nr. 36
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 februari 2008
In het overleg d.d. 30 maart 2006 met de Tweede Kamer over de Wet
op de archeologische monumentenzorg (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar
2005–2006, nr. 65, blz. 4131–4145) heeft Staatssecretaris
Van der Laan toegezegd de mogelijkheden van de bestuurlijke boete als sanctie-instrument
te verkennen. In mijn beleidsreactie op het Erfgoedinspectieverslag 2006 van
de Erfgoedinspectie bij brief van 9 juli 2007 aan de Tweede en Eerste
Kamer [2006–2007, 30 800 VIII, nr. 167] heb ik aangegeven
u te informeren over de uitkomst van de verkenning naar het instrument bestuurlijke
boete binnen de bredere context van de inmiddels geformuleerde OCW-visie op
toezicht [2005–2006, 30 183, nr. 11]. De verkenning
treft u aan in de bijlage1.
In de verkenning worden eerst de kaders van de OCW-visie op toezicht uiteen
gezet, daarna wordt kort aangegeven hoe het toezicht geregeld is binnen de
sector archeologie om uiteindelijk antwoord te geven op de vraag of de handhavingsmiddelen
van de sector archeologie meer nuance behoeven. Ik doe de volgende constateringen:
– Er is al veel gebeurd op het gebied van interventiestrategie in
de archeologiesector. Echter, de interventiestrategie is nog niet op alle
voorschriften uitputtend toegepast. Zo is een aantal vergunningvoorschriften
nieuw en wordt het enige harde middel, het intrekken van de opgravingsvergunning,
beperkt tot niet toegepast.
– Ik stel vast dat de sector meer baat heeft bij het reeds ter beschikking
staande interventie instrumentarium vaker en beter toe te passen, dan bij
uitbreiding daarvan met andere sanctie-instrumenten zoals de bestuurlijke
boete.
– Dit betekent wel dat als, na herhaaldelijke waarschuwingen en
verscherpt toezicht, de vergunningvoorschriften en de kwaliteitsnorm zoals
door sector zelf opgesteld nog steeds niet nagekomen worden, er daadwerkelijk
overgegaan zal worden tot het intrekken van de vergunning.
Gelet op bovenstaande constateringen ben ik van mening dat er vooralsnog
geen noodzaak is tot uitbreiding van het huidige interventie-instrumentarium
met de bestuurlijke boete. Bovendien is de bestuurlijke boete qua aard zodanig
dat er geen herstel mee wordt beoogd. Ook maakt het opleggen van een bestuurlijke
boete de overtreding niet ongedaan. Dat staat haaks op het bestuursrechtelijke
uitgangspunt dat waar kan worden hersteld, dat
ook moet gebeuren. Het heeft zodoende vooral waarde in situaties waarin handhaving
door middel van het opleggen van herstelsanctie zonder meer of praktisch niet
mogelijk is.
In het kader van de evaluatie Wet archeologische monumentenzorg, zal ik
het toezicht en de handhaving in de archeologiesector evalueren. Als ook na
het volledig toepassen van het bestaande interventie-instrumentarium de noodzaak
voor meer nuance in het handhavingsbeleid blijkt, zal ik u voorstellen doen
voor uitbreiding van dit instrumentarium. De Wet archeologische monumentenzorg
zal binnen vier jaar na inwerkingtreding worden geëvalueerd zoals toegezegd
aan uw Kamer.
Met deze brief voldoe ik aan de toezegging aan u gedaan op 30 maart
2006 tijdens het overleg over de Wet op de archeologische monumentenzorg.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R. H. A. Plasterk