29 240 Veiligheid op school

Nr. 82 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 mei 2018

Hierbij bied ik u het rapport aan «Wat werkt tegen pesten. Effectiviteit van kansrijke programma’s tegen pesten in de Nederlandse onderwijspraktijk»1. Pesten is een groot kwaad. Het kan verregaande gevolgen hebben voor het leven van degene die gepest wordt. Overal waar pesten voorkomt, zal dit bestreden moeten worden. Dus ook op scholen. Het is daarom van groot belang dat scholen er alles aan doen om pesten tegen te gaan en een veilig leerklimaat te realiseren.

De afgelopen vijf jaar is de bewustwording op scholen ten aanzien van de sociale veiligheid in het algemeen, en pesten in het bijzonder, sterk vergroot. Met de Wet sociale veiligheid op school is een helder kader neergezet (Kamerstuk 34 130). Scholen zijn hiermee verplicht een actief sociaal veiligheidsbeleid te voeren, een duidelijk aanspreekpunt sociale veiligheid voor leerlingen te organiseren en de beleving van de veiligheid en het welbevinden van de leerlingen jaarlijks te monitoren. Scholen zijn naar aanleiding van de wet en het Actieplan sociale veiligheid op school heel hard met het onderwerp aan de slag gegaan.

Hoewel pesten voor sommige scholen vijf jaar geleden nog in de taboesfeer zat, is het goed om te zien dat de scholen in het funderend onderwijs hun verantwoordelijkheid hebben opgepakt om het pesten beter te signaleren, te bestrijden en te voorkomen. In de gesprekken die indertijd zijn gevoerd met leerlingen, ouders, leraren, schoolleiders, besturen en maatschappelijke organisaties kwam naar voren dat er een heel scala aan programma’s op de markt is om het pesten tegen te gaan. Voor scholen was het echter niet helder in hoeverre deze anti-pestprogramma’s ook daadwerkelijk het pesten op school en in de klas tegengaan of voorkomen. Dat maakt het moeilijk om een programma te kiezen. Daarom is in 2014 – in overleg met uw Kamer – een onderzoek gestart om zicht te krijgen op de effectiviteit van deze programma’s. Dit onderzoek heeft uiteindelijk geleid tot het rapport, «Wat werkt tegen pesten. Effectiviteit van kansrijke programma’s tegen pesten in de Nederlandse onderwijspraktijk».

De onderzoekers concluderen dat het mogelijk is om binnen een jaar het pesten te verminderen. Ook concluderen de onderzoekers dat er anti-pestprogramma’s beschikbaar zijn waarvan de effectiviteit is aangetoond. Tegelijkertijd concluderen de onderzoekers dat dat niet geldt voor alle beschikbare methodes. Voor vier van de zeven onderzochte programma’s is de effectiviteit aangetoond. Voor het voortgezet en (voortgezet) speciaal onderwijs is het aanbod anti-pestprogramma’s beperkt en heeft men daarom geen onderzoek uit kunnen voeren. De onderzoekers benadrukken het belang van keuzevrijheid ten aanzien van het door de school te gebruiken anti-pestprogramma. Deze keuzevrijheid is belangrijk omdat de motivatie van de docenten en de kwaliteit van de uitvoering bepalend zijn voor de werking van de aanpak. Ook benadrukken zij het belang van monitoring. Leerlingen blijken meer gepest te worden dan zij vertellen aan ouders en leraren. Door te monitoren kunnen scholen achterhalen hoe de veiligheidsbeleving van de leerlingen daadwerkelijk is. Dit geeft hen aanknopingspunten om het beleid ten aanzien van veiligheid gericht in te zetten en indien nodig aan te passen.

Het stemt mij positief dat de onderzoekers concluderen dat het mogelijk is om binnen een jaar het pesten te verminderen en dat er anti-pestprogramma’s beschikbaar zijn om hierbij te ondersteunen. Ook stemt het mij positief dat de onderzoekers het belang van de wettelijk verplichte monitoring benadrukken. Tegelijkertijd baart het me zorgen dat er scholen zijn die werken met niet effectief bewezen anti-pestprogramma’s, of die programma’s niet goed uitvoeren.

Ik wil toe naar een situatie waarin elke school op een effectieve manier pesten tegen gaat en voorkomt zodat elke leerling in Nederland zich veilig en prettig voelt op school. Omdat een veilig leerklimaat primair de verantwoordelijkheid is van de school, is het nodig dat elke school in Nederland de aanbevelingen uit het onderzoek ter harte neemt. Ik zal daartoe met de PO-Raad en VO-raad bespreken hoe we deze gewenste situatie dichter bij kunnen brengen. Tegelijkertijd blijkt het van belang dat er ook voor het voortgezet onderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs een divers aanbod van effectieve anti-pestprogramma’s beschikbaar komt. In dat kader ga ik met de aanbieders van bestaande programma’s en scholen na hoe we eventuele belemmeringen weg kunnen nemen, zodat een dergelijk aanbod beschikbaar komt. Hieronder ga ik nader in op deze en aanvullende acties. Over de uitkomsten hiervan zal ik uw Kamer na de zomer nader informeren.

Belang van monitoring

Uit het onderzoek blijkt dat door de monitoring van scholen er een realistischer beeld ontstaat van het pesten op de school. Er blijkt meer gepest te worden dan ouders en docenten hadden ingeschat. Ook blijken er grote verschillen tussen scholen en klassen. Door te monitoren kunnen scholen achterhalen hoe de veiligheidsbeleving van de leerlingen daadwerkelijk is. Dit geeft hen aanknopingspunten om het beleid ten aanzien van veiligheid gericht in te zetten en indien nodig aan te passen. Sinds de invoering van de wet sociale veiligheid is monitoren verplicht. Het onderzoek onderschrijft het belang van dit element van de wet. Zoals omschreven in de memorie van toelichting bij de wet (Kamerstuk 34 130, nr. 3) dienen scholen daarbij gebruik te maken van een valide, betrouwbaar en gestandaardiseerd instrument dat een representatief beeld geeft van de actuele situatie. Voor het einde van het jaar zal ik dit voorschrift uitwerken in een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Zoals toegezegd2 zal ik rekening houden met de realiseerbaarheid voor kleine scholen.

Kwaliteit van uitvoering

Een belangrijke faal- of succesfactor voor de anti-pestprogramma’s blijkt de motivatie van de docenten -en daarmee samenhangend- de kwaliteit van de uitvoering van het programma. In dat kader is het zinvol scholen aan te moedigen een bewezen effectief programma te kiezen, maar hen vrij te laten in hun keuze voor een anti-pestprogramma. Scholen kunnen zo het programma kiezen dat het beste bij hun veiligheidsbeleid past en het grootste draagvlak geniet onder de leerkrachten.

De kwaliteit van de uitvoering van een anti-pestprogramma kan nadelig beïnvloed worden door werkdruk, een gebrekkige aansturing, motivatie en ruimte van individuele leerkrachten om programma’s daadwerkelijk uit te voeren. Om deze reden moedig ik scholen aan meer aandacht te hebben voor de manier waarop ze de programma’s uitvoeren. Een adequate uitvoering heeft grote gevolgen voor de effectiviteit van een programma. Schoolleiding en docenten moeten doordrongen zijn van het belang van de uitvoering van het anti-pestprogramma. Daarom neem ik ook dit mee in mijn gesprek met de PO-Raad en de VO-raad.

De basis voor een adequate uitvoering wordt gelegd in de lerarenopleidingen. Daarom is er de afgelopen periode flink geïnvesteerd in een goede toerusting van beginnende leerkrachten. Dit heeft geleid tot een richtlijn en een database met een helder overzicht van methoden, materialen en goede praktijken die aankomende leraren toerusten op het gebied van sociale veiligheid. Ik ben bovendien verheugd te kunnen melden dat ook in de nieuwe kennisbases van de pabo’s en tweedegraadslerarenopleidingen het signaleren van en effectief omgaan met pesten expliciet is opgenomen, alsook aandacht voor anti-pestprogramma’s en -methoden.

Aanbod voortgezet (speciaal) onderwijs

Het onderhavige onderzoek heeft niet plaatsgevonden op scholen voor voortgezet onderwijs. Enerzijds omdat er beduidend minder aanbieders van anti-pestprogramma’s gericht op het voorgezet onderwijs zijn en anderzijds omdat het deze aanbieders niet is gelukt voldoende deelnemers te vinden in het voortgezet onderwijs. Omdat bekend is dat ook op deze scholen, met name in de onderbouw, sprake is van pesten, is het goed dat er ook voor het voortgezet onderwijs voldoende aanbod – en daarmee keuzevrijheid – ontstaat van anti-pestprogramma’s. Gelukkig is er de afgelopen jaren (tijdens de looptijd van dit onderzoek) sprake van een toename van het aanbod voor het voortgezet onderwijs geweest. Ik ga in gesprek met aanbieders om na te gaan wat eventuele belemmeringen zijn en hoe deze kunnen worden weggenomen.

Voor het voortgezet (speciaal) onderwijs is het aanbod zeer beperkt. Juist op deze scholen geven schoolleiders en leerkrachten aan behoefte te hebben aan anti-pestprogramma’s. Daarom ga ik met scholen en programmamakers in gesprek om te kijken welke behoefte en eventuele belemmeringen er zijn om te komen tot een toereikend aanbod van anti-pestprogramma’s in het voortgezet (speciaal) onderwijs. Ook in het voortgezet (speciaal) onderwijs verdient elke leerling een veilig schoolklimaat.

Vervolgonderzoek

De onderzoekers bevelen aan in de toekomst verder onderzoek te doen naar de langetermijneffecten van de anti-pestprogramma’s. In mijn gesprekken met de aanbieder zal ik hen vragen om hier zelf zorg voor te dragen. Het onderzoek dat voor ons ligt heeft hier een eerste aanzet voor gedaan en een onderzoeksontwerp voor verder onderzoek geboden. Het is nu aan de aanbieders zelf om hier een vervolg aan te geven. Ik roep ook de aanbieders van reeds onderzochte en nieuw te ontwikkelen interventies gericht op sociale veiligheid (waaronder anti-pestprogramma’s) op om zich aan te melden voor opname in de databank «effectieve jeugdinterventies» van het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) zodat de kennis over theoretisch en wetenschappelijk goed onderbouwde programma’s ontsloten kan worden voor scholen. Scholen die op zoek zijn naar een voor hun passend programma gericht op pesten of weerbaarheid kunnen deze databank raadplegen.

Tot slot

Ik ben verheugd dat het onderzoek handelingsperspectieven biedt. Uit het onderzoek blijkt dat het mogelijk is om binnen een jaar het pesten op een school te verminderen en dat de wettelijk verplichte monitoring goede handvatten biedt om de sociale veiligheid te bevorderen. Dat is hoopvol. Tegelijkertijd is er voor scholen ook nog het nodige werk te verzetten: leerlingen worden vaker gepest dan ouders en leerkrachten inschatten en de verschillen tussen klassen en scholen zijn groot. Dat mag niet zo blijven. Met de resultaten van dit onderzoek en het vervolg daarop zet ik samen met scholen de verdere stappen die nodig zijn, omdat ieder kind recht heeft op een veilige omgeving.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Kamerstuk 29 240, nr. 79

Naar boven