Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 september 2020
Op 2 oktober 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de publicatie van de tweejaarlijkse
Rendementsmonitor warmteleveranciers 2017 en 2018 (hierna: Rendementsmonitor) door
de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM).1 Daaruit bleek dat het gemiddelde nominale rendement van leveranciers voor belastingen
in 2017 5,8% en in 2018 6,8% bedroeg, terwijl de indicatieve bandbreedte die in het
rapport als redelijk rendement is gedefinieerd 5,2%–6,6% is. Het overschrijden van
de indicatieve bandbreedte is in de periode na publicatie van de Rendementsmonitor
herhaaldelijk ter sprake gekomen in uw Kamer. Door de ACM is op 20 februari 2020,
op verzoek van de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken & Klimaat (hierna: Kamercommissie),
de Rendementsmonitor toegelicht in een technische briefing.
Kortgeleden heeft de ACM mij echter geïnformeerd dat de Rendementsmonitor formule-
en datafouten bevat en daarom gerectificeerd dient te worden. Na correctie liggen
de gemiddelde rendementen van warmtebedrijven – in 2017 5,5% en in 2018 6,4% – wél
net binnen de indicatieve bandbreedte voor een redelijke rendement. In de bijgevoegde
brief, gericht aan de Kamercommissie, licht de ACM dit toe2. Voor het overige heeft de rectificatie geen omvangrijke gevolgen voor de conclusies
van de Rendementsmonitor. Ook na correctie laat het rendement over de afgelopen vier
jaren een opwaartse trend zien.
Op aandringen van uw Kamer heb ik eind 2019 en begin 2020 gesprekken gevoerd met de
grotere leveranciers over hun tariefstelling. Naar aanleiding van deze gesprekken
heb ik op 10 februari 2020 uw Kamer middels een brief3 op de hoogte gesteld van het voornemen om artikel 7, tweede tot vierde lid, van de
Warmtewet in werking te laten treden om daarmee de ACM aanvullende bevoegdheden te
geven om meer inzicht te verkrijgen in de tarieven die leveranciers in rekening brengen
en de rendementen die zij daarbij behalen.
Gelet op het feit dat de gemiddelde rendementen van leveranciers ook na correctie
de afgelopen jaren een opwaartse trend laten zien en dat met de inwerkingtreding van
artikel 7, tweede tot vierde lid, wordt voorgesorteerd op de transparantievoorschriften
die voortvloeien uit Warmtewet 2, vormt de rectificatie van de Rendementsmonitor geen
aanleiding om af te zien van de inwerkingtreding van artikel 7, tweede tot vierde
lid. Het koninklijk besluit om deze artikelen inwerking te laten treden zal na – conform
artikel 45, tweede lid, van de Warmtewet – te zijn voorgehangen bij de Eerste en Tweede
Kamer naar verwachting dit najaar in werking treden.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes