29 023 Voorzienings- en leveringszekerheid energie

Nr. 138 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 18 oktober 2012

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie hebben enkele fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen over de ministeriële regeling Gassamenstelling (brief d.d. 4 juli 2012, minister Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Kamerstuk 29 023-122).

De op 11 oktober 2012 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de minister bij brief van 18 oktober 2012 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie, Paulus Jansen

De griffier van de commissie, Franke

Inhoudsopgave

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

     
 

Vragen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen van de leden van de PVV-fractie

2

 

Vragen van de leden van de SP-fractie

3

 

Vragen van de leden van de D66-fractie

5

     

II

Antwoord / Reactie van de minister

5

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorstellen tot wijziging van de regeling tariefstructuren en voorwaarden gas in het kader van gassamenstelling. Wel hebben zij nog enkele vragen.

In artikel 11 van de voorgestelde wijziging van de regeling tariefstructuren en voorwaarden gas in het kader van gassamenstelling, stelt u in onderdeel a voor om een maximaal gehalte aan hogere koolwaterstoffen toe te staan, uitgedrukt in 5% propaanequivalent (PE). In het rapport «Gaskwaliteit voor de toekomst» dat u de Kamer aanbood bij brief «Voorziening- en leveringszekerheid energie» van maart 2011, wordt in deelrapport 1 als waarde voor het veilig en efficiënt functioneren van gasmotoren een grens van 4% PE gesteld. De leden van de VVD-fractie vragen waarom u afwijkt van de conclusies uit dit rapport en vragen eveneens of u hiermee niet teveel risico neemt? Bent u het oneens met de conclusies uit dit rapport? Of maakt u een andere afweging? Ook vragen de leden van de VVD-fractie of het mogelijk is dat een consument schade kan ondervinden van een veranderende gassamenstelling? Wie draait in dat geval op voor de schade?

Verder vragen de leden van de VVD-fractie of er ook regulering van de verandersnelheid van de gassamenstelling noodzakelijk is. Wat is uw opvatting hierover? Denkt u niet dat het nodig is om specificaties omtrent de verandersnelheid van de gassamenstelling ook vast te leggen in de regeling?

Vragen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de wijzigingen in het kader van de gassamenstelling en willen u nog enkele vragen voorleggen.

Wat de leden van de PVV-fractie betreft staan bij de gassamenstelling betaalbaarheid en leveringszekerheid voorop, al speelt natuurlijk ook de veiligheid een belangrijke rol. De leden constateren dat de verandering van de gassamenstelling heeft gezorgd voor een spanningsveld tussen die drie elementen, maar kunnen op dit moment moeilijk beoordelen of u daarin de juiste afweging heeft gemaakt. De leden vragen u of uw afweging ook uitsluitend op zojuist genoemde elementen is gebaseerd of dat de aspecten duurzaamheid en Europa ook een rol hebben gespeeld bij het vaststellen van de voorwaarden voor de gassamenstelling. Zo ja, kunt u dan aangeven op welke punten dat het geval was?

De leden van de PVV-fractie vragen in hoeverre het gebruik van groen gas extra kosten met zich meebrengt voor wat betreft het vervangen van de apparatuur voor consumenten en, zo ja, kunt u hier een indicatie van geven. De leden zijn namelijk van mening dat het gebruik van groen gas niet mag resulteren in extra kosten op welke manier dan ook. Daarnaast maken de leden uit de tekst op dat er kennelijk extra veiligheidsrisico’s kleven aan het gebruik van groen gas gezien de aanvullende voorwaarden die moeten worden gesteld aan invoeders, netbeheerders en consumenten. Kunt u dit nader toelichten? Kunt u ook aangeven in hoeverre er al gebruik wordt gemaakt van groen gas en indien deze aanpassingen alleen nodig zijn voor groen gas of het dan niet verstandig en voordeliger zou zijn om vooralsnog deze overstap niet verder door te zetten? Verder gaan de leden er vanuit dat groen gas aan dezelfde veiligheidseisen moet voldoen als regulier gas voor wat betreft de propaanequivalent (PE) en de Wobbe-index. Kunt u dit onderschrijven?

De leden van de PVV-fractie constateren dat een minder strikte PE waarde hanteert dan wat de onderzoekers voorschrijven, namelijk 5% in plaats van de aanbevolen 4 %. U redeneert hierbij dat dit altijd nog een verbetering is van de huidige situatie waarbij gas is gedistribueerd tot een PE waarde van 6%. Echter de Vereniging voor Warmtekrachtkoppeling (Cogen) bestrijdt deze bewering en geeft aan dat er in vijf jaar tijd slechts enkele tientallen uren een PE hoger dan 5 % is waargenomen. Hetgeen direct resulteerde in een aantal incidenten waaronder uitval en/of schade aan motoren. De leden van de PVV-fractie willen u daarom voorleggen of helder uiteengezet kan worden wat de consequenties zijn qua leveringszekerheid en betaalbaarheid, indien wij zouden besluiten om de PE waarde toch op 4% vast te stellen.

Vragen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de ministeriële regeling. Zij vinden dat de bandbreedten voor de gaskwaliteiten en de toegelaten fluctuatiesnelheid van gaskwaliteiten primair gebaseerd moeten zijn op het waarborgen van het veilig, doelmatig en betrouwbaar functioneren van gasinstallaties bij de afnemers. Naar hun indruk ligt bij de ministeriële regeling nog teveel de nadruk op het mogelijk maken van zoveel mogelijk verschillende aanvoerlijnen. Dat is zeker een belangrijke overweging uit het oogpunt van de ontwikkeling van de gasrotonde, maar voorkomen moet worden dat de maatschappelijke winst die hierdoor geboekt wordt in de vorm van lagere gasprijzen omslaat in een verlies door kapitaalvernietiging en lagere verbrandingsrendement aan de zijde van de afnemers. Deze leden hebben in dit verband een aantal specifieke vragen.

In het gewijzigde artikel 11, onderdeel a wordt voorgesteld een maximaal gehalte aan hogere koolwaterstoffen toe te staan, uitgedrukt in 5% propaanequivalent (PE).

Cogen stelt dat het rapport «Gaskwaliteit voor de toekomst (KEMA/KIWA)», deelrapport 1, als waarde voor het veilig en efficiënt functioneren van gasmotoren een grens van 4% PE geeft, wat overeenkomt met een methaangetal van 85 (AVL 3.2) (zie tabel 3 op pagina 81).

Uit hetzelfde rapport blijkt uit figuur 8 op pagina 39 en de tekst op dezelfde pagina dat een PE getal van 5% of hoger in de praktijk nauwelijks is voorgekomen. De gemiddelde waarde voor G-gas schommelde in de periode 2005–2010 rond de 2,5%. Er is in een periode van vijf jaar slechts enkele tientallen uren een PE hoger dan 4,5 opgetreden en slechts enkele uren hoger dan 5. Daar staat tegenover dat er in deze periode ook incidenten met uitval van en/of schade aan motoren is gemeld waarvan de oorzaak niet was te achterhalen. Gegevens van gaskwaliteit ontbraken daarbij maar zouden een verklaring kunnen zijn geweest.

Cogen stelt derhalve voor om naast de maximale waarde van 5% een limiet op te nemen in de regeling die de maximale tijdsperiode waarbij de PE waarde 4,5% overschrijdt beperkt tot 10 uur per jaar, waarbij een overschrijding vooraf door de regionale netbeheerder wordt aangekondigd. De leden van de SP-fractie zouden graag een reactie krijgen op deze argumentatie en de voorgestelde aanvullende eis.

Cogen bekritiseert ook het ontbreken van een begrenzing van de maximale snelheid en frequentie van variatie van de Wobbe-index en het PE getal in artikel 11 lid a: «de stelling in de toelichting dat «de veranderingen door de nauwe bandbreedtes op het G-gasnet geen gevaar voor de veiligheid meer kunnen opleveren» onderschrijven wij niet. Hierbij wordt verwezen naar het rapport van KEMA/KIWA, tabel 3, pagina 81, waarin de waarden zijn opgenomen om het huidige niveau van de gaskwaliteit te waarborgen. Dit betreft voor de veranderingssnelheid van de Wobbe-index een maximum van 0,1 MJ/m3/s en voor het PE getal maximaal 2,5% per 30 sec of 0,083%/s.

In de beantwoording van Kamervragen van 3 november 2011 wordt hier niet op ingegaan en lijkt een misinterpretatie in het spel waar u schrijft « (..) met de regeling wordt de variatie in het gehalte aan hogere koolwaterstoffen kleiner dan deze de afgelopen

vijf jaar is geweest», terwijl de Kamervragen zich richtten op de variatiesnelheid. Met het uitgangspunt dat de veiligheid, doelmatigheid en betrouwbaarheid geborgd worden is ook regulering van de verandersnelheid noodzakelijk. Kunt u ook ingaan op deze kritiek en de gesuggereerde oplossing; het vastleggen van de huidige verandersnelheden van Wobbe-index en PE getal als maximale waarden in de ministeriele regeling Gassamenstelling?

De leden van de SP-fractie vragen of er een regeling bestaat voor de vergoeding van eventuele schade bij afnemers ten gevolge van offspec gas levering. Zo nee, zou die er niet moeten komen?

De Vereniging voor Energie, Milieu en Water (VEMW) stelt dat artikel I onder B (wijziging van artikel 11, ad. 1, onderdeel a, 1o) de regeling beperkt tot alleen de kleinverbruikers ex. artikel 43 Gaswet («huishoudens»). Zij stelt dat het feit dat niet alle G-gasverbruikers onder dezelfde regeling vallen discriminerend is; een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Op grond van de Europese regulering is dit niet toegestaan. Bent u voornemens dit artikel zodanig te wijzigen dat alle G-gasafnemers in Nederland, dus ook de grootverbruikers van G-gas, dezelfde voorwaarden in de regeling krijgen?

De VEMW waarschuwt ook voor toenemende veiligheidsrisico’s bij pieklevering, op grond van artikel I onder B (wijziging van artikel 11, ad 2, onderdeel d); «de regeling staat het toe om onder pieklevering condities (in het Besluit Leveringszekerheid Gas, artikel 2, lid 1 is vastgelegd wanneer dat is) af te wijken van het maximum aandeel propaanequivalent (PE 5%). In de toelichting geeft u aan dat Gas Transport Services (GTS) 4 jaar nodig heeft om haar voorzieningen te beperken tot een PE-getal van maximaal 5 %. Het kan niet zo zijn dat onder piekcondities de veiligheid niet meer gegarandeerd kan worden of nog sterker, van ondergeschikt belang is. Kunt u aangeven of er gedurende die periode van vier jaar, maar ook daarna het optreden van veiligheidsincidenten kan worden voorkomen onder pieklevering condities? Indien dat niet kan, welke incidenten zouden dan met welke frequentie, mogelijke omvang en consequenties kunnen optreden, en hoe denkt u daarmee om te gaan, onder meer in het kader van deze regeling?

Vragen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de ministeriele regeling gassamenstelling. In principe steunen deze leden de aanpak van de wijziging in de gassamenstelling op hoofdlijnen. Zij benutten dit schriftelijk overleg echter graag om u vragen te stellen over de toezeggingen van dit voorjaar en het vervolg van het proces.

De leden van de D66 fractie vragen of u uiteen kan zetten welke overleggen er sinds het algemeen overleg met de Kamer in juli jl. zijn geweest met de verschillende betrokken partijen en of er nieuwe inzichten sindsdien zijn opgedaan. Is het traject tot 2021 nader ingekleurd, bijvoorbeeld voor wat betreft de inwerkingtreding van de nieuwe eisen en de mate van vervanging tussen nu en dan van de relevante installaties bij verschillende groepen afnemers? Deze leden vragen of de indertijd aan de Kamer toegezegde EDGaR-studie inmiddels is opgeleverd en hoe met de uitkomsten rekening is gehouden bij de vormgeving van de definitieve ministeriele regeling en het proces. Deze leden vragen u deze studie voor het einde van de voorhangperiode aan de Kamer te sturen, en daarbij aan te geven of er nadere beleidswijzigingen zijn getroffen op basis van de uitkomsten. Tot slot vragen deze leden u om de Kamer in de toekomst te blijven informeren over de verdere voortgang van de ontwikkelingen ten aanzien van de toekomstige wijzigingen in de gassamenstelling, bijvoorbeeld in combinatie met de informatievoorziening over de voortgang van de gasrotonde.

II Antwoord / Reactie van de minister

BIJLAGE

Vragen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie vroegen of ik het voor wat betreft de PE eens ben met de conclusies uit het rapport «Gaskwaliteit voor de toekomst», waarom ik afwijk van deze conclusies en of dit teveel risico oplevert.

In de huidige voorwaarden voor gastransport van de NMa is geen begrenzing van het aandeel hogere koolwaterstoffen opgenomen. De netbeheerders hebben drie jaar geleden aangekondigd dat de gassamenstelling in de toekomst mogelijk zou gaan veranderen. Ook het aandeel hogere koolwaterstoffen zou hoger kunnen worden dan de tot dan toe gebruikelijke waarden. Dit heeft tot een discussie geleid over wat de grens aan het aandeel hogere koolwaterstoffen kan zijn vanuit onder andere het oogpunt van veiligheid. Hierbij veroorzaakte de keuringsmethode van de Nederlandse gastoestellen onduidelijkheid. Gastoestellen (voor zover zij onder de Gastoestellenrichtlijn vallen, zoals consumententoestellen) worden namelijk getest op één «referentiegas» dat het verwachte gas weerspiegelt en hiernaast op een aantal «extreme-limietgassen». Het referentiegas voor Nederlandse toestellen op het laag-calorische gas uit Groningen is gas met een Wobbe-index van 43,8 MJ/m3 en een aandeel hogere koolwaterstoffen uitgedrukt als propaanequivalent (PE) van 0%, terwijl het reguliere Groningengas ook een Wobbe-index van 43,8 MJ/m3 en een PE van 2,35% heeft. Eén van de extreme-limietgassen heeft een PE van 7% in combinatie met een Wobbe-index van 47,3 MJ/m3, wat hoger is dan toegestaan volgens de voorwaarden van de NMa. Het blijft echter onduidelijk waar de grens in percentage PE ligt voor verantwoord (veilig, doelmatig en efficiënt) gasgebruik. Dit is ook de reden dat KEMA en Kiwa in hun rapportage «Gaskwaliteit voor de toekomst» opnemen dat bij een PE van 3 à 4% het gebruik in ieder geval veilig is. Andere partijen vatten de extreme-limietgassen op als grenzen aan verantwoorde distributie. De netbeheerders zijn decennia geleden begonnen om naast Groningengas «pseudo-Groningengas» te distribueren wat gemaakt is door menging van hoog-calorisch gas uit de Nederlandse kleine velden met stikstof en/of Groningengas. Dit pseudo-Groningengas bevatte incidenteel een PE tot 6%. Deze distributiepraktijk heeft decennialang plaatsgehad en deze rijke gassamenstelling heeft nooit tot onveilige situaties geleid. De netbeheerders hebben aangekondigd dat in de toekomst de PE tot 8,1% zou kunnen stijgen, uiteraard bij een Wobbe-index van ten hoogste de toegestane bovengrens van 44,41 MJ/m3. De oorzaak van deze potentiële verhoging ligt in de afname van de productie van gas uit de Kleine velden en de vervanging van dit gasaanbod door buitenlands gas.

Samenvattend ben ik het eens met de conclusies uit het rapport dat een PE van 3 à 4 % in ieder geval het goed functioneren van gastoestellen die onder de gastoestellenrichtlijn vallen, verzekert. Bij het vaststellen van een PE van 5% (waarmee het huidige ontbreken van enig distributiegrens beëindigd wordt), baseer ik me dus naast de PE van 3 à 4% die in ieder geval veilig is, op de distributiepraktijk sinds decennia waarin gas tot en met een PE van 6% is gedistribueerd. De risico’s worden dus kleiner door het vaststellen van de grens van 5% PE en voorkomt het door de netbeheerders drie jaar geleden aangekondigde maximum van PE 8,1%.

Voorts vroegen de leden van de VVD-fractie of een consument schade kan ondervinden van een veranderende gassamenstelling en wie dan opdraait voor de schade.

Netbeheerders zijn er voor verantwoordelijk dat zij gas leveren dat qua samenstelling binnen de toegestane bandbreedtes valt. Wanneer zij ander gas leveren, kan men hen voor de gevolgen verantwoordelijk houden. Als een gebruiker gas ontvangt dat binnen de toegestane distributiebanden valt, is deze gebruiker zelf verantwoordelijk voor zijn eigen gebruik. Om schade te voorkomen heb ik vastgelegd dat de gassamenstelling ten minste tot 2021 onveranderd blijft ten opzichte van de distributiepraktijk van de afgelopen jaren. Op dit moment zijn PE en het daarmee correlerende methaangetal niet gespecificeerd en kunnen gebruikers zich er niet op beroepen dat gas niet aan een vereiste op dit punt voldoet. Door de regeling wordt dit mogelijk, omdat geen gas met een PE boven de 5% geleverd mag worden. Door deze regeling is de consument nu dus beter beschermd dan voorheen.

De leden van de VVD-fractie vroegen of regulering van de verandersnelheid van de gassamenstelling noodzakelijk is, vooral door het opnemen van specificaties hieromtrent in de regeling.

Al decennia geldt dat de netbeheerders niet gebonden zijn aan een maximum verandersnelheid van de gassamenstelling. Het opnemen van zo een maximum in de regeling is dan ook niet noodzakelijk. Naarmate de grenzen van een samenstellingsparameter dichter bij elkaar liggen, is de grootst mogelijk sprong kleiner. Door de PE op 5% te maximeren kan de sprong niet groter dan 5% zijn, terwijl de sprong op dit moment in theorie groter kan zijn.

Voor enkele gebruikers kan een bijzonder snelle verandering in de gassamenstelling een nadelig effect hebben op rendement, efficiëntie of emissies. In uitzonderlijke gevallen kan een toestel afslaan. Hier staat tegenover dat het voor netbeheerders onmogelijk is om de veranderingssnelheid van de gassamenstelling op alle plaatsen van de netten met hun aansluitingen te regelen. Doordat aanbod en vraag in tijd en plaats fluctueren, kan er een front ontstaan tussen twee partijen gas met verschillende samenstelling.

Zo een front kan voor een individuele aangeslotene leiden tot een snelle, zelfs abrupte verandering in de samenstelling. Hierom is het niet werkbaar de verandersnelheid bij elk van de miljoenen aansluitingen te maximeren.

Vragen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie vroegen of de afwegingen die aan de regeling ten grondslag liggen uitsluitend op betaalbaarheid, leveringszekerheid en veiligheid zijn gebaseerd of dat de aspecten duurzaamheid en Europa ook een rol hebben gespeeld.

De regeling maximeert het aandeel hogere koolwaterstoffen wanneer dit aandeel zou kunnen stijgen ten gevolge van de vervanging van gas uit de leeg rakende Nederlandse kleine velden. Gas uit Noorwegen, Rusland of LNG per schip zal vaker gebruikt worden voor de productie van pseudo-Groningen-gas. De aspecten duurzaamheid en Europa spelen hierbij geen rol.

Daarnaast vroegen de leden van de PVV-fractie of er extra veiligheidsrisico’s kleven aan het gebruik van groen gas gezien de aanvullende voorwaarden die moeten worden gesteld aan invoeders, netbeheerders en consumenten. Zij informeerden naar aanpassingen voor groen gas en of het verstandig en voordeliger zou zijn om vooralsnog deze overstap niet door te zetten.

Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag schreef, zal Nederland ten behoeve van de voorzieningszekerheid in de toekomst steeds meer andere gassen invoeden in de gasrotonde. Ook groen gas behoort tot deze gassen. Er kleven geen extra risico’s aan het gebruik van groen gas. Groen gas moet immers tot een acceptabele samenstelling worden opgewerkt.

De leden van de PVV-fractie vroegen voorts of groen gas aan dezelfde veiligheidseisen moet voldoen als regulier gas voor wat betreft PE en de Wobbe-index.

Groen gas moet voor wat betreft PE en Wobbe-index aan dezelfde eisen voldoen. Groen gas wijkt overigens niet af op het aandeel hogere koolwaterstoffen, dat bijzonder laag (rond de 0%) is, maar op het aandeel inerten zoals CO2

De leden van de PVV-fractie vroegen tot slot wat de consequenties zijn qua leveringszekerheid en betaalbaarheid, als de PE op 4% wordt vastgesteld.

De kosten die de netbeheerder van het landelijke gastransportnet moet maken om een PE van 4% te garanderen zijn aanmerkelijk hoger dan om een PE van 5% te garanderen. Een lagere bovengrens aan de PE is dus slecht voor de betaalbaarheid.

Voorts zou de leveringszekerheid in gevaar kunnen komen als de netbeheerder van het landelijke gastransportnet niet snel de nodige maatregelen zou kunnen nemen om de PE van 4% te garanderen. Dan wordt het een keus tussen geen gas of gas met een PE tussen de 4% en 5%.

Tijdens de transitieperiode bereiden gebruikers zich voor op een bredere gassamenstelling doordat zij elke keer wanneer zij toch een nieuw toestel kopen, er één kopen dat met zekerheid toekomstbestendig is. Hoe langer deze gebruikelijke vervangingscyclus haar werk kan doen, des te minder gebruikers hebben eventuele extra kosten voor controle of aanpassing van hun toestel wanneer de gassamenstelling verbreedt. Als de PE-grens 4% is, is het moeilijker de transitie te verlengen tot na de gegarandeerde termijn tot 2021. Een kortere transitie betekent hogere kosten (slechtere betaalbaarheid) voor gasgebruikers.

In de overwegingen bij het stellen van de vraag nemen de leden een gedachtegang van de Vereniging voor Warmtekrachtkoppeling (Cogen) over door te schrijven dat Cogen aangeeft dat er in vijf jaar tijd slechts enkele tientallen uren een PE boven 5 % is waargenomen, wat direct resulteerde in een aantal incidenten waaronder uitval en/of schade aan motoren. Hierbij dient te worden opgemerkt dat Cogen in haar brief geen oorzakelijk verband tussen de gassamenstelling en de uitval van motoren legt. Voorts bedraagt in de periode van september 2005 tot en met augustus 2010 de duur dat in West-Nederland gas met een PE van meer dan 4,5% geleverd werd 1 255 uren en gas met een PE van meer dan 5% 316 uren; in Friesland was dit nog langer, in de rest van het land minder lang.

De leden van de SP-fractie vroegen om een reactie op de argumentatie en de voorgestelde aanvullende eis om, naast de grens van 5% PE, de tijdsperiode gedurende welke de PE 4,5% overschrijden wordt, te beperken tot 10 uur per jaar, met vooraf een aankondiging van de regionale netbeheerder.

Het is moeilijk voor netbeheerders om zich aan een complexe regel uitgedrukt in uren per jaar te houden, mede omdat gasstromen niet goed stuurbaar zijn in het wijd vertakte net met miljoenen aansluitingen en een vrije markt. Het is moeilijk zeker te stellen dat nergens door de stroomdynamiek een gebruiker meer dan tien uur te rijk gas krijgt. Netbeheerders zullen dan sturen op een PE van 4,5%. Het is overigens goed mogelijk dat achteraf zal blijken dat in een jaar minder dan 10 uur een PE tussen de 4,5 en 5% geleverd werd. Zo is op dit moment ten gevolge van tijdelijke marktomstandigheden de noodzaak tot stikstofconversie langdurig afwezig, waardoor de PE onder de 4,5% blijft. Meer in het algemeen houdt de netbeheerder van het landelijke gastransportnet rijkere gassen buiten het laag-calorische net. Hij hanteert niet een PE van 5% als streefwaarde.

De leden van de SP-fractie vroegen naar de vermeende misinterpretatie in mijn beantwoording van de vragen van 3 november 2011.

Hieronder herhaal ik ten eerste de vier vragen met mijn antwoord uit de schriftelijke behandeling van vorig jaar (Kamerstukken 2011/12, 29 023, nr. 111).

Vraag 9: Kunt u aangeven waarom u de begrenzing van de variatiesnelheid van PE en MN (Methane Number) niet heeft overgenomen uit de aanbevelingen van het onderzoeksrapport «Gas voor de toekomst, deel 1» van KEMA/Kiwa?

Vraag 16: Waarom is de aanbeveling uit het onderzoeksrapport ten aanzien van de begrenzing van de snelheid waarmee de hogere koolwaterstoffen mogen variëren niet in de regeling opgenomen (bijvoorbeeld onder artikel 1 onderdeel a)?

Vraag 37: Gelet op de samenhang tussen de landelijke en regionale gasnetten door de kwaliteitsconversie, en daarmee de mogelijke kwaliteitsveranderingen waarmee ook G-gasgebruikers in de dagelijkse praktijk worden geconfronteerd, bent u bereid om het toegevoegde H-gaskwaliteitsmonitoringssysteem uit te breiden naar de regionale gasnetten?

Vraag 44: Kunt u aangeven, waarom u de aanbeveling uit het onderzoeksrapport ten aanzien van de begrenzing van de snelheid waarmee de hogere koolwaterstoffen mogen variëren niet in de regeling heeft opgenomen?

Antwoord: Met de regeling wordt de variatie in het gehalte aan hogere koolwaterstoffen kleiner dan deze de afgelopen vijf jaar is geweest. Het methaangetal correleert zeer sterk met het gehalte aan hogere koolwaterstoffen. Voor het methaangetal geldt dus ook dat de variatie kleiner wordt. Hierom is het nu niet nodig de verandersnelheid te begrenzen of een kwaliteitsmonitoringssysteem voor het laagcalorische net op te zetten. Overigens beschikken de netbeheerders niet over middelen om variatiesnelheden in de gaskwaliteit te beperken. Ook beperkingen die aan individuele invoeders worden opgelegd kunnen grotere variatiesnelheden bij de eindgebruikers niet voorkomen.

De achterliggende overweging die hier niet is opgenomen, is dat de verandersnelheid bij een ongelimiteerd gehalte hogere koolwaterstoffen de afgelopen decennia niet was vastgelegd. Omdat de potentiële grootte van een snelle of instantane sprong in het gehalte hogere koolwaterstoffen kleiner wordt, neemt een vermeend, decennia lang onopgemerkt probleem met de snelheid van de verandering van de gassamenstelling alleen maar af.

De leden van de SP-fractie vroegen naar vermeende discriminatie tussen G-gasgebruikers omdat sommige niet de bescherming krijgen die huishoudens krijgen.

De bepaling in de regeling beperkt zich tot kleinverbruikers ex. artikel 43 Gaswet (met een groot aandeel «huishoudens»). De beperking vloeit voort uit de geografische mogelijkheden van het gasnet. Per netwerk en geografisch is er verschil tussen gassamenstellingen. Het belangrijkste verschil is dat tussen G-gas en hoog-calorisch gas. Dit is niet een kwestie van discriminatie maar een optimale inrichting van de gasnetten. Er zijn enkele gasleidingen die hoofdzakelijk bedoeld zijn voor export en een zgn. L-gas specificatie hebben. Vanaf het laatste punt waar de netbeheerder van het landelijke gastransportnet de samenstelling van het gas kan beïnvloeden (mengstations) tot de grens kunnen ook Nederlandse afnemers aangesloten worden. Voor hen zou dan niet de G-gas-specificatie die voor Nederland geldt (Wobbe-index tot 44,41 MJ/m3) maar de L-gas-specificatie voor export (Wobbe-index tot 46,5 MJ/m3) gelden. Om te voorkomen dat de exportstroom aan vereisten uit de regeling moet voldoen, is deze opgesteld zoals voorgelegd. In de praktijk blijken alle Nederlandse G-gas-gebruikers gas van een gassamenstelling te ontvangen die ook kleinverbruikers ontvangen. Het is in de logistiek van het landelijke G-gas-transportnet niet mogelijk om wel de samenstelling bij kleinverbruikers zeker te stellen en andere gebruikers op het G-gasnet gas met een daarvan afwijkende samenstelling te leveren. De netbeheerder van het landelijke gastransportnet heeft overigens geconcludeerd dat er op dit moment geen afnemers in Nederland gas volgens de L-gas-specificatie ontvangen.

De leden van de SP-fractie vroegen of er gedurende de vier jaar waarin de netbeheerder van het landelijke gastransportnet haar piekgasinstallatie van gas voorziet met een PE van maximaal 5%, veiligheidsincidenten door pieklevering en met welke frequentie, omvang en consequenties zouden kunnen optreden en of het optreden van deze incidenten kan worden voorkomen.

De piekgasinstallatie fungeert op momenten van extreem hoge gasvraag wanneer de gemiddelde effectieve etmaaltemperatuur onder de -9 °C is. Daarbij is in het verleden gas met een PE boven de 5% gedistribueerd. Voor zover bekend heeft dit niet tot veiligheidsincidenten geleid. Om echter de veiligheid te verbeteren geldt na een overgangstermijn van enkele jaren ook voor de pieklevering de bovengrens van 5% PE. Het is praktisch lastig voor de netbeheerder van het landelijke gastransportnet de piekgasinstallatie sneller dan binnen vier jaar van gas te voorzien met een laag aandeel hogere koolwaterstoffen. Dit komt onder andere doordat de netbeheerder van het landelijke gastransportnet zelf niet in gas mag handelen. Om hoge kosten te voorkómen is een overgangstermijn van vier jaar opgenomen.

De leden van de SP-fractie vroegen of er een regeling bestaat voor de vergoeding van eventuele schade bij afnemers ten gevolge van offspec gaslevering en of die er anders zou moeten komen.

Netbeheerders zijn er voor verantwoordelijk dat zij gas leveren dat qua samenstelling binnen de toegestane bandbreedtes valt. Wanneer zij ander gas leveren, kan men hen voor de gevolgen verantwoordelijk houden. Als een gebruiker gas ontvangt dat binnen de toegestane distributiebanden valt, is deze gebruiker zelf verantwoordelijk voor zijn eigen gebruik. Om schade te voorkomen heb ik vastgelegd dat de gassamenstelling ten minste tot 2021 onveranderd blijft ten opzichte van de distributiepraktijk van de afgelopen jaren. Op dit moment zijn PE en het daarmee correlerende methaangetal niet gespecificeerd en kunnen gebruikers zich er niet op beroepen dat gas niet aan een vereiste op dit punt voldoet. Door de regeling wordt dit mogelijk, omdat geen gas met een PE boven de 5% geleverd mag worden.

Voorts vroegen de leden van de SP-fractie of regulering van de verandersnelheid van de gassamenstelling noodzakelijk is, vooral door het opnemen van specificaties hieromtrent in de regeling.

Al decennia geldt dat de netbeheerders niet gebonden zijn aan een maximum verandersnelheid van de gassamenstelling. Het opnemen van zo een maximum in de regeling is dan ook niet noodzakelijk. Naarmate de grenzen van een samenstellingsparameter dichter bij elkaar liggen, is de grootst mogelijk sprong kleiner. Door de PE op 5% te maximeren kan de sprong niet groter dan 5% zijn, terwijl de sprong op dit moment in theorie groter kan zijn.

Voor enkele gebruikers kan een bijzonder snelle verandering in de gassamenstelling een nadelig effect hebben op rendement, efficiëntie of emissies. In uitzonderlijke gevallen kan een toestel afslaan. Hier staat tegenover dat het voor netbeheerders onmogelijk is om de veranderingssnelheid van de gassamenstelling op alle plaatsen van de netten met hun aansluitingen te regelen. Doordat aanbod en vraag in tijd en plaats fluctueren, kan er een front ontstaan tussen twee partijen gas met verschillende samenstelling. Zo een front kan voor een individuele aangeslotene leiden tot een snelle, zelfs abrupte verandering in de samenstelling. Hierom is het niet werkbaar de verandersnelheid bij elk van de miljoenen aansluitingen te maximeren.

De leden van de D66-fractie vroegen welke overleggen er sinds het algemeen overleg in juli 2012 zijn geweest met de verschillende betrokken partijen en of er nieuwe inzichten sindsdien zijn opgedaan.

Er is een technische workshop geweest over de veranderingssnelheid van de samenstelling van het hoog-calorische gas; het gas waar de regeling geen betrekking op heeft. Het verslag van deze workshop stuur ik u als bijlage mee. Hiernaast organiseert de sector zelf overleg om de praktische keuringseisen aan toestellen uit te werken die het door mij aangekondigde gas dat na de transitie gedistribueerd kan worden, aan moeten kunnen.

De leden van de D66-fractie vroegen verder naar de nadere invulling van het traject tot 2021.

Met de kamerbrief van maart 2012 is er duidelijkheid over de gassamenstelling. De gebruikers kunnen zich hier dus op voorbereiden. Voor toestellen die onder de Gastoestellenrichtlijn (GTR) vallen, geldt dat na de overgangsperiode de nieuw verkochte toestellen de bredere gassamenstelling aan moeten kunnen. Om de bredere gassamenstelling in concrete testeisen aan toestellen om te zetten werkt de branche een toestelcategorie uit. Fabrikanten van toestellen weten dan welke testgassen hun toestellen aan moeten kunnen en keuringsinstanties kunnen efficiënt keuren. Hiernaast vindt ook de formele notificatie van het verwachte gas in het kader van de GTR plaats. Over de mate van vervanging tussen nu en het einde van de transitieperiode is geen nieuw onderzoek gedaan. Vóór een dergelijk onderzoek zinvol is, is het nodig te weten of de EDGaR-studie oplevert dat de transitieperiode verlengd kan worden tot later dan 2021. Daarnaast is er een wetsvoorstel in voorbereiding waarbij op korte termijn bij ministeriele regeling eisen kunnen gesteld aan de kwaliteit van gas. Dit voorstel tot wijziging van de Gas- en Elektriciteitswet zal op korte termijn aan Uw Kamer worden aangeboden.

De leden van de D66-fractie vroegen of de toegezegde EDGaR-studie is opgeleverd en hoe met de uitkomsten rekening is gehouden bij de vormgeving van de definitieve ministeriële regeling en het proces. Voorts vroegen zij deze studie voor het einde van de voorhangperiode aan de Kamer te sturen, en daarbij aan te geven of er nadere beleidswijzigingen zijn getroffen op basis van de uitkomsten. Tot slot vroegen zij om de Kamer in de toekomst te blijven informeren over de verdere voortgang van de ontwikkelingen ten aanzien van de toekomstige wijzigingen in de gassamenstelling, bijvoorbeeld in combinatie met de informatievoorziening over de voortgang van de gasrotonde.

De EDGaR-studie betreft de gassamenstelling in de zeer verre toekomst (na 2021) in een vrije gasmarkt. Dit is dus niet eenvoudig. De studie verloopt voorspoedig, maar is nog niet af. Voor het kerstreces verwacht ik de Kamer de studie te sturen inclusief mijn beleidsconclusies. In deze brief zal ik ook ingaan op de verdere informatievoorziening aan de Kamer en monitoring van de transitie. De regeling gaat over de grens aan het aandeel hogere koolwaterstoffen zoals dat tijdens de transitie geldt. De resultaten van de EDGaR-studie betreffen echter de duur van de transitieperiode en hebben daarom geen invloed op de regeling

Naar boven