29 259
Wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten ten behoeve van de archeologische monumentenzorg mede in verband met de implementatie van het Verdrag van Valletta (Wet op de archeologische monumentenzorg)

nr. 11
AMENDEMENT VAN HET LID RIJPSTRA

Ontvangen 27 januari 2005

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

Artikel I, onderdeel E1, wordt als volgt gewijzigd:

A. In de aanhef wordt «drie nieuwe leden» vervangen door: twee nieuwe leden.

B. Het derde lid van artikel 37 vervalt, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot het derde en vierde lid.

II

In artikel I, onderdeel G, wordt artikel 39 als volgt gewijzigd:

A. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

B. In het (bestaande) derde lid, onderdeel a, wordt na «treffen» ingevoegd: of toelaten.

C. In het (bestaande) derde lid wordt onderdeel b vervangen door:

b. de verplichting toe te laten dat in opdracht van burgemeester en wethouders opgravingen worden gedaan; of.

III

In artikel I, onderdeel G, wordt artikel 40 als volgt gewijzigd:

A. Het eerste lid vervalt.

B. In het tweede lid vervalt de aanduiding «2.» en wordt «39, derde lid» vervangen door: 39, tweede lid.

IV

In artikel I, onderdeel G, wordt artikel 41 als volgt gewijzigd:

A. Het eerste lid vervalt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot eerste en tweede lid.

B. het (bestaande) tweede lid wordt vervangen door:

2. In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan een vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in ieder geval voorschriften worden verbonden als bedoeld in artikel 39, tweede lid.

C. In het (bestaande) derde lid wordt «tweede lid» vervangen door: eerste lid.

V

In artikel I, onderdeel G, vervalt artikel 43.

VI

Artikel II, onderdeel A, wordt als volgt gewijzigd:

A. Onderdeel k wordt vervangen door:

k. dat de vergunninghouder verplicht is tot het treffen of toelaten van technische maatregelen waardoor monumenten als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Monumentenwet 1988 in de bodem kunnen worden behouden;.

B. Onderdeel l wordt vervangen door:

l. dat de vergunninghouder verplicht is toe te laten dat in opdracht van het vergunningverlenende bestuursorgaan opgravingen als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de Monumentenwet 1988 worden gedaan;.

VII

Artikel II, onderdeel B, vervalt.

VIII

In artikel IV wordt «artikel 40, tweede lid,» vervangen door: artikel 40.

Toelichting

Dit amendement regelt verschuiving van het opdrachtgeverschap voor het doen van opgravingen naar het gemeentebestuur (bevoegd gezag voor de verlening van een aanlegvergunning, een bouwvergunning of een vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 en 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening), respectievelijk het provinciaal bestuur (veelal bevoegd gezag volgens de Ontgrondingenwet). De uitvoering van de opgravingen geschiedt door houders van opgravingsvergunningen.

De verschuiving van het opdrachtgeverschap naar de overheid beoogt een éénduidige aansturing van de uitvoering van archeologische monumentenzorg, continuering en versterking van de archeologische kennisopbouw bij gemeenten en provincies. De archeologie blijft veel dichter bij de lokale bevolking. Daardoor komen er ook betere mogelijkheden voor kanalisering en stroomlijning van opgravingsprocessen. De kwaliteit van de archeologie wordt niet onderdeel van een moeilijk controleerbaar proces van kostenbeheersing door de verstoorder die als opdrachtgever optreedt.

Rijpstra

Naar boven