29 259
Wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten ten behoeve van de archeologische monumentenzorg mede in verband met de implementatie van het Verdrag van Valletta (Wet op de archeologische monumentenzorg)

nr. 18
NADER VERSLAG

Vastgesteld 4 november 2005

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt nader verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

1. Inleiding

2. Zelfstandig beleid gemeenten en provincies

3. Vrijstellingen

4. Archeologieheffing

5. Excessieve opgravingskosten

6. Kwaliteitszorg in de archeologiesector

7. Zeerechtverdrag

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de nota van wijziging van de Monumentenwet en enkele andere wetten ten behoeve van de archeologische monumentenzorg. Deze leden achten de bescherming van archeologisch erfgoed van groot belang. Zij zijn ervan overtuigd dat het Verdrag van Valletta moet worden uitgevoerd. Maar zij hebben wel enige aanmerkingen bij de nota van wijziging en de brief van de regering van 8 juli 2005 (Kamerstuk 29 259, nr. 15)

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij weten dat de kostenverdeling een belangrijk onderdeel is. Het mag niet zo zijn dat door de financiële risico's het doel van het verdrag (behoud van archeologie) teniet wordt gedaan. Daarom willen de leden graag dat er nu overeenstemming en duidelijkheid wordt geboden aan alle betrokken partijen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de regering. Deze leden hebben er behoefte aan twee vragen te stellen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de nota van wijziging van de regering. Deze leden zijn van mening dat de regering onvoldoende waarborgen inbouwt om de wetenschappelijke kwaliteit en daarmee een goed functionerende archeologische monumentenzorg te waarborgen. Daarom hebben zij op dit punt een aantal vragen.

2. Zelfstandig beleid gemeenten en provincies

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering of het hebben van een verordening over het archeologiebeleid voor iedere gemeente verplicht is. Hoe wordt de € 9 miljoen verdeeld die voor de extra bestuurslasten zijn uitgetrokken? Alleen provincies krijgen nu de kosten voor gemeentelijke depots vergoed. Kan de provincie verplicht worden om vergoedingen die ze krijgen voor de gemeentelijke depots ook daadwerkelijk bij de desbetreffende gemeenten terechtkomen?

Bij de leden van de VVD-fractie leeft onduidelijkheid over de mogelijkheid zelfstandig beleid te voeren rond archeologie en de spreiding van risico's bij het verstoren van de bodem, zoals neergelegd in het amendement Rijpstra/Van Vroonhoven-Kok (Kamerstuk 29 259, nr. 8). Wellicht hebben deze leden het over het hoofd gezien, maar zou de regering explicieter kunnen zijn in de invulling van dit amendement?

3. Vrijstellingen

De leden van de CDA-fractie hebben vragen bij de wijze waarop de regering met artikel 38-nieuw het amendement Van Vroonhoven/Kok en Rijpstra (Kamerstuk 29 259, nr. 9) om bodemverstoringen op huis, tuin en keukenniveau buiten de wettelijke reikwijdte te houden, heeft verwerkt. In genoemd artikel wordt gemeenten de mogelijkheid geboden bij verordening vast te stellen in welke gevallen uitzonderingen mogelijk zijn. Hierover willen deze leden meer duidelijkheid. Dit amendement beoogde dat iemand die bijvoorbeeld een schuurtje in zijn tuin bouwt er zeker van kan zijn dat hij buiten de regels van het verdrag van Valletta valt. Hoe zeker kan zo iemand daar volgens de regering in het beoogde artikel van zijn? De leden van deze fractie willen dat het verdrag van Valletta niet op dergelijke gevallen van onder de 100 vierkante meter van toepassing is. Is de regering dat met hen eens? Kan zij hier echte duidelijkheid bieden, zo vragen deze leden.

4. Archeologieheffing

De leden van de CDA-fractie waren teleurgesteld over de wijze waarop de regering aan het amendement Van Vroonhoven/Kok/Rijpstra (29 259 nr. 12) over de invoering van een lokaal vereveningsfonds gevolg heeft gegeven. De regering heeft ruim de tijd genomen voor gesprekken met Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG), Interprovinciaal Overleg (IPO) en Vereniging van Nederlandse Projektontwikkeling Maatschappijen (NEPROM) rond dit thema. Ondanks de verwachtingen tijdens het wetgevingsoverleg van januari (Kamerstuk 29 259, nr. 14) zijn deze partijen het niet eens geworden. Kan de regering verklaren waarom die verwachtingen niet zijn waargemaakt? Met de invoering van een lokaal vereveningsfonds beoogden de leden van deze fractie gemeenten en provincies in staat te stellen een fonds in het leven te roepen, waarin de veroorzaker een promillage van de bouwsom kan stoppen. Daaruit zouden de kosten van bodemonderzoek betaald kunnen worden. Die kosten kunnen in bepaalde gevallen enorm hoog zijn, afhankelijk van wat er in de grond aan archeologisch waardevolle objecten wordt aangetroffen. Daar heeft de veroorzaker geen invloed op, terwijl hij volgens de systematiek van het Verdrag van Valletta wel voor de kosten moet opdraaien. Met behulp van gelden uit het fonds kan de bodem systematisch in kaart worden gebracht. Kosten van mogelijke opgravingen zijn dus van tevoren bekend, hetgeen zekerheid schept in het bouwklimaat. Met dit amendement willen deze leden dergelijke kosten door meer schouders laten dragen. Is de regering het met de leden van deze fractie eens dat ook in hun amendement het principe, dat de veroorzaker betaalt, recht wordt gedaan? Immers, het fonds wordt gevoed door de veroorzakers zelf. De leden van deze fractie begrijpen dan ook niet waarom volgens de regering de NEPROM denkt dat de veroorzakers geen mogelijkheid meer hebben om het archeologische uitvoeringsproces vorm te geven in het voorstel van deze leden.

De leden van de PvdA-fractie zijn vooralsnog niet voor de instelling van fondsen en al helemaal niet voor een duaal systeem. Wel zouden zij graag een uniforme landelijke afspraak willen maken over de maximale kosten die de verstoorder voor zijn of haar rekening moet nemen. Het getal van 1% van de projectkosten wordt nogal eens genoemd. Is de regering voornemens om een dergelijke afspraak in de wet op te nemen? In de ogen van deze leden zijn de kosten niet voorspelbaar of planbaar. Het is immers niet te voorspellen hoeveel projecten er in een jaar zijn, waardoor er sprake is van een openeinde regeling. De leden van deze fractie verwachten echter dat een gemeente op grond van ervaringsgegevens in staat moet zijn om voldoende middelen in de begroting op te nemen.

De leden van de VVD-fractie constateren dat het amendement Rijpstra/Van Vroonhoven/Kok (Kamerstuk 29 259, nr. 12) voorziet in de oprichting van een lokaal archeologiefonds. De gemeenten zijn bereid onderling hierover afspraken te maken, ware het niet dat ze gehinderd worden door wettelijke barrières. Is de regering bereid te kijken hoe de wet deze samenwerking in de weg staat en wat er aan te doen is?

5. Excessieve opgravingskosten

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering, zo blijkt uit een brief die zij op 8 juli 2005 (Kamerstuk 29 259, nr. 15) aan de Kamer heeft gestuurd, tegemoet wil komen aan de geest van het amendement Van Vroonhoven/Kok en Rijpstra (Kamerstuk 29 259, nr. 12) door de normbedragen te halveren in de nog op te stellen Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) om specifieke uitkeringen te verstrekken voor de bestrijding van excessieve kosten van opgraving. Dat betekent dat veroorzakers eerder in aanmerking zouden kunnen komen voor een specifieke uitkering. Deze leden stellen tegelijk vast dat het totale budget van de regering om dergelijke uitkeringen uit te betalen € 3 miljoen zal bedragen. Wat gebeurt er als dat budget uitgeput raakt? Betekent dat volgens de regering dat excessieve kosten die daarna gemaakt worden niet meer vergoed zouden worden, zo vragen deze leden. Dat ondergraaft toch het effect dat met de halvering van de normbedragen werd beoogd?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de regering uit de middelen van het Fonds Economische Structuur (FES) € 10 miljoen heeft uitgetrokken voor archeologie. Deze middelen dienen ter dekking van de zogenaamde excessieve opgravingkosten die zich in de aanloopfase van ongeveer twee jaar voordoen. De bovengenoemde leden zijn benieuwd hoe de verdeling gaat plaatsvinden? Geldt hier het adagium «wie het eerst komt, wie het eerst maalt»?

6. Kwaliteitszorg in de archeologiesector

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering of de indicatieve kaart archeologische waarden (ikaw), die gemaakt is door de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB), een verplichtend karakter heeft. Kan een provincie en/of een gemeente die kaart veranderen of nader specificeren? Aan welke voorwaarden moet dan worden voldaan, zo vragen deze leden. Zij zijn van mening dat archeologische onderzoeken alleen door geregistreerde instellingen en bureaus uitgevoerd mogen worden. Komt dit in de wet te staan? De leden van deze fractie willen graag nog eens schematisch aangeven hebben op welke wijze nu de bevoegdheden op het gebied van bescherming van bodemschatten over de diverse overheden zijn verdeeld.

De leden van de SP-fractie constateren dat, in reactie op het onderzoek van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB), «Mag het ietsje meer zijn?», de regering het zelfregulerend vermogen van de markt wil vergroten. Het Verdrag van Malta noemt echter het verzekeren van de kwaliteit van het archeologisch onderzoek nadrukkelijk een taak van de overheid. Hoe gaat de regering deze verantwoordelijkheid concreet invullen?

De Vereniging van Ondernemers in de Archeologie (VOiA) wijst in een reactie op het onderzoek van de ROB1 op het ontbreken van een toezichthouder op de archeologiemarkt en wijst hier eveneens op de verantwoordelijkheid van de overheid. Zij noemt het vreemd dat bedrijven die Programma's van Eisen (PvE's) opstellen ook het onderzoek uitvoeren. Deelt de regering deze wens voor een onafhankelijke toezichthouder? Is zij het met deze leden eens dat rijksdiensten als de ROB of de Rijksinspectie van de Archeologie (RIA) voor deze toezichtsfunctie in aanmerking kunnen komen? Zo neen, waarom niet?

Het ROB ziet een verband tussen de kwaliteit van de PvE's en de bedrijven die deze hebben opgesteld. Het rijp en het groen laat zich op deze manier op de archeologiemarkt onderscheiden. Is de regering het met de leden van deze fractie eens dat, ten behoeve van het goed functioneren van deze kennismarkt, bijvoorbeeld de ROB of de RIA slechte bedrijven van de archeologische markt moet kunnen weren? Zo neen waarom niet?

7. Zeerechtverdrag

Met belangstelling hebben de leden van de CDA-fractie kennisgenomen van de voorstellen om de werkingssfeer van het wetsvoorstel uit te breiden naar de aansluitende zone in de zin van het Zeerechtverdrag. Tegelijk hadden zij daar wel enige vragen bij. Hoe moet de controle op naleving worden uitgevoerd? Is de capaciteit van de Kustwacht toegesneden op deze nieuwe taak? Wat zijn de gevolgen van deze maatregel voor de administratieve lastendruk, zo vragen deze leden.

De voorzitter van de commissie,

Aptroot

Adjunct-griffier van de commissie,

Jaspers


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), van Bommel (SP), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (CU), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Aptroot (VVD), Voorzitter, Smeets (PvdA), Ondervoorzitter, Eijsink (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD), Azough (GL), Roefs (PvdA) en Jungbluth (GL).

Plv. leden: Ferrier (CDA), Bakker (D66), Bussemaker (PvdA), Vacature (SP), Brinkel (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Van der Sande (VVD), Verbeet (PvdA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Herben (LPF), Vacature (PvdA), Vacature (VVD), Halsema (GL), Kalsbeek (PvdA) en Vendrik (GL).

XNoot
1

Brief van 1 juli 2005 van de VOiA aan de ROB en in afschrift aan de Eerste Kamer en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Naar boven