliteit van de hoofdonderdelen van verslaglegging. Verder kunnen de vele rapporten die «voldoende» zijn omdat ze alle cruciale onderdelen bevatten, met relatief weinig moeite worden opgewerkt tot «goede» rapporten door meer aandacht aan de details en de presentatie te besteden. Gezien het belang van de verslaglegging van archeologisch onderzoek voor het vastleggen en ontsluiten van de vergaarde kennis van verleden samenlevingen, zal de Inspectie de kwaliteit van archeologische onderzoeksverslagen nauwlettend in het oog blijven houden.

Aan overheden die opdrachtgever zijn van archeologisch onderzoek of daartoe verplichten, beveelt de Erfgoedinspectie aan om meer en beter gebruik te maken van de middelen die hen ter beschikking staan om sturing te geven aan en toezicht te houden op de uitvoering van archeologisch onderzoek. Ik ben het eens met de Inspectie dat de overheidsinstantie die de eisen aan de uitvoering stelt, ook de verantwoordelijkheid op zich dient te nemen voor de controle op de naleving van die eisen. De lokale overheid weet immers het best wat er wordt verwacht, wat de lokale omstandigheden zijn en hoe het lokale archeologische beleid is geformuleerd. Een eis tot goedkeuring van het rapport kan in het PvE (Programma van Eisen) worden opgenomen. Daarbij doet de gemeentelijke overheid er verstandig aan om een en ander procedureel en qua planning goed te organiseren en om het werken volgens een PvE bestuursrechterlijk vast te leggen.

Met de aanbeveling om de beoordeling van het eindrapport bestuursrechterlijk vast te leggen, wordt niet gepleit voor nieuwe regelgeving. De aanbeveling heeft als doel gemeenten te bewegen de bestuursrechterlijke middelen waarover zij kunnen beschikken beter te benutten ten dienste van de gemeentelijk archeologische monumentenzorg. Zo biedt artikel 38 van de monumentenwet de gemeenten de mogelijkheid om met behulp van een verordening onder andere vast te leggen dat de gemeente de regie heeft op PvE’s. Ik zal daarom in een bestuurlijk overleg tussen mij en de VNG aan de orde stellen dat de overheden die bijvoorbeeld als opdrachtgever verplichten tot archeologisch onderzoek meer en beter gebruik zouden moeten maken van de middelen die hen ter beschikking staan zoals de mogelijkheden uit de Wet archeologische monumentenzorg.

De Inspectie concludeert op grond van het hele onderzoek naar de kwaliteit van de PvE’s, van het veldwerk en van de rapporten dat er op dit vlak geen aanwijzingen zijn voor grootschalige misstanden ten aanzien van het wetenschappelijk handelen binnen de archeologische monumentenzorg. In de evaluatie van het veldwerk werd geen bevestiging gevonden voor de door de Kamer geuite ernstige zorgen over de kwaliteit van archeologisch onderzoek. De geconstateerde stijgende lijn in de kwaliteit van de PvE’s uit het eerste deel van het onderzoek is ook zichtbaar in het tweede deel van het onderzoek bij de standaardrapporten.

Gezien het belang van de PvE’s voor de archeologische monumentenzorg en het belang van de verslaglegging van archeologisch onderzoek blijft het noodzakelijk om, zoals de erfgoedinspectie aanbeveelt, hier scherp op te blijven toezien en te handhaven.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven