Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 juni 2024
Conform de toezegging van Minister Paul tijdens het tweeminutendebat over Veiligheid
op scholen op 12 juni jl. ontvangt uw Kamer de appreciatie van twee moties van het
lid Eerdmans (JA21), voorafgaand aan de stemmingen op dinsdag 18 juni.
De eerste motie, met Kamerstuk 29 240, nr. 143, verzoekt de regering universiteiten en hogescholen actief te attenderen op de mogelijkheid
om op grond van artikel 7.57h van de WHW inschrijvingen van studenten (al dan niet
tijdelijk) te beëindigen, en hun aan te raden hiervan gebruik te maken, zodat tevens
de studiefinanciering van betrokken studenten stopgezet kan worden.
Ik ontraad deze motie. In mijn brief van 31 mei jl.1 ben ik ingegaan op de mogelijkheden die de WHW biedt om studenten uit te schrijven.
Deze brief heb ik ook onder de aandacht gebracht van universiteiten en hogescholen.
Ik zie geen noodzaak om dit nogmaals te doen. Instellingen zijn naar mijn stellige
overtuiging ruimschoots bekend met de rechten en plichten die hen op grond van de
WHW toekomen. Ik zie dan ook geen toegevoegde waarde in het actief attenderen van
universiteiten en hogescholen op één of meer specifieke wettelijke mogelijkheden.
In reactie op het tweede verzoek in de motie inzake het aanraden hier gebruik van
te maken, kan ik aangeven dat het aan de instellingen is om de afweging te maken om
al dan niet van de genoemde mogelijkheid gebruik te maken. Het is niet aan mij als
Minister om instellingen specifieke adviezen te verstrekken over de rechtsgronden
waar instellingen hun handelwijze op baseren ten aanzien van studenten. Indien instellingen
overgaan tot ontzegging of opschorting van de inschrijving van een student, vervalt
ook het recht op studiefinanciering. Inschrijving is immers een vereiste is om studiefinanciering
te kunnen ontvangen. Het vervallen van het recht op studiefinanciering is daarbij
een gevolg van de stopzetting van de inschrijving en geen op zichzelf inzetbare strafmaatregel.
De tweede motie, met Kamerstuk 29 240, nr. 144, verzoekt de regering om zich maximaal in te spannen tot het intrekken van studentenvisa
van studenten die afkomstig zijn van buiten de EU wanneer bij onherroepelijke veroordeling
is vast komen te staan dat zij een gevaar zijn voor de openbare orde.
Ik geef deze motie, mede namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de
appreciatie «oordeel Kamer». Voor studenten die afkomstig zijn van buiten de Europese
Unie geldt zowel bij toegang als gedurende het verblijf dat indien middels een onherroepelijke
veroordeling is komen vast te staan zij een gevaar voor de openbare orde zijn, de
verblijfsvergunning van deze persoon kan worden ingetrokken. Indien een vreemdeling
in Nederland is veroordeeld voor een misdrijf ontvangt de IND hiervan een bericht.
Of een vergunning kan worden ingetrokken wordt beoordeeld aan de hand van de glijdende
schaal (Vreemdelingenbesluit 2000, artikel 3.86). Volgens het principe van de glijdende
schaal wordt er een verband gelegd tussen de duur van de opgelegde onherroepelijke
straf en de duur van het rechtmatige verblijf in Nederland. Hoe langer de vreemdeling
rechtmatig in Nederland verblijft, hoe zwaarder de straf moet zijn om tot beëindiging
van het verblijfsrecht over te kunnen gaan. Een intrekking vergt altijd een individuele
beoordeling, conform artikel 21 lid 7 van de richtlijn (EU) 2016/801 inzake de voorwaarden
voor toelating en verblijf van onder meer studenten en conform de evenredigheidstoets
binnen het openbare orde beleid.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf